Tankers Britten jaloers op salaris Franse Concorde piloten VAN DE WERF METEEN DE MOTTENBALLEN IN Ruim vijfhonderd schepen, ofwel zestien procent van de totale vloot, opgelegd RAMPZALIGE CRISISSITUATIE wm ROTTERDAM „Moderne tankvaart: bestaan ver zekerd". Met deze woorden begint een brochure die Esso in 1972 uitgaf over de tankvaart van deze oliemaatschappij. Een brochure anno 1975 zou heel anders begonnen zijn, heel wat somberder. Want in drie jaar tijd is de glans van die tankvaart er helemaal afgegaan. Sinds het olieverbruik door de energiecrisis nauwelijks meer toenam, is de specta culaire groei van de tankers, en van hun aantal, abrupt tot stilstand gekomen. Er wordt druk onder handeld om schepen die nog in aanbouw zijn af te bestellen. Voor tankers die nu van de werf lopen is vaak geen emplooi meer; ze gaan dikwijls me teen de mottenballen in. Een groot aantal tanksche pen is uit de vaart genomen en opgelegd. In de Perzische Golf ligt permanent een vloot tankers van gezamenlijk een paar miljoen ton te wachten tot er weer werk is. Andere tankers dienen als drijvende opslagtank. En de tankers die wèl in bedrijf zijn varen allemaal langzaam. Om meteen met een paar cijfers binnen te vallen: er zijn momenteel in de wereld ruim 500 tankers opgelegd, van gezamenlijk bijna 40 miljoen ton ofwel 16 procent van de totale tankervloot. Bouwop drachten voor 145 tankers werden tot nu toe gean nuleerd, in totaal voor 35 miljoen ton. In een jaar tijd (1 augustus tot 1 augustus) werden 170 kleinere tankers gesloopt. En dat is nog niet het einde: in de nabije toekomst zal een nog veel groter aantal tankers overbodig worden. Volgens Esso is er op dit moment een overschot van 55 miljoen ton; over twee jaar zal dat 130 miljoen ton zijn ofwel de capaciteit van 500 supertankers. Reacties van oliemaatschappijen, scheepsbouwers en reders zijn: rampzalig, crisissituatie, catastrofe. In 1950 kon de grootste tanker 30.000 ton olie vervoeren. Op dit moment varen er tankers van 476.000 ton, kolossen van 387 meter lang en met een diepgang van 29 meter. Deze gigantische vlucht van de tankerbouw werd ingegeven door het steeds grotere olieverbruik en ondermeer de sluiting van het Suezkanaal. De dure schepen gingen steeds grotere hoeveelheden olie steeds goedkoper vervoe ren. In 1973 werd zelfs een verdubbeling van de tankervloot besteld: begin dat jaar was er voor 212 miljoen ton aan tankers in de vaart en er werd voor 194 ton aan nieuwe tankers besteld. Ondanks de enorme bouwkosten kon op een aanzienlijke ver mindering van de transportkosten per ton olie worden gerekend en lagen forse winsten in het vooruitzicht. De oliecrisis van twee jaar geleden bracht echter de ommekeer. Voor het eerst sinds de oorlog ging de stijging van energiebehoeften teruglopen. De groei van het wereldolieverbruik, die tot dan 7 tot 8 procent per jaar was, daalde tot 2 3 procent. Alle moeite werd gedaan om elders olie aan te boren (onder andere op de Noordzee) en om andere energiebrpnnen aan te wenden. Op het moment dat nog honderden tankers besteld of in aanbouw wa ren, bleek dat ze niet meer nodig waren. Plannen voor de bouw van tankers van 700.000 ton en zelfs een miljoen ton (in Japan werden daarvoor al de voorbereidingen getroffen) verdwenen snel in de prullebak. In 1973, hèt olie-topjaar, kon op één tankerlading een winst gemaakt worden van 3 miljoen gulden en meer. Tegenwoordig is een verlies van een kwart miljoen gulden geen uitzondering. De dagelijkse kosten van een 250.000-tonner, die 120 miljoen gul den heeft gekost, bedragen momenteel zo'n 24.000 gulden. De afschrijving en verzekering is daar dan nog niet bij gerekend. Sommige reders berekenen de totale kosten van zo'n tanker op 100.000 gulden per dag. Shell, de grootste reder en huurder van tanksche pen, heeft van de eigen vloot van 187 schepen er 12 uit de vaart genomen, 7 van Shell-Nederland en 5 van de Engelse Shell. Die schepen liggen bij Broenei (Borneo) en bij Schotland. Ze variëren in grootte van 50.000 tot 314.000 ton. De grootste is de „Lepton" die begin dit jaar in de vaart kwam. Al op de eerste reis naar de Perzische Golf kreeg het schip ketelschade. Omdat het daarvoor toch naar een dok had gemoeten, heeft men het schip maar opgelegd. De Shell-tanker „Metula", die op 9 augustus 1974 bij Vuurland op de rotsen liep, zwaar beschadigd werd en 50.000 ton olie verloor, ligt nu bij Rio de Janeiro, voor de sloop. De huidige malaise is een van de redenen dat men geen moeite meer heeft gedaan het schip te repareren. Voor Shell wordt dit jaar nog 3 miljoen ton aan scheeps- ruimte afgeleverd. Het olieconcern heeft de bouw niet afbesteld, gesteld dat dat nog mogelijk was. Exxon (Esso) heeft zes kleinere tankers opgelegd van de totale eigen vloot van 172 schepen en heeft drie schepen als schroot verkocht Dit jaar moeten nog tien tankers afgeleverd worden, volgend jaar zeven en in 1977 nog drie. De oliemaatschappij Chevron heeft van de 80 eigen schepen er pas twee opgelegd; die liggen bij Japan en Ceylon. Er zijn nog vier tankers in aanbouw; zeker twee daarvan zouden meteen de mottenballen in kunnen, maar men neemt ze liever toch in dienst en laat ze dan langzaam varen. Opleggen kost ook geld. Bij de oliemaatschappijen met eigen vloten is het aantal opleggingen nog gering. Veel groter zijn de problemen bij de chartermaatschappijen, die twee derde van het totaal aantal tankers in eigendom hebben. De oliemaatschappijen verlengen de con tracten van de charters niet meer en vooral onder die chartermaatschappijen zullen in de nabije toe komst grote klappen vallen. Shell heeft nu nog 197 tankers in charter varen, naast de eigen vloot, maar geen enkel contract wordt verlengd. Bij BP, met bijna 200 charters naast 100 eigen schepen, gebeurt hetzelfde. De chartermaatschappijen verlagen hun tarieven drastisch, om tóch maar vrachtorders bin nen te krijgen. Die tarieven zouden zó laag kunnen worden, dat het voor de oliemaatschappijen zelfs voordeliger wordt te huren in plaats van eigen schepen te laten varen! Bij het opleggen van tankers is het grote probleem: waar parkeer je ze? Er zijn diepe, beschutte plaat sen voor nodig, en die zijn er niet zo veel. In de Noorse fjorden liggen heel wat tankers. In Neder land zijn er in Delfzijl een paar „opgeslagen". De verzekeraars stellen hoge eisen aan de plaats waar en de manier waarop wordt opgelegd, als voorwaar de voor restitutie van een deel van de hoge verzeke ringspremie. Het gasvrij maken (en houden) van de tanks is een probleem dat men nu wel onder controle heeft (nadat in het verleden diverse tankers door gasontploffingen een einde vonden), maar dat ook bij het opleggen constante aandacht vereist. De heer Van der Schee, een der directeuren van Chevron-Tankvaart Nederland: „Een schip dat in 20 jaar wordt afgeschreven, kun je best een jaar of drie opleggen. Dat betekent wel tijdelijk groot verlies, maar brengt geen onherroepelijke schade mee. Voor het opleggen worden niet eerst de oudste schepen gepakt; er wordt gewoon per geval bekeken wat het voordeligst is. Als een schip bijvoorbeeld aan een dokbeurt toe is, wordt dót schip meteen uit de vaart genomen." Het opleggen is een ingrijpende operatie. Het is niet enkel een kwestie van machines afzetten en tanks schoonmaken. Op een uitgekiende plaats, waar de wind niet te veel invloed kan hebben op de kolossale schepen, worden ze ofwel stevig verankerd ofwel met één anker vastgelegd zodat ze met wind en stroom kunnen meedraaien. Er wordt ballastwater in gepompt, zodat de schepen dieper en vaster in het water komen te liggen. Alle ruimten, ook de machinekamer, worden luchtdicht afgesloten. Appa raten en machines worden geconserveerd. Om roest- vorming en storing te voorkomen wordt voor een constante luchtstroom met een laag vochtigheidsge halte gezorgd. Ramen worden witgeverfd, alle kie ren worden met vloeibaar plastic afgedicht, de schoorsteen, ventilatie-openingen en afsluiters wor den dichtgemaakt. Voortdurend is er een wacht op de schepen aanwezig, terwijl eens per week een controle- en onderhoudsploeg op bezoek komt, die ondermeer de ketels opstookt en de generatoren start. Ondanks de ellende in de tankervaart lopen er no£ steeds schepen van stapel. De bouwopdrachten wer den drie, vier jaar geleden gegeven, toen niets er nog op wees dat er magere jaren aankwamen. Het annuleren was vaak niet meer mogelijk of was zó duur dat men de schepen beter kon laten afbouwen. Op 1 januari van dit jaar waren er 1020 tankers van tesamen 166 miljoen ton in bestelling, evenveel als twee-derde van de hele toen varende wereld-tan- kervloot. In de eerste helft van dit jaar is'21 miljoen ton aan tankerruimte opgeleverd, circa 13 miljoen ton minder dan gepland was. In dezelfde tijd werd 24 miljoen ton geannuleerd en 13 miljoen uitgesteld. Tekenend voor de situatie is het bericht dat 's werelds grootste tanker, de „Nissei Maru" van 484.000 ton, onmiddellijk na het gereedkomen werd opgelegd zonder één druppel olie te hebben ver voerd. De bouw kostte 140 miljoen gulden. Voor de Nederlandse scheepswerven is de orderpor tefeuille beangstigend dun. In de eerste helft van dit jaar zijn nagenoeg geen orders voor grote schepen binnengekomen: 17.400 ton, tegen 828.600 ton in heel 1974. Orders voor tankers bleven al langer uit. Over het geheel genomen hebben de Nederlandse werven voor nog een jaar werk, daar na wordt het erg moeilijk. De heer J. van Rinkhuyzen, voorlichter van het Rijn-Schelde-Verolme-concern: „Onze werven zitten nog tot half 1976 vol, maar voor daarna zijn er geen opdrachten meer voor grote schepen. Met de bouw van mammoettankers is het afgelopen. Wij gaan ons meer toeleggen op het bouwen van kleinere en gespecialiseerde schepen, en op de hele industrie rond olie- en gaswinning. Dat is een breder terrein en vraagt minder kapitaalsrisico's. Het gaat om de bouw van boorplatforms, pijpenleggers, controle- en bevoorradingsschepen, kraanschepen, zandzuigers, wooneenheden die kant-en-klaar op booreilanden gezet worden, en ook gaat RSV zich richten op de bevoorrading en reparatie." Voor de werkgelegen heid van RSV zijn er volgens de heer Van Rinkhuy zen nog geen al te grote problemen. „Wel moet er binnen het concern naar werkvervanging worden gezocht voor een aantal gekwalificeerde personeel sleden." Vakbonden vrezen echter dat er ook bij RSV voor duizenden mensen ontslag zou kunnen komen. Volgens ir. A. Stikker, voorzitter van de raad van bestuur van Rijn-Schelde-Verolme, kunnen de scheepsbouwers in de wereld maar op één manier het hoofd boven water houden: door gezamenlijk te besluiten de produktie te verminderen. Vooral de Japanse werven zijn een gevaar. De Japanners bieden volgens de heer Stikker schepen aan voor prijzen waarvoor men in Europa alleen materiaal en gereedschap kan kopen. Hij stelt voor, dat de Europese, Japanse en Amerikaanse scheepsbouwers om de tafel gaan zitten en bespreken hoe de wereld produktie het beste aan de vraag kan worden aangepast. Het is nog onduidelijk wat de toekomst gaat bren gen. Sommigen berekenen, dat als er tot 1980 geen enkele tanker meer gebouwd wordt en alle tankers van 10 jaar en ouder uit de vaart genomen worden, er nog voldoende tankers overblijven. Chevron-di recteur Van der Scheer: „Op langere termijn ziet het er volgens mij wel iets beter uit Ik geloof, dat vooral de industrie toch weer meer (olie-)grondstof- fen zal gaan gebruiken." WILLIBRORD RUIGROK (Van onze correspondent Roger Simons) Londen Het voornemen van British Airways, de Britse internationale lucht vaartmaatschappij, om op 21 januari 1976 haar eerste Concordes in te zetten op de lijn Londen - Bahrein, wordt bedreigd door een nieuwe crisis. British Airways vreest, dat haar piloten looneisen zullen stellen, die ze onmogelijk kan inwilligen. Het komt allemaal door Air France, de Franse maatschappij, die besloten heeft haar Concorde-piloten maximum 230.000 gulden per jaar te betalen. Dat is driemaal het hoogste salaris van een piloot van British Airways. Zijn maximumsalaris be draagt 77.000 gulden voor het besturen van een 747 Jumbo-Jet. De beslissing van Air France heeft de Britten diep geschokt, en wel zo, dat de delicate besprekingen tussen British Air ways en haar piloten over het salaris dat betaald zal worden voor het vliegen met Concordes ernstig in de war kunnen gera ken. De Britse piloten lieten vroeger al horen, dat ze dachten aan een salaris van 100.000 tot 140.000 gulden per jaar voor Concordevluchten. British Airways dacht aan maximum 90.000 gulden. In het kader van de „vrijwillige" loonpoli tiek van de regering Wilson mogen echter geen salarisverhogingen toegekend worden aan Britten met een jaarsalaris van meer dan 45.000 gulden. Ofschoon British Air ways voor de retourvluchten van tweemaal per week per Concorde tussén Londen en Bahrein slechts een dozijn supersonische piloten nodig heeft, zouden de onderhande lingen over de aanpassing van hun salaris langer kunnen aanslepen dan 21 januari, wat een voorlopig uitstel van hun nieuwe luchtdienst nodig zou maken. British Airways vreest bovendien, dat als aan de supersonische piloten een fikse loonsverhoging toegekend wordt, al het andere personeel dat maar iets te maken heeft met de Concordevluchten eveneens meer betaald zal willen worden, wat de exploitatiekosten van het nieuwe lijnvlieg- tuig ondraaglijk hoog zou kunnen maken. Wat de passagiers betreft, werden de Con- corde-tarieven al bepaald op eerste klasse plus 20 procent. De Concorde-piloten van Air France zullen de best betaalde gezagvoerders van Euro pa zijn. De best-betaalde van de wereld zijn de Amerikaanse, waarvan sommigen meer dan 238.000 gulden per jaar verdie nen voor vluchten met Jumbo-jets. Air France wijst er trouwens op, dat slechts een klein aantal van haar piloten, misschien niet meer dan 18, het topsalaris van 230.000 gulden per jaar zullen krijgen dat ook geldt voor de kapiteins van haar Jumbo-Jets. De meeste andere Concorde- piloten moeten zich met veel minder tevre den stellen, nl. ongeveer 60 procent, of 140.000 tot 165.000 gulden per jaar. Maar dat is nog veel meer dan wat de Britse piloten kunnen verdienen. De Britse Concorde; nog geen vaste lijndienst. v. -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 15