...en toen werd het later donker.... zomertijd misschien in 1977 Sigurd Cochius, een bedroefde pierrot .EN HIJ FLUIT MAAR DOOR Den Haag Zomertijd-activist nummer één J. Swart is 54 jaar. Uit eigen ervaring weet hij niet zo veel meer van de voor- en nadelen van zomertijd. Maar als directeur van de stichting „Recreatie" is hij tot en met op de hoogte van de wensen van de meerderheid van het Neder landse volk, die de besteedbare uren vrije tijd in de zomer graag verlengd wil zien. Dat dit een meerderheid is, bleek in 1966 bij een Nipo-enquête, toen slechts 29 procent van de on dervraagden zich tegen herin voering van de zomertijd uit sprak. Ruim 56 procent was vóór, de rest had geen mening. Het opinie-onderzoek werd nog wel uitgevoerd in een tijd, waar in niemand over energiebespa ring dacht. Die besparing is voor de heer Swart ook nu nog nauwelijks een argument. Toen hij een jaar of wat geleden gevraagd werd om secretaris te worden van de werkgroep „Zomertijd", was het vooral zijn recreatie-achter- grond die hem ja deed zeggen. Die werkgroep zette eigenlijk het werk voort van de vereni ging Euroklok, een inmiddels ingeslapen actiegroep, waarvan wijlen professor dr. G. van den Bergh de ziel was. Professor Van den Bergh bekend onder meer door zijn uitspraak, dat de mens nooit de maan zou kunnen bereiken, had een veelzijdige be langstelling en één daarvan gold de tijdrekening. Zijn ijveren voor het weer invoeren van de zomertijd was daar een onder deel van. Via hem groeide de liefde voor de zomertijd ook bij zijn jonge re broer, de inmiddels bejaarde Sydney van den Bergh, marga rinefabrikant en een blauwe maandag minister van Defensie voor de WD. „Mijn broer ging me in sommige opzichten wat te ver", zegt hij. „Maar wat de zomertijd betreft, was ik het helemaal met hem eens. Het gaat mij niet om die energie. In Frankrijk hebben ze uitgere kend dat je daar een half pro cent op kunt besparen. Maar invoering van de zomertijd is veel belangrijker voor de re creatie. Als je zomers de klok een uur vooruit zet, wordt het wel een uur later licht, maar de meeste mensen liggen dan toch nog in hun bed en hebben daar geen last van. Ze merken het pas 's avonds en dan is dat uur pure winst, doordat je langer van het daglicht kunt profite ren. Ik heb me daar altijd voor géinteresseerd en ik heb me dan ook voor die werkgroep laten strikken. Nee, het is helemaal geen politieke zaak. Onze voor zitter is een man van de Partij van de Arbeid, mr. Daams. En in de Kamer heeft vooral me neer Dekwaadsteniet van de ARP zich voor deze zaak druk gemaakt. Het lijkt er op, dat we het nu bijna gewonnen hebben en daar ben ik wel blij om. Al zijn er natuurlijk wel belangrij ker zaken in de wereld". Van dat laatste is ook recreatie- man Swart overtuigd. „Het is eigenlijk een ludieke aangele genheid", vindt hij. En het zou best leuk zijn, wanneer Neder land nu ook daar eens in voorop zou lopen. Wij doen dat zo vaak bij minder leuke dingen. De heer Swart weel wel, dat er bezwaren zijn. Maar hij ziet dat bijvoorbeeld dé tegenstand on der de boeren toch lang zo groot niet meer is als vroeger. De mechanisatie heeft veel boeren- moeilijkheden weggenomen. De boer staat niet meer voor dag en dauw op om te melken en de moderne oogstmachines wer ken zo razend snel, dat argu menten als „je kunt pas maaien, wanneer de zon het natte gras Een uur langer vissen Een uur langer fietsen of graan opgedroogd heeft" ook aan belangrijkheid verliezen. Het enige bezwaar dat je nu van de boeren nog hoort is, dat het geld gaat kosten, wanneer door tijdverschuiving machines na de normale werktijd nog ingezet moeten worden, want het perso neel of de loonwerker gaat dan overuren berekenen. Tegenover de nadelen ziet de heer Swart veel grotere voorde len. Dat deed ook dr. Dekwaad steniet, die op dit terrein een beetje als specialist mag gelden, sinds hij in 1968 in zijn proef schrift de stelling opnam, dat invoering van de zomertijd van groot nut is. Die nuttigheid ligt dan vooral in het recreatieve vlak. Langere avonden betekenen bijvoorbeeld meer mogelijkheid voor de va kantiespreiding. Een uur langer licht maakt ook de maanden mei en oktober nog aantrekke lijk om met vakantie te gaan. De dagrecreatie is uiteraard ook gediend met langere zomeravon den en de horeca is meer gebaat met avond- dan met morgenzon, want wie gaat er nu 's morgens voor zeven uur al op een terras je zitten? „We worden steeds meer een volk van vrije tijdsmensen", zegt de heer Swart, die al sinds 1958 directeur is van de stich ting Recreatie, waarin allerlei belangen op het gebied van de vrijetijdsbesteding elkaar ont moeten. Hij weet dus, waar hij het over heeft. En iedereen kan met een almanak in de hand nagaan, wat zomertijd precies betekent voor het ritme van de dag. Wordt de klok op 1 april een uur vooruit gezet (het is zelfs denkbaar dat het op 1 maart gebeurt, maar natuurlijk ook midden in de maand, zoals Italië het doet) dan kunnen de volkstuinders na zeven uur wan neer ze het eten achter de kie zen hebben, al direct een kleine twee uur in hun tuintje ploete ren, terwijl ze daar nu maar drie kwartier de tijd voor heb ben. Midden in de zomer wordt de avond zelfs drie en een half uur lang. Je kunt in die tijd een behoorlijke fietstocht maken en onderweg ook nog eens aanleg gen zonder bang te zijn, dat je niet voor donker weer thuis bent Het openbaar vervoer moet zich aanpassen dat is zeker. Maar de heer Swart wijst er op, dat het in internationaal verband voor deze sector alleen maar gemak kelijker wordt, wanneer ook Ne derland zomertijd zou invoeren. -Je zit nu immers met onderling afwijkende regelingen. Nederland heeft nadat in de ja ren zestig de stemmen voor het opnieuw invoeren van de zomer tijd opkwamen, zich diepgaand op de zaak beraden. Kamervra gen, een ambtelijke werkgroep, overleg in de ministerraad, in Benelux- en EG-verband. Je kunt niet zeggen, dat we over haast te werk gaan wanneer we volgend jaar inderdaad met de zomertijd zouden starten. Doen we dat eigenlijk? Binnen de EG was men het er oorspron kelijk over eens, dat de zomer tijd in heel West Europa gelijk tijdig doorgevoerd moest wor den, maar nu lijkt het er niet op, dat dit zal gebeuren. De spoorwegmaatschappijen, die zich onlangs op een conferentie in Duitsland daarover hebben beraden, zien het helemaal niet zitten. Dat in 1976 de zomertijd, zoals het er nu uitziet zal gelden in zes Europese landen, name lijk Engeland, Frankrijk, Italië Spanje, Griekenland en TNarkije, terwijl de andere nog aarzelen. Bovendien zijn begin- en eind punt van het klokverzetten niet overal gelijk en ook nog anders dan het startpunt van de zomer dienstregeling. Dat geeft uite raard grote moeilijkheden. Desondanks, zeggen N.S., zullen wij ons niet verzetten, mocht de Nederlandse regering te zijner tijd ook tot het invoeren van de zomertijd overgaan, mits men echter in de ons omringende landen een gelijkluidende maat regel neemt. Te zijner tijd, wanneer is dat? De heer Swart en zijn strijd makkers hadden er, na jaren praten en telkens opnieuw uit stel, op gerekend dat het in 1976 voor elkaar zou komen. Maar wat staat er nu in de toelichting op de nieuwe rijksbegroting? Daar staat, dat de regering er naar streeft om het invoeren van de zomertijd zo te bespoedi gen, dat de beslissing over het invoeren ervan nog in deze ka binetsperiode zal vallen. „Dit betekent, dat de regering er geen fiducie in heeft, dat de zaak eerder dan in 1977 van start kan gaan", zegt de heer Swart Het is begrijpelijk, dat zijn toon iets van teleurstelling verraadt. ADRIAAN BUTER Een uur langer „terrassen" Een uur langer „volkstuinen" AMSTERDAM Dit wordt het ver haal van een merkwaardig jubileum. De politie heeft Sigurd Cochius zijn tweehonderdste fluit afgenomen. Het record is in Hilversum gevestigd: drie op een dag. Maar het wordt ook het verhaal van een bedroefde pierrot, die tegen zijn lantarenpaal blijft leunen en zucht tegen een denkbeeldige maan, terwijl het ochtendblad al in de bus zit en de melkboer met zijn flessen ram melt. Provo is een vage herinnering. Van Koosje Koster die agenten tot razernij bracht door op straat krenten uit te delen, wordt nooit meer iets gehoord. Roel van Duyn die eens opriep tot het opblazen van de IJ-tunnel, zit op efen wethouderszetel en draagt nog net geen stropdas. Robert Jasper Grootveld, het brein achter een beweging die een Am sterdamse burgemeester en een Amster damse hoofdcommissaris de kop kostte, loopt in de contraprestatie. Rob Stolk van het „witte-fietsenplan", Bernard de Vries van het witte spijkerpak? Waar zijn ze? Maar 59-jarige Sigurd Cochius blijft de politie goedaardig provoceren en straa tagenten blijven er intrappen, waar hij het fluwelen foedraal ook opent. Een belegen provo, deze Sigurd Cochius, telg van een geslacht dat het vermaarde glas van Leerdam fabriceert. Een le vend anachronisme. Deze man, die eens kampioenen kweekte als tennisleraar in het Gooi. Een flierefluiter, deze net niet dakloze zwerver die woont in een kil onderstuk in Hilversum, maar die eens in Blaricum een kapitaal perceel be woonde. „Ik mag van Samkalden niet op straat spelen omdat ik geen gebrek heb", is zijn klacht. „Dan kom je niet in aanmerking voor een vergunning. Maar dat is het hem juist... mijn gebrek is dat ik zo graag fluit. Roel van Duyn zat in mijn huis de meisjes achterna, voordat mijn familie het vaij me afpak- te. Nu is hij wethouder. Zoü die echt geen vergunninkje voor me los kunnen peuteren?" Sigurd Cochius het verhaal gaat dat zijn etherische muziek meisjes aantrekt, als de fluit van de rattenvanger van Hameien eertijds de dieren. Zelf consta teert hij zuur: „Ik mag van de politie niet spelen op de Dam omdat er zoveel mensen om me heen komen staan dat ik zakkenrollers aantrek. Geen wonder dat de criminaliteit zo toeneemt. De politie bemoeit zich zoveel met mij dat ze aan haar eigenlijke werk niet meer toekomt. Zo lang ze achter maal zo goed maar één ding niet: dat muziek ons voedt". Evenmin als de dichtkunst lijkt beschei denheid zijn sterkste kant, getuige uit spraken als „Omgaan met mij is een duik in het psychologische; je komt er verfrist weer uit", en „ach Sigurdje, zei moeder vroeger altijd, je hebt geen ziel, maar je bent een ziel". Eeuwige ver zuchting als hij voor de zoveelste maal is opgebracht naar het bureau Leidse- plein (eens zelfs door acht agenten): „Wat moet ik dan? Stil in m'n kamertje zitten waar ik niet eens een theepot een kinderfluitje aanzitten, schieten ze niets op. Maar ik laat het er niet bij zitten. Voor al het leed dat mij is aange daan, ga ik van Samkalden een schade vergoeding van 60.000 gulden eisen. Met de fluiten die ze van me in beslag hebben genomen, zou je een museum kunnen vullen". Cochius is te vinden in de galerij van de Stadsschouwburg in Amsterdam of op de Rotterdamse Lijnbaan („omdat daar helemaal niets is en mijn toverfluit er wat vreugde kan brengen"). Als hij te vinden is... Hij wil het door hem bij elkaar geprakkezeerde Cochis- me („Alles is niets, niets is alles") ook wel eens elders muzikaal prediken. Zoals toen hij samen met de acteur Julien Schoenaerts (de Vlaamse Raskol- nikov) stakende mijnwerkers in de Kempen toespeelde en er de bijnaam „De goedkope Raspoetin" aan over hield. „Behalve de fluit voert hij ook de pen door middel van rijmsels die hij „Co- chichten" noemt. Een proeve: „De poli tie is je beste kameraad vooral als het om spelen gaat ze begrijpen het alle heb? Ik wil mijn toverfluit aan de men sen tonen. Per slot van rekening vinden ze het geweldig als je hun monotone en conventionele leventje doorbreekt. Het is toch te gek. Zit ik een keer in de Passage voor de Stadsschouwburg te spelen, komt er een agent aan die zegt: „Dag Cochius, leuk dat je er bent", geeft me zelfs een kwartje en een paar minuten later staat er een rechercheur voor mijn neus die me zijn wagen in- sleurt. Op het bureau fouilleren ze je alsof je een gevaarlijke misdadiger was. In Engeland moest ik me zelfs eens helemaal uitkleden. En ondertussen worden er banken beroofd. Ik geef toe: soms gebeuren er ook leuke dingen. Op Hemelvaartsdag raak ik weer een fluit kwijt. Meteen ontmoet ik een man van een groot bedrijf die zegt: Van nu af aan krijg je je fluiten van ons en speel nou maar zoveel als je wilt. Dat is meegenomen, maar ik moet eerlijk zeg gen: al staat er een miljoenenzaak als Philips achter mijn broer zit daar in de top, haha dan ben ik nog eigenge reid genoeg om mijn eigen fluit te kopen. Dat heb ik zojuist maar weer gedaan". Zijn leventje speelt zich af tussen de Hilversumse kelder waar een 90-jarige, spookachtige hospita hem jaloers be waakt, en het Leidseplein of de Lijn baan. Een bestaan dat een heilssoldate tot tranen zou roeren. Hoe hij, eens een vermogende glamourboy, erin terecht is gekomen, blijft enigszins duister. Zijn verhaal: „Ik had in Blaricum een groot huis. In de provotijd zette ik de deur open voor muzikale happenings. Je mo^t weten dat er bij mijn ouders altijd concerten waren. Mijn moeder heeft missen gecomponeerd en speelde orgel. Op mijn zevende was ik al een begaafde fluitleerling. Dat filosofische heb ik van mijn vader. Hij was een vriend van Krishnamhurti. Nou, die provo's heb ben mijn huis geplunderd. Ze kochten bij de middenstand in Blaricum alles onder mijn naam, gooiden een Japans servies uit het raam en sprongen onder invloed van LSD van het dak. Ze be zeerden zich nooit. Wonderlijk was dat. Het zou best kunnen zijn dat het ver band hield met Cochitatie zo noem ik mijn vorm van meditatie. Het Cochis- me is begonnen toen ik in de badkamer een stem hoorde, die zei: „Wat doe jij met je leven?". Daarna is alles van me afgenomen. Eerst namen de provo's mijn huis. Ze kwamen uit Parijs en Londen en bezaaiden de vloer met peu ken. Toen is mijn vriendin me ontval len, ze hebben haar van me wegge haald. Mijn familie zag de brokken en heeft toen mijn huis afgepakt. Ik hield alleen de boeken van mijn vader en mijn fluit over". Nu heeft Sigurd Cochius een sociale uitkering. Hij is minder valide ver klaard. „Er schijnt iets aan de hand te zijn met mijn bewustzijn, waardoor ik in staat ben mijn eigen gedachtenwe- reld beter te bestuderen dan de meeste andere mensen. Vandaar ook mijn psy chische befiöefte om te spelen". PIET SNOEREN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 15