Monumenten van Nederland SPEELT LEO VROMAN MAAR EEN ROL? PRENTEN EN TEKENINGEN TONEN IN ROTTERDAM HOE MOOI HET WAS VROUWEN VRIJER DAN MANNEN PAGINA 6 LEIDSE COURANT „Monumenten van Nederland", de tentoonstel ling die tot 2 november te zien is in Museum BoymansVan Beuningen te Rotterdam, om vat slechts 77 prenten en tekeningen en een dertigtal foto's. Het is dus een betrekkelijk kleine expositie, maar het is tevens een der aantrekkelijkste manifestaties in het kader van dit Monumentenjaar 1975, waarin zonder enige zwaarwichtigheid wordt getoond hoe waardevol een goed monumentenbeleid kan zijn. Men kan er prenten uit de 17de, 18de en 19de eeuw zien. Ze zijn uit het eigen bezit van het Rotterdamse museum. Een erg rijk bezit, maar niet veelomvattend genoeg om een compleet beeld te geven. Dat wordt ook niet beoogd. Men kan zien hoe kunstenaars van vroeger profielen tekenden van steden en dorpen, stadsgezichten vastlegden en vermaarde gebouwen. Sommige van die monumenten zijn inmiddels verdwenen en foto's laten zien in welke toestand wat overgebleven is thans verkeert. Het Koninklijk Paleis Het Loo, ets van Romeyn de Hooghe Brittenrust te Alphen aan den Rijn, aquarel over potlood van Maria Margaretha La Fargue Om wat verdween kan men di kwijls spijt voelen. Zo'n Britten- rust in Alphen aan den Rijn bijvoorbeeld. Het was een land goed met een prachtig aangeleg de tuin, die door Maria Marga retha La Fargue in vier aquarel len werd vastgelegd. In het be gin van de 19de eeuw werd het gesloopt en werden de Alphena- ren, en wij allemaal eigenlijk, een stukje armer. Er resten die aquarellen, keurig gedaan door Maria met veel aandacht voor details en veel gevoel voor wat waterspiegeling in een land schapstekening kan doen. Men kan zich ook ergeren om sommige restauraties van vroe ger. Van het kasteel Betlehem in Limmel maakte Josua de Grave in de 17de eeuw een teke ning die toont dat er toen al sprake was van een ruïneus ge val. Dat het na vele restauraties nu nog maar nauwelijks herin nert aan de 13de eeuwse burcht van weleer is dus wel te begrij pen. Maar onbegrijpelijk is wat er bijvoorbeeld met het kasteel Beverweerd in Werkhoven ge beurde. Ook dat stamt uit de dertiende eeuw, maar was toen Cornelis Pronk het tekende nog redelijk intact. In de 19de eeuw werd het echter in neo-gotische stijl verbouwd, waarbij elk raampje ten onrechte het spits- boogje kreeg dat men toen zo mooi vond. Gelukkig is men vaak ook ver standiger met ons oude cultuur bezit omgesprongen. Een goed voorbeeld is wel de Domtoren van Utrecht, zonder twijfel een van onze belangrijkste monu menten. Hij staat thans opnieuw in de steigers, maar omdat er de eeuwen door goed aan ge werkt is zal als die steigers straks weg zijn de volle schoon heid ervan even goed uitkomen als op de tekening van Jan de Beyer uit de 18de of de ets van Steven van Lamsweerde uit de 17de eeuw. Een ander voorbeeld van goed behoud levert de Waag in Alkmaar, die zo sierlijk door Jan Abrahamsz. Beerstraten werd vastgelegd en waarvan de gevel in 1884 keurig werd geres taureerd. Branden De grote vijand van de monu menten was vroeger natuurlijk het vuur. Branden konden soms hele stadsdelen in as leggen zon der dat men veel daartegen kon doen. Men kan dat zien op een prent van Reinier Nooms die de brand afbeeldt van het oude stadhuis van Amsterdam, dat in de nacht van zaterdag 6 op zon dag 7 juli 1652 geheel in vlam men opging. Die brand werd, zoals toen gebruikelijk, vergeefs bestreden door een lange rij mannen die elkaar leren em mertjes met bluswater doorga ven dat uit het Damrak werd gehaald. Die lange rij zette zich hoog voort met mensen die op ladders tegen de gevel stonden. Toen, zoals vaak, gaf het geen soelaas. Curieus in dit verband is een ets van Jan van der Heyden. Hij beeldt dezelfde brand af in 1690, vele jaren later dus. Zijn ets -Van der Heyden was een be kwaam schilder en graficus- vormt een illustratie uit een boekwerk dat moest dienen als propaganda voor de door hem uitgevonden brandspuit. Op die prent van de brand uit 1652 ziet men dan ook een spuit werken die pas in 1657 in gebruik werd genomen, benevens een nieuwe vinding van Van der Heyden uit 1689, waarmee het water direct uit de gracht kon worden opge zogen. Van der Heyden tekende bewust iets wat historisch onmogelijk was. Soms gebeurde dat omdat Profiel van Moordrecht, gewassen pentekening van Dirk Verrijk de etsers vooral „bij" wilden zijn. Zo Jacob van der Ulft die al in 1656 het „Achtste wereld wonder" etste. Jacob van Cam- pens nieuwe stadhuis op de Dam was toen nog maar halver wege gereed, maar Van Ulft et ste hem als voltooid. Hij gaf de aangrenzende Nieuwe Kerk weer met een zeer hoge toren die echter nooit werd gebouwd. Als men voorbijziet aan derge lijke ongelukjes kan men toch voor het overige alleen maar bewondering opbrengen voor de wijze waarop kunstenaars uit drie eeuwen hun onderwerpen in beeld brachten. In de meeste gevallen betreft het hier topo grafische tekeningen en pren ten. Ze hadden dus ten doel een zo nauwkeurig mogelijke afbeel ding te geven, maar de makers van deze bladen waren op zijn minst bekwame werkers, op zijn best ware kunstenaars. We noemden al enkele namen, maar wijzen graag nog op een mees terlijke tekening van de Grote Kerk te Dordrecht van Jan van Goyen en op bladen van Claes Jansz. Visscher. En niet in het minst op de grootste architec tuurschilder van allemaal, Pie- ter Saenredam. Merkwaardig van hem zijn enkele haarscherp bemeten tekeningen op blauw papier die een heel ander effect tonen dan zijn befaamde bruine schilderijen. De tentoonstelling is niet op de eerste plaats opgezet als een kunst-expositie al is er veel ar tistiek fraais te bewonderen. Ook de catalogus, met veel af beeldingen, bepaalt zich hoofd zakelijk tot historische gege vens, die overigens met veel zorg bijeen zijn gezocht. De aanwezigheid van de foto's werkt verhelderend om een beeld te geven van de manier waarop monumenten werden behouden. Dat past helemaal in het kader van Monumentenjaar 1975. Maar die foto's doen meer. Ze tonen n.l. dat fotograferen toch eigenlijk maar een koele manier van weergeven is. Dat een kunstenaar méér vertellen kan van de schoonheid van een monument omdat hij iets kan overbrengen van zijn eigen be wondering voor gebouw of land schap. Het zou goed zijn als Monumentenjaar 1975 werd be sloten met een plan om heden daagse kunstenaars een investe ring te laten maken van de mo numenten van nu. In Den Haag is zoiets al eens op bescheiden schaal gedaan toen de gemeente aan Willem Minderman op dracht gaf een aantal stadsge zichten in etsvorm vast te leg gen. Het resultaat was verras send: de kunstenaar gaf de za ken exact weer zoals ze waren, maar door zijn kunstenaarsoog werd het toch anders èn mooier. Als mensen van zijn kaliber de monumenten van nu in prent zouden brengen kunnen volgen de geslachten niet alleen aan de hand van foto's zien wat er des tijds stond, maar aan de hand van prenten ook hoe mooi het was. Of minder mooi, maar dat moeten die volgende geslachten zelf maar uitmaken. Foto's zul len echter nooit kunnen vertel len hoe kunstenaars ze als mooi ervaren hebben in de twintigste „Zestig Jaar Lm Vroman" heet het dubbel nummer van Tirade en op het omslag ziet men de dichter en bioloog met zijn vrouw Tineke, die niet alleen in zijn leven, maqr ook in zijn werk van zulk een grote beteke nis is. A. Alben haalt er herinneringen op. Hij laat Jaap Vroman ten tonele verschij nen, Leo's broer, die het op het toneel en in het dagelijks leven zo uitstekend deed. Op een Utrechtse studentenkamer ergens boven een Utrechts huis zat een gezelschap rond een kleine gashaard. Iemand maakte J.Vroman een compliment. „Dat was iets wat in het algemeen niet werd gedaan en daarom zal het wel de indruk van oprecht heid hebben gemaakt En daarom reageerde J.Vroman met een oprechtheid die we op dat moment niet als zodanig hebben erva ren. Waarom niet. Omdat de mededeling als iets ongelooflijks klonk. J.Vroman zei: Wat ik doe en laat dat is nog niets. Jullie moeten in september maar eens opletten als mijn broer Leo komt. Daar ben ik maar de helft van en niet meer dan de helft." De kritiek in het dubbelnummer komt van Rutger Kopland. Hij vindt veel van Vromans poëzie „onverteerbaar". „Wat mij zo tegen staat is, dat Vroman de spreektaal als zoda nig introduceert, d.w.z, nauwelijks of niet bewerkt Hierdoor ontstaat vooral temidden van poëtische passages maar dat niet niet alleen, het vervelende gevoel dat iemand gewoon zit te doen. Het gekke is namelijk dat geweldig onechte indruk kan maken, terwijl onechte spreektaal heel natuurlijk kan wer ken. Dat Jongens laten we toch gewoon doen" gaat er van uit dat volmaakte poëzie meestal niet eerlijk genoeg zou zijn. Maar het gaat om wat er staat en het gaat toch niet om de schrijver, om de eerlijkheid van het gedicht en niet die van de dichter? En de eerlijkheid van gedicht bestaat hier uit, dat het je een gevoel van waarheid geeft, van innerlijke consistentie, van zo is het. Wat Vroman doet is zijn zogenaamde zelf telkens door het gedicht laten steken via huiselijke taal. Als dichter denkt hij maar een rol te spelen. Dat kan hem misschien iets schelen, maar mij niet" De Gids houdt zich in het jaar van de vrouw bezig met seks. Maarten 't Hart betreurt er dat alle feministische literatuur stamt van vrouwen die geen natuurwetenschappelijke opleiding hebben gehad. „Tot nu toe is de inhoud van veel feministische literatuur in biologisch opzicht vaak onderontwikkeld. Daarbii denk ik met name aan boeken van Kate Millett, Eva Figes, en Germaine Greer." Veel namelijk wat het verschil tus sen man en vrouw betreft is genetisch, biologisch vooraf bepaald. Een feministische biologe zou zeer nuttig werk kunnen doen. Misschien zou die biologe ook aandacht kunnen schenken aan het, tot nu toe, binnen het feminisme, nog weinig doordachte feit dat mannen in onze samenleving niet of nauwelijks vrouwelijk gedrag mogen verto nen terwijl vrouwen op dit punt alles kun nen en mogen doen wat mannen doen. Tot voor kort was het enig vrouwelijk gedrag dat een man kon vertonen zonder bespot of gearresteerd te worden: rijden op een da mesfiets. (Vrouwen reden tot voor kort nooit op een herenfiets, ook al zo gek). Arianne Stassinopoulos concludeert uit dit feit dat niet de vrouwen maar de mannen onder drukt worden. Maar die conclusie in „De Vrouwelijke Vrouw" is niet juist zoals wel meer conclusies van deze Griekse. Naarmate men hoger in de hiërarchie geplaatst is en machtiger is, kan men zich minder veroorlo ven. Van een hond accepteren wij zonder meer dat hij op de straat zijn behoefte doet. Van een kind accepteren wij dat meestal niet, maar we accepteren van een kind weer wel dat hij een vriendje een klap geeft Van volwassenen accepteren we niet dat zij op LEO VROMAN IN DE TIJDSCHRIFTEN straat openlijk hun agressie tonen. Met an dere woorden: een hogere status brengt met zich mee dat men zich bepaalde dingen niet kan veroorloven. Welnu: dat wij van een vrouw wel accepteren dat zij een broek draagt maar van een man niet accepteren dat hij een rok draagt (In de meeste gemeen ten in Nederland kan hij daarvoor gearres teerd worden!) is een zeer duidelijke aanwij zing dat mannen in onze cultuur nog altijd geacht worden boven vrouwen te staan. Een vrouw is in onze samenleving nog altijd een wezen dat tussen een hond en een man in staat Niet dus omdat ze zich te weinig, maar omdat ze zich meer kan veroorloven, dus in bepaalde opzichten vrijer is. In een artikel van A. Wackie Eysten wordt nauwkeurig nagegaan en met de documen ten aangetoond hoeveel moeite zich Richard Strauss in het begin der dertiger jaren getroostte om Stefan Zweig, die in 1934 naar Londen vluchtte, als tekstschrijver te behou den. W. Th. Pos vertaalde voor de Gids Die Letzten Masken van Arthur Schnitzler, dat hij een Juweel" noemt Vriendschap, liefde, trouw, talent, roem schrompelen in het licht der betrekkelijkheid ineen tot loze kreten en besmeurde waarden. Als eerste reactie! Maar wie dieper kijkt gaat Schnitzlers „boodschap" herzien. En zal instemmen met Nelsons kenschetsing die de aforismenmees- ter Schnitzler wellicht al te graag zelf zou hebben geformuleerd: „Ontgoocheling in Schnitzler betekent geen teleurstelling, maar ontdekking".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 6