Een degelijk huis?
Dan ook een degelijke
RPS-hypotheekJ
LAAT
DE KRETEN
VAN PIJN
VERSTERVEN
IN HAAR
ZUCHT NAAR
LEVEN
Rijkspostspaarbank
I
Kanker. Een ziekte waaraan schichtig:
fluisterend voorbij wordt gegaan. Een
ziekte waarvan men generaties lang al
leen de eerste letter uitsprak als ging het
om een vervloeking. De patiënt die te
horen krijgt dat hij die ziekte onder de
leden heeft, weet dat er een vonnis over
I hem wordt uitgesproken. Datzelfde von
nis klonk twee jaar geleden over het
ziekbed van de befaamde Duitse zange
res en actrice Hildegard Knef. Maar zij
reageerde niet gelaten als een voorgoed
getekende, ze schreef er eèn boek over.
Een boek dat bol staat van ziektes en
ziekenhuizen, een boek dat je af en toe
een eind van je af moet leggen omdat
je er letterlijk en figuurlijk kapot van
raakt. Maar ook een boek waarvan je de
laatste regels leest met een gevoel van
blijdschap omdat je duidelijk wordt wat
een mens allemaal kan verdragen mits
hij de wil heeft om te leven. Een boek
van een vrouw die van operatietafel
naar operatietafel wordt gesleept, een
groot deel van haar bestaan koorddan
send doorbrengt tussen leven en dood en
die het verslag daarvan eindigt met een
brief aan haar zevenjarige dochter. Een
brief vol wijsheid, vol levensaanvaar
ding die eindigt met de ontroerend sim
pele mededeling: „En laten we nu over
de schoonheid spreken."
Hildegard Knef s getuigenis heet „Het vonnis" en
puilt inmiddels ook in Nederland de boekwinkels
uit, kort nadat het in Duitsland tot aan de top van
de lezers-hit-parade kwam. Uitgever Peter Gottmer
lijkt zichzelf bijna niet te geloven als hij zegt: „Van
de eerste druk van 50.000 exemplaren hebben we
al geen boek meer in huis. Over een paar weken
beginnen we al aan een herdruk." Het zijn adembe
nemende cijfers voor een dergelijk boek in ons
landje. Maar het verschijnen van „Het vonnis" deed
overal in Europa een manshoge golf publiciteit
ontstaan die beangstigend dicht aan sensatiezucht
raakt. Een aantal Duitse bladen vuurde dan ook
al verwijten aan het adres van de zangeres af: Nog
niet zo lang geleden dacht iedereen dat Hildegard
Knef zou sterven en nu is er dat boek. Een door
de uitgever met grote haast volvoerde produktie die
de betrokkenen beslist geen windeieren zal gaan
opleveren. Het zijn verwijten die je na lezing van
het boek zelf walgend naast je neerlegt. Natuurlijk
sluit „Het vonnis" direct aan bij wat Het Publiek
over Hildegard Knef privé via de niet zo scrupuleu
ze Duitse pers te weten is gekomen. Maar mag je
dat haar verwijten? Je mag veel eerder blij zijn
dat zij de moed heeft gehad om het allemaal op
te schrijven. Overigens zonder ook maar eert mo
ment een gemakkelijk succes na te streven. Want
"Het vonnis" is niet bepaald een soepel lopend
tranentrekkerig ego-tripje geworden. Het is een
boek dat moeilijk en moeizaam verloopt, dat één
grote onuitgesproken gedachte is, hakketakkerig
zonder chronologie door een mensenleven heen en
weer springt, en volkomen wars is van alle zelfme
delijden. En dat mag je toch rustig ongelooflijk
noemen.
De ontboezeming van Hildegard Knef heeft daaren
tegen juist alles van een gevecht. Een gevecht om
zich worstelend boven te blijven houden in het
tranendal dat het léven soms is. Een gevecht met
zichzelf om niet te verzinken in dat zelfmedelijden.
Een gevecht dat je ook in de stijl van het boek
terugvindt. Hildegard Knef vertelt in de ik-vorm,
maar ze moet steeds afstand van zichzelf nemen
om alles te kunnen zeggen. Je voelt het aan de
manier waarop ze met wanhopige krachtsinspan
ning probeert te objectiveren en het over „de patiën
te" en „de zangeres" heeft. Maar tegelijkertijd wil
ze die privé-strijd in z'n juiste proporties zien. Ont
nuchterend, bijna ongeloofwaardig helder zegt ze
het in het motto dat ze haar boek meegeeft: „Bij
het schrijven van dit boek moest ik alleen maar
mijn ijdelheid overwinnen. Geen hoge prijs, als je
bedenkt dat sommige schrijvers hun vrijheid en hun
leven offerden om te zeggen wat moet worden
gezegd."
En dat doet ze. Geen operatie blijft ongenoemd. Je
volgt de radicale ingrepen in buik en borst als het
verslag van een volleerd medicus; thermografie,
mammografie, canule's en infusen zwermen door de
tekst heen alsof het natuurlijke fenomenen zijn die
bij de dagelijkse zonsopgang tehoren. Ziekteproces-
GEVECHT
OM ZICH
WORSTELEHD
BOVEN TE
HOUDEN IN
TRANENDAL
DAT LEVEN
SOMS IS
sen komen zo duidelijk, helder en doorvoeld op je
af dat je het liefst onmiddellijk een boekwinkel zou
willen binnenlopen en alle doktersromannetjes tot
stoffering van de asbak zou willen promoveren.
Zelden lees je een dergelijk, menselijk beeld van
het leven in ziekenhuizen, de operatiekamers, de
intensive care-afdelingen. Met een vlijmscherpe pen
zet Hildegard Knef de doktoren, de verpleegsters
neer. Het zijn mensen met hun zwakheden, hun tics.
Het zijn mensen die gruwelijke fouten maken, ver
pleegsters met opmerkingen als „Ik werk het liefste
op de kankerafdeling. Die mensen zijn zo dank
baar', doktoren die onderling strijd leveren over de
te volgen methodes, anesthesisten die een zwaar
lijdende patiënt geen morfine toe willen dienen
omdat zoiets misschien tot verslaving kan lijden,
verpleegsters die hun eigen ellende komen uithuilen
bij een zwaar zieke, kortom: Mensen met al hun
zwakheden, mensen ook die in Hildegard Knef's
beschrijving een hoofdletter M meekrijgen, mensen
die groot kunnen zijn. En eigenlijk is dat het meest
verwonderlijke van „Het vonnis"; dat een vrouw die
door haar leven van ingreep naar ingreep zó bezig
zou kunnen zijn met zichzelf, in haar boek voorna
melijk de anderen tot leven brengt.
De doktoren die ze namen geeft als „Koning A",
„Goudbril" en de „onderzeebootkapitein", figuren
die levensgroot uit de driehonderd pagina's tekst
oprijzen, maar niet alleen zij. Haar man David, over
wie ze niet veel praat maar die steeds tegenwoordig
is en hun liefde die te vanzelfsprekend is om er
veel woorden aan vuil te maken. Haar vriend, de
jonge pastoor Martin, voor wie ze als protestantse
een sterke bewondering koestert om de directe,
franjeloze manier waarop hij zijn geloof uitdraagt.
Pastoor Martin die haar op een kritiek moment in
haar leven in zijn kerkje betrekt bij de communie:
„Martin legt in elke uitgestrekt hand het brood, hij
stopt het niet in de mond, hij voert niet, hij verdeelt.
Ze staan in de gangen, eten met voor mij onbegrij
pelijke vanzelfsprekendheid, kauwen onverschillig,
smakken, mummelen, nemen een ferme hap. „Com
munie betekent contact tussen God en mens en
tussen mens en mens". Martin kijkt me aan. Zijn
bedachtzaam glimlachje wordt bijna overmoedig als
dat van een jongen die een streek heeft uitgehaald.
Het brood ligt in mijn hand, ik eet langzaam terwijl
ik hem aankijk, ik voel hoe de hitte opkruipt in
mijn nek, opstijgt naar mijn slapen en voorhoofd.
Ik word rood denk ik en kan het blozen niet
afpoeieren, het. rukt op, overspoelt me. „Bedankt"
mompel ik met nog halfvolle mond, „bedankt dat
je me hebt opgenomen."
Ontroerende regels, een ontroerende verhouding
ook, met een adembenemende onschuld van geest
neergeschreven. Zij zegt: „Weet je dat ik niet eens
meer het Onze Vader uit mijn hoofd ken? Er waren
nachten dat ik geprobeerd heb te bidden. Ik was
niet in staat om iets te zeggen, het enige woord wat
mé inviel was „Help". Marin antwoordt: „Je bent
in goed gezelschap. Theresa van Avila heeft vijftien
jaar geworsteld om te ontdekken hoe je met God
moet spreken." En zegt verder: „Je diepe geloof dat
Jezus aanwezig is heeft me ertoe gebracht iets te
doen wat misschien niet gebruikelijk is, hoewel je
een gedoopte christen bent." En hij vertelt wat hij
zei bij de dood van een kind: „Ik zal jullie vertellen
waarom ik christen ben. Omdat de wereld ongeloof
lijk praatziek is en luid en brutaal zolang alles goed
gaat. Maar als er iemand sterft dan weet hij niets
meer te zeggen. Juist op het punt waar de wereld
zwijgt draagt de kerk een boodschap uit. Ik hou
van de kerk om die boodschap. Ik hou van de kerk
omdat hij temidden van het gelach van een arrogan
te wereld zegt dat de mens een doel heeft, omdat
hij zijn mond opendoet als anderen alleen maar hun
schouders optrekken".
Het zijn wezenlijke citaten uit een boek van een
vrouw die zich niet wil overgeven. Per vliegtuig
terug na een operatie denkt ze: „Plotseling overvalt
mij wraakzuchtige, overmoedige, waanzinnige, infa
me vreugde vol leedvermaak; ik ben gered, de
vlucht is geslaagd, de vlucht is dezelfde als die in
'45 uit het krijgsgevangenenkamp. Nu ben ik meer
versleten, zwakker, banger, maar ik heb hetzelfde
begerige verlangen om te leven, om het laatste grote
geschenk te krijgen, een nieuwe kans, een wederge
boorte". Het is die hartstochtelijke wil om Te Leven
die „Het vonnis" ondanks een wereld van ellende
een fijn, dapper en vooral een hoopgevend boek
maken. Een boek met niet alleen ziektes trouwens.
Haarscherpe beschrijvingen van repetities met een
orkest, waaruit nog eens de aandacht blijkt die „Die
Knef' voor haar medemensen opbrengt, een ontluis
terend verslag van een persconferentie waarbij de
microfoons ons „in haar neusgaten" worden ge
duwd en de meest afgrijselijke vragen worden
gesteld. En dat alles geobserveerd met een gevoel
voor humor dat je aan het nagniffelen zet. „Het
was stil om u geworden. Zoudt u dit uw come-back
willen noemen?" En: „Denkt u dat u aan Juliette
Greco kunt tippen?" Volgende vraag alstublieft.
„Denkt u dat uw werk bijdraagt tot het welzijn van
de arbeidersklasse?" „Denkt u dat u de jeugd nog
iets te zeggen heeft?" Volgende vraag. Alstubliéft,
volgende vraag.
EeidóGSouoarit
Hildegard Knef is niet alleen zangeres van chansons
als het ooit op de hitlijsten paraderende ltIch brach'
Tapetenwechsel", niet alleen actrice in een rij
naoorlogse films waarvan ze zelf honend zegt: „Het
geld raakt op, maar de schande blijft", Hildegard
Knef is ook Schrijfster. Dat werd al duidelijk met
haar eerste, opvallend goed ontvangen boek „Der
geschenkte Gaul" (Een gegeven paard), dat wordt
nog duidelijker met „Het vonnis" hoewel ze zich
op een heel wat smaller, gedurfder en moeilijker
pad begeeft Ze ontwijkt het melodrama door haar
verregaande eerlijkheid, ze laat de kreten van pijn
versterven in haar zucht naar leven. Haar lijden
heeft van haar een wijze vrouw gemaakt die al
eerder schreef:
't Geluk kent slechts minuten,
de rest is wachtlokaal.
't Geluk houdt nimmer spreekuur,
gaat lachend aan de haal.
Het loopt vaak kilometers hard
en raakt door ademnood benard,
verdwaald tussen de mensen,
laat dan lang naar zich wensen,
kijkt je aan
en mompelt: ik heb mijn tijd verdaan.
Een vrouw die in de laatste bladzijden van haar
boek haar dochtertje Christina toe-schrijft: „Er
zullen dagen zijn, waarop je de wereld omhelst en
dagen waarop je volstrekt wanhopig bent Je moet
weten dat je niet de enige bent, ook al zal die
wetenschap je niet altijd helpen want pijn is ondeel
baar, dat begint al met kiespijn. Je moet weten dat
hij overgaat maar je moet hem de tijd gunnen."
En tot slot: „En laten we nu over de schoonheid
spreken. Die is overal. Net als het verdriet. En voor
beide zijn de mensen blind. Jij misschien niet"
Laatste berichten: Hildegard Knef gaat weer filmen.
Vier maanden lang zal ze zich in haar eigen Berlijn
onder het röntgenoog van de filmcamera blootge
ven. Titel van de film: „Jeder stirbt für sich alleine."
BERT JANSMA
Informeer eens naar de aantrekkelijke
rente. Bel gratis 0017. Haal een
folder in het postkantoor. Schrijf-
zonder postzegel - naar de RPS,
Amsterdam.
uw nationale spaarinstelling