FOLKLORE- STOFFEN NU OOK IN TREK BIJ COUTURIERS Uitermate moedige poging maar aanpak te romantisch" Prof. dr. E. Velema over contourenplan onderwijs: WOENSDAG 23 JULI 1975 LEIDSE COURANT, "PAGIN A .10 NIJMEGEN - Het con- GEMERT Hoewel de aantallen dragers en vooral draagsters van klederdrachten in Nederland zienderogen verminderen, wordt de vraag naar stoffen in originele folklore-stijl steeds groter. Niet alleen heeft de kunstnijverheid zich op de karak teristieke ruitjes, bloemetjes en streepjes geworpen, ook de couturiers hebben ze ontdekt en verwerkt in hun collecties. Een slimme Nederlander reisde op een gegeven ogenblik zelfs naar Staphorst om daar een thuiswerkster de spijkerbroek van zijn zoontje te laten versieren met aloude plaatselijke motieven. Hij won er de tweede prijs mee in de „Denim Art Contest" van Levi, 's werelds grootste spij kerbroekenfabrikant. Het concern had voor de prijsuitreiking zelfs het spijker broekenidool Jan Cremer van stal gehaald. Handige reclamejongens verkondigden daarop aan iedereen, die het wilde horen, dat de trend dit jaar zou zijn: het laten bedrukken/versieren van spijkerbroeken door Staphorsters, Spakenburgers, Mar kers en welke klederdrachtdragers al niet meer. Zo ver is het echter nog lang niet. Het op de markt brengen van in folkloristi sche stijl versierde spijkerbroeken en -pak ken is evenmin in grote stijl gebeurd. Desondanks merkt een man als Johan G. van den Acker (44) van de gelijknamige bontweverij in het Brabantse Gemert een duidelijke opleving van de vraag naar folkloristische gedessineerde stoffen. „Ze zijn vooral in de boetieksfeer terecht geko men", zegt hij, waarbij hij de mogelijkheid niet uitsluit dat ze na verloop van tijd als bedrukte stof hun opmars in de confectie- industrie zullen beginnen. Tot op dit mo ment is daar evenwel nog niets van te merken. Nederlands grootste leverancier van be drukte stoffen Vlisco in Helmond, onder deel van Gamma Holding, laat weten dat er wat dat betreft weinig of niets aan de hand is. „En wij kunnen uitermate snel inspringen op bepaalde modetendenzen", wordt er aan toegevoegd. Wel laat Vlisco weten dat er een sterk gestegen vraag bestaat naar de zogeheten „Bouboudi- ma's", bedrukte stoffen, die zijn afgeleid van de exoprints, waarmee Vlisco furore maakt in de Afrikaanse landen. Zo groot is de faam op dit gebied van het Helmondse bedrijf dat Afrikaanse ambas sadeursvrouwen van heel West-Europa naar Brabant reizen om zich daar een nieuwe garderobe te laten aanmeten. Voor wat de dessinage betreft is het een (bonte) mengeling van Afrikaanse, Indiase, Perzi sche en andere motieven. De „Bouboudi- ma" is wat rustiger van toon waardoor de stof „lekker in de markt" ligt Bouboudima was dan ook hèt succes van Interstoff in Frankfurt, en vooral de Verenigde Staten, West Duitsland en de Scandinavische lan den zijn er op „gevallen", nadat de „Bou boudima" jarenlang alleen maar in de tropische en sub-tropische vakantiecentra werd gedragen. Terug naar de specifieke folkloristische drachten en stoffen. Op Urk. Marken, in Volendam, op Zuid-Beveland en Walche ren, in Staphorst, op de Veluwe cn in Spakenburg wordt nog steeds klederdracht gedragen. Voor een deel bestaat zo'n gar derobe uit katoen, voor een ander deel uit wollen stoffen. Vooral die katoentjes vin den op dit ogenblik een veel grotere aftrek. Met name schortebont loopt hard. Het zijn echter bepaalde kleuren en dessins; De Johan van den Acker: „Duidelijke opleving van de vraag naar folkloristisch gedessineerde stoffen". heel heldere blauwe ruitjesschorten, zoals die veel in de Achterhoek en Brabant gedragen werden, zijn hopeloos „uit". Het zelfde geldt voor de geldeurde boerinne- schorten, die een jaar of vijftien geleden in Limburg gedragen werden. Daarentegen doen „drachtstoffen" in wat sombere kleu ren het erg goed, leert de ervaring van Johan van den Acker. Zelfs is een ruitje herontdekt dat vroeger gebruikt werd voor schorten van novices. De Amsterdamse ontwerper Frank Govers - die ook de nieuwe collectie „Bouboudima's van Vlisco samenstelde - verwerkte het in een jurkje. Een man als Johan van den Acker in Gemert constateert dat het zelf kleren naaien weer een stijgende lijn vertoont, nadat het gedurende lange tijd op de ach tergrond gebleven is. Thans wordt meer de nadruk gelegd op het creatief bezig zijn. In dit opzicht voldoen de klederdrachtstof- fen goed, waarbij het Brabants bonte ruit je onverslijtbaar lijkt te zijn. Het wordt niet alleen gebruikt voor jurken, maar ook voor strijkplankovertrekken, babyzitjes en noem maar op. De tv-film Bartje deed de vraag naar de stof van de vroegere Drent se boezeroen, blauw met een wit streepje, weer stijgen, terwijl bepaalde stoffen, die gebruikt worden in een origineel Marker trouwcostuum, nu verwerkt worden tot jack en tot. gordijntjes voor weekeinde- huisjes. De Zeeuwse schorten hebben een tijdje gediend als stof voor jurken, die gecompleteerd werden met rouches. Het herontdekken van de dessins uit oude klederdrachten wil niet zeggen dat die stoffen „ongeschonden" blijven in hun nieuwe toepassingen. Ontwerpers in de kunstnijverheidssector, de kledingsector, vragen naar die kleurstellingen, die op een bepaald ogenblik in de mode zijn. Toen op een gegeven moment paars de modekleur was, werden bijvoorbeeld alle ruitdessins in het paars afgeleverd. Hetzelfde gebeur de met de kleur indigo-blauw, die in zwart veranderde ook al omdat ze bijzonder moeilijk is te maken. Wat dat indigo be treft - jarenlang is er in de klederdracht indigo gebruikt dat afgaf. Bij Van den Acker, sinds jaar en dag leverancier van folkloristische stoffen, ontstonden er op zekere dag moeilijkheden met deze kleur, die onder een bepaalde hoek een kastanje bruine gloed vertoont. Besloten werd het oorspronkelijke kleurenpalet iets te wijzi gen. Maar daar namen de Spakenburger vrouwen geen genoegen mee. Zij moesten en zouden hun oude vertrouwde indigo (compleet met het nare afgeven) terug hebben en het Gemertse bedrijf was niet zo goed of het kwam aan dat verlangen tegemoet. Opvallend daarbij was dat de Markense vrouwen veel minder op hun „ponteneur" stonden. Maar, zoals gezegd - daar trekken mo deontwerpers en mensen, die in de kunst nijverheidssector bezig zijn, zich niets van aan. Oorspronkelijke dessins of ze nu uit Nederland of uit bijvoorbeeld Bretange afkomstig zijn, woorden „aangepast" aan het modebeeld van het ogenblik. „Het is historisch gezien niet verantwoord, maar ze trekken zich er niets van aan", zegt Johan van den Acker. Overigens tilt hij er zelf ook niet zwaar aan. Want dergelijke scrupules kan de textielindustrie in Nederland zich niet ver-1, oorloven. Klaas Goïnga tourenplan van minister Van Kemenade wil een startschot zijn voor een discussie over het totale onderwijsbeleid in Ne derland voor de komende tientallen jaren. Er zijn thans vele verschillende soorten onderwijs die niet of slecht op elkaar aansluiten. Die nogal moeilijke structuur wil de minister doorbreken. Hij denkt daarbij o.a. aan een basisschool voor kinderen van 4 tot 12 jaar waarbij een vreem de taal verplicht wordt, een middenschool voor kinderen van 12 tot 16 jaar en een bovenschool voor kinderen van 16 tot 19 jaar. Die bovenschool zou drie afdelingen moe ten tellen: een tweejarige theoretische afdeling, een 3- 4-jarige beroep sopleiding voor middel bare kaderfuncties, en een kortere beroepsoplei ding voor lagere kader functies. Na de boven school volgt het hoger onderwijs. De leerplicht wordt verlengd tot 18 jaar en er komt een „open school" voor iede reen die zich na zijn schooltijd nog op een of andere wijze verder wil bekwamen. Professor dr. E. Velema aarzelt niet te spreken van een „histo risch moment" en een uitermate „moedige poging" van minister Van Kemenade en de staatsse cretarissen Klein en Veerman die pas om gezondheidsredenen ontslag nam om een stuk te presenteren dat probeert gelijke tred te houden met ontwikkelin gen in het buitenland. Professor Velema zetelt hoog in de twin tigste en bovenste etage van het Erasmusgebouw van de Kath olieke Universiteit van Nijme gen en het golvende land achter de kronkelende streep van de Waal strekt zich groen en ver uit. De Nijmeegse onderwijsau- toriteit weet waarover hij praat. Hij is sinds 1969 hoogleraar in Prof.Dr. E. Velema: „Op school moeten onze toekomstige burgers kritisch leren om tegen denken en handelen; het kind moet in staat worden gesteld tot een rationele verkenning te gaan 6 van de werkelijkheid". „Het moet bijzonder helder zijn de vergelijkende onderwijskun de en algemene didaktiek aan de katholieke universiteit van Nijmegen en leidt daar tevens het instituut voor onderwijskun de. Hij werd op 1 oktober 1920 in Vlagtwedde geboren. Van 1965 tot 1969 was hij lector in de algemene pedagogiek, alge mene didaktiek en algemene psychologie aan de Technische Hogeschool Twente in Enschede en directeur van het centrum voor didaktiek en onderwijsre search aan de THT. Hij leidde in Twente het bekende project voor onderwijsverbetering waaraan een groot aantal lagere technische scholen uit Twente en daarbuiten deelnam en was nauw betrokken bij de voorbe reiding van het middenschool- experiment van de Stichting Katholiek Onderwijs Enschede. Staatssecretaris Veerman die om gezondheidsredenen is afgetreden Hij ontwikkelde tussen 1968 en 1971 het zgn „5 x 4-plan" voor herstructurering van het Neder landse onderwijs. Vele principes daarvan vinden we terug in het nieuwe contourenplan van mi nister Van Kemenade en zijn staatssecretarissen. „De bewindslieden zijn geen uit vinders", zegt hij. Maar hij schroomt evenmin te spreken van een „gigantisch plan", dat te belangrijk is om te verdrin ken in wat hij nogal eens een „al te romantische aanpak" noemt. Er zijn vanaf Thorbecke veel ministers („vooral Rutten") ge weest, die zich met ons onder wijs hebben bezig gehouden. Maar pas met deze nieuwe con tourennota is voor het eerst sprake van een poging tot een werkelijke doorbraak. Waarom? Wel, omdat de bewindslieden nu een systematisering van ons on derwijs voor ogen staat waarin Nederland zich eindelijk ook eens kan gaan aanpassen aan moderne onderwijsontwikkelin gen op internationaal niveau in de westerse geïndustrialiseerde wereld. „Maar met alle eerbied voor de ze ongetwijfeld moedige poging front te maken naar de interna tionale ontwikkelingen past op de samenstellers meer het etiket „creatieve uitvoerders dan uit vinders", aldus professor Vele ma. Want vele gedachten uit de con tourennota vinden we terug in buitenlandse systemen en in Ne derlandse gedachten. We wezen al op het „5 x 4 plan" van Velema. Hij zelf noemt vooral de namen van Van Gelder en Van Lieshout. „Zet je deze plan nen naast elkaar dan zal ieder der samenstellers vele signalen herkennen die ook in de contou rennota staan". Volgens prof. Velema is dat een logische zaak. Want het volgen en bestuderen van internationale tendensen moet bij kritische beschouwing ook in ons land leiden tot ge dachten over een hersystemati sering van ons gehele onderwijs. Met nadruk waarschuwt de heer Velema tegen slogans als „het kind moet centraal staan" of „we leiden op voor de maat- Minister Van Kemenade (onderwijs en wetenschappen) die in samenwerking met de staatssecretarissen Klein en Veerman het contourenplan heeft ontworpen en op tafel heeft gelegd om de discussie op gang te brengen. schappij". „Dergelijke kreten zijn gevaarlijk. Ze leiden naar conservatief vaarwater. „Daar entegen zal de school in onze westerse samenleving voor alles moeten zijn een relatief open ruimte waarin onze aanstaande burgers kritisch leren denken en handelen, ofwel met andere woorden en misschien een bee tje uitdagend gezegd: de hoofd functie van het onderwijs is, het kind in toenemende mate in staat te stellen tot een rationele verkenning van de werkelijk heid". Ook in het kader van het con tourenplan zal m§n ontzettend moeten oppassen, dat de school niet wordt tot een therapeutisch instituut, een bewaarschool, een jeugdclub of een discussieclub en voor alles mag het geen jachtterrein worden voor ideolo gieën of ze nu van rechtse of linkse huize zijn of, om een ander uiterste te voor iedereen dat het onderwijs als een subsysteem in onze sa menleving primair de jeugd zal moeten helpen de werkelijkheid te ontdekken en daarin zit te vens het verschil tussen con frontatie en indoctrinatie. De school mag wel voortdurend confronteren, ze mag niet indoc trineren". Als bijzonder positief in de nota noemt Dr. Velema de invoering van het leren van een vreemde taal op de basisschool, de sane ring van het buitengewoon (niet te verwarren met bijzonder) on derwijs, de invoering van de leerplicht tot 18 jaar zodat we eindelijk eens afkomen van het participatie-onderwijs, de „open-school"-gedachte („de term is niet fraai") het zeer posi tieve punt van de „tweede weg" of de „tweede kans" om het dus nog eens over te kunnen doen, uitstel van beroepskeuze naar latere leeftijd en het educatief verlof. Als wat losse kanttekeningen noemt dr. Velema daarbij de wenselijkheid dat nog eens grondig wordt nagedacht over de gebruikte terminologie (ba- sis-, midden- en bovenschool) die afwijkt van internationaal erkende begrippen als primair, secundair, tertiair onderwijs. Onderwijsvernieuwing zal veel meer een kwestie van politiek dan van overtuiging c.q. onder zoek zijn. Alle betrokkenen zul len het 19de-eeuwse denken los moeten laten en ze zullen een nieuwe sprong moeten durven wagen. Er zal nog goed moeten worden nagedacht over de mid denschool niet voor 12—16-jari- gen maar misschien voor 8—12- jarigen of 10—14-jarigen. Het contourenplan heeft vrij expli ciete gedachten over het kleute r/basisonderwijs en zo men wil ook over de middenschool, maar het plan wordt vager naarmate men verder komt. Dat geldt vooral voor de boven school, voor de plaats van het MBO en HBO („ik zou daar graag een universitaire onder bouw in hebben"). Dat zijn alle maal zaken waaraan nog veel tijd en moeite zal moeten wor den besteed. „Een zeer precair punt". Dat zegt prof. Velema als de vraag op tafel komt of er geen sprake is van een discrepantie, een wanverhouding tussen de doel stellingen van het contouren plan en zaken die de bewindslie den thans al pogen te realiseren (bv de middenschool). „De hele zaak moet op een hoger startni veau komen en er wordt ook nogal lichtvaardig gedacht over een aantal randvoorwaarden", zegt prof. Velema resoluut. Die discrepantie bestaat volgens hem tussen het feit dat de con tourennota een plan is dat qua ingrijpendheid en omvang zijn weerga niet kent maar dat zo romantisch benaderd wordt dat men denkt aan strategieën van vijftig jaar geleden. Een tweede kritiek is gelegen in een te lichtvaardig denken over het incasseringsvehnogen van de docenten. Er is verschil in structuren en processen om die structuur te bereiken. Een derde vraagteken plaatst dr. Velema bij de kwestie van centralisatie en decentralisatie van bevoegdheden. Tal van commissies en instituties zullen er aan te pas komen met het gevaar vari toenemende bureau cratie omdat er niet voldoende (deskundige) begeleiding is. Een vierde kritische vraag is wat de minister denkt over de tijdspanne van afbouw van be staande systemen omdat anders de meest verwarde situaties zul len ontstaan. Daarom zouden er op deze con tourennota naar de mening van prof. Velema nog twee nota's moeten volgen en wel een twee de nota over de uitvoeringsmo gelijkheden die er wat minder romantisch en wat meer strate gisch uit zou moeten zien en een nota nummer drie hoe de be windslieden zich de afbouw van de bestaande systemen zouden willen voorstellen. Prof. Velema is van mening dat er eigenlijk een aparte staatsse cretaris zou dienen te komen voor de onderwijsvernieuwing van primair en secundair onder wijs. De gezagsrelatie tussen de minister en de reorganisatie ver toont thans te veel gaten. Bo vendien is het zo'n gigantisch plan en zijn de problemen die het oproept zo groot dat er voor zieningen moeten zijn om op ministerieel niveau snel te kun nen opereren. Enkele bijzondere adviseurs zouden het plan meer body moeten geven en, los van allerlei onderwijsplanbureaus en derge lijke, noodzakelijke aanvullin gen moeten kunnen aandragen ook naar het veld en het parle ment. Die adviseurs zouden geen „remparachutes" maar „te- genaanpraters" moeten zijn. Po litieke partijen, vakbonden, on derwijsinstellingen enz. zullen via conferenties en congressen met kritische stellingnamen moeten komen zowel van voor standers als van tegenstanders van de onderwijsvernieuwing. JAN VAN DEN DUNGEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 10