Jan
de
Cler
BLEEK LATE
MEDICINALE
ROEPING
„HUP HOLLAND HUP"
WAS MEER GOOCHELEN
DAN TEKSTSCHRIJVEN
„ALS IK NALEES, WAT
IK TOEN SCHREEF, IS HET
JE REINSTE ULEVELLERIJ"
AMSTERDAMSE HUISARTS
SCHREEF
ZEVENDUIZEND LIEDJES
Amsterdam De spreekkamer
van de Amsterdamse huisarts J.
de Cler (een kaart aan de deur
maakt de patiënten duidelijk,
dat dokter voortaan niet alleen
op zaterdag zijn zaak sluit, maar
ook op de woensdagen) verschilt
weinig van andere medicinale
wachtkamers. Stoelen langs de
wand, een dik gedrukte waar
schuwing, dat verwijsbrieven
niet gekreukt mogen worden en
op tafel de damesbladen met
deux-pièces en hartsgeheimen
van reeds lang verscheiden ge
neraties. De vrouw des huizes
heeft haar gast met verbeten
rolvastheid in deze kamer gepar
keerd met de woorden: „Dokter
is momenteel bezig, u zult hier
een ogenblikje moeten wach
ten." Haar blik verraadt, dat ze
dit zegt tegen alle mensen, die
aanbellen, zodat reeds vele lood
gieters, huisschilders en meter-
opnemers, die een klusje in haar
huis wensten op te knappen, eni
ge verkwikkende uren tussen de
vergeelde drukkunst hebben
doorgebracht.
In die situatie van benauwd ziekentondsge-
treuzel komt pas verandering, als de dokter
zelf in de deuropening verschijnt. Hij draagt
een spijkerbroek en een slobberige trui over
een licht uitdijende welvaartstors. Als hij
voorgaat naar zijn spreekkamer blijkt hij een
veerkrachtige heelmeester te zijn, die er
graag een danspasje tussendoor gooit en zijn
gast vervolgens met een olijke knipoog ver
wijst naar een trijpen leunstoel, waarvan de
singels het inmiddels hebben begeven. „Mijn
vrouw wilde hier verantwoorde zetels heb
ben, maar ik prefereer die ouwe rotzooi'.',
zegt hij, „ik heb trouwens nog geen klachten
gehad van patiënten over het zitkomfort.
Voor mensen met rugaandoeningen sleep ik
trouwens graag een keukenstoel aan."
De spreekkamer is geheel in overeenstem
ming met zijn visie op het leefmilieu van een
praktiserend geneesheer. Zijn bureau lijkt een
natuurgetrouwe copie van een rommelhoek
op het Waterloo-plein. Tussen delftsblauwe
potten met „megadon" en de kaart „Algemeen
Ziekenvervoer Broeder De Vries" staan een
brievenweger, een houten uil, een koperen
sleutel, een bel, diverse stempels en twee
glazen flessen met drop en zuurtjes. Ook de
rest Aran de kamer brengt de bezoeker snel
op een dwaalspoor ten aanzien van het be
roep, dat hier wordt uitgeoefend. Links en
rechts antieke klokken, schilderijen, een vaan
tje met de tekst „Sorry, ik val in slaap" en
een mandfles wijn. De attributen, die hij per
se nodig heeft om zijn ambt geloofwaardig
over te laten komen heeft hij weggemoffeld
achter een door hem zelf getimmerde kast,
die de kamer voorgoed in een milde scheme
ring heeft gedompeld. Ook de stoel, waarop
hij zijn recepten uitschrijft is door hemzelf
in huisvlijt vervaardigd. Het is een kloek
meubel, dat niet detoneert bij de enorme ezel,,
waarop sinds vorig Jaar het schilderij „De
versohrikking van dé oorlog" staat. Ook deze
bijdrage aan het meubilair heeft hij zelf ge
maakt „Ik was in die tijd tekenaar, maar het
papier raakte op en dan moet je wel wat
anders gaan doen. Verf was er nog wel en
een soldaat van de opbouwdienst heeft voor
me geposeerd. Ik heb het doek daarna ver
kocht en er nooit meer iets van gehoord. Wie
schetst mijn verbazing, toen ik twee jaar
geleden in een veilingcatalogus van Mak van
Waay mijn eigen schilderij onder nummer 51
van de collectie ontdekte. De ben niet naar
die veiling gegaan, maar nog diezelfde avond
kwam Henk van Ulsen ermee aansjouwen. Hij
zette het hier neer en riep: „Ziezo, die is weer
vthuis." Hij het het schilderij voor dertig gul
den gekocht Dat was het laagste bod, dat
tijdens die veiling op een schilderij was uitge
bracht Er hing ook een Picasso, waar ze een
half miljoen voor neertelden.
Picturaal ongerief
Toch is dit picturaal ongerief niet de reden
geweest, dat Jan de Cler op 40-jarige leeftijd
stad en land verbijsterde door zich als student
in de medicijnen te laten inschrijven bij de
Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Hij had er toen al een waterdichte carrière
opzitten als reclametekenaar en vliegensvlug
ge gelegenheidsdichter van de Katholieke Ra
dio Omroep. „Het was gewoon een droompje
van me", bekent hij, en ga me nou niet aan
de kop zeuren, waarom ik juist dokter wilde
worden. Want dat kun je niet uitleggen. Waar
om geeft tachtig procent van de mannelijke
jeugd als liefste wens het vak van tramcon
ducteur op? Het vak van dokter zat er bij
alleen niet in. Toen ik kon gaan studeren
zaten we midden in de crisisjaren en over een
universiteit werd niet meer gerept Jan had
vein zijn leraar op het christelijk lyceum een
tien voor tekenen gekregen en dus werd hij
tekenaar. Die leraar was de vader van Paul
van Vliet Een alleraardigste Haagse heer.
Burgerlijkheid
Jan de Cler leerde het vak van de Voorburgse
reclametekenaar Machiel Wilmink, volgde on
dertussen wat avondlessen op de Academie
voor Beeldende Kunsten in Den Haag en trok
in 1937 naar Parijs om zich als schilder verder
te bekwamen. „Trek daaruit nou niet de
conclusie, dat ik een bohémien was. Wat is
trouwens een bohémien? Dat is toch in feite
een ander soort burgerlijkheid. Iedereen heeft
nu weer de mond vol van „geëngageerdheid."
Iemand moet geëngageerd zijn, want anders
stelt hij geen duvel voor. Alsof engagement
ook niet een mooie regelmatige manier van
leven is.
Ik heb in mijn leven weinig of niks aan
politiek gedaan. Ik heb ook niet geprobeerd
om de mensheid via mijn liedjes op te voeden,
beter te maken, noem maar een verheven
dwarsstraat op. Ik heb altijd gezworen bij
mijn eigen ritme en als de mensen dat niet
aanstaat, moeten ze naar een ander gaan. Ik
kan me voorstellen, dat iemand zegt: „Die
spreekkamer van dokter de Cler is een uitdra
gerij. Dat kan dus nooit een goeie zijn." Nou,
dan kijk je in het telefoonboek en kies je een
andere arts.
Ik weet ook, dat ik met deze kamer nooit de
rubriek „Beter Wonen" in Avenue zal halen,
maar mag ik me dan hier asjeblieft wel jofel
.voelen?
Hetzelfde is aan de hand met de kitsch. Ik
kan nou wel mekkeren over die nepschilderij-
en in hun speudo-gouden lijsten, maar zolang
er nou kopers zijn? Dat is het punt. Ieder op
zijn eigen manier asjeblieft. Ik snel onmiddel
lijk naar de knop, als ik de kop van André
van Duyn op het scherm zie. Maar hele
volksstammen vinden zijn pretmachine het
einde. Mogen ze?"
Klatergoud
Van dokter Jan mag het in elk geval. Dokter
Jan heeft in zijn pre-medicinale leven te lang
het klatergoud zelf afgewogen om het nu als
waardeloos materiaal op de schroothoop te
gooien. „Tijdens een verblijf in Amersfoort
(ik woonde in het oude huis van Van Olden-
barneveldt, maar ik hield er het koppie wél
bij") werd hij tijdens de oorlogsjaren ontdekt
door Herbert Perquin. „Ik zong voor intern
gebruik wat liedjes bij de gitaar. Het bekende
werk van de overmoedige jongeling. Maar
Perquin meende er toch wat in te moeten zien.
Hij stelde voor om na de oorlog samen een
cabaretje te beginnen en dat is achteraf uitge
draaid op radiowerk." Dokter Jan loopt naar
een kast en opent de deur. Weer geen genees
middelen, maar stapels papier. „Ik heb zo'n
7000 liedjes geschreven", verduidelijkt hij, „ik
geselde ze soms op het papier. In het begin
was het: „Jan, kun je misschien één liedje per
maand maken." Op het laatst zeiden ze: „mor
gen verwachten we acht liedjes van je voor
de volgende uitzending." En ik deed het ook
nog. Noem het een tic of pure routine. Het
kwam er in elk geval.
Als je nu naleest wat je ooit hebt geschreven
is het vaak „hoofdschudden" geblazen en
„tsjonge, tsjonge" roepen. Natuurlijk is het je
reinste ulevellerij, die ik voor „Negen Heit De
Klok" in elkaar knutselde. Maar het sloeg aan.
Het overdonderde het publiek. Als er een
internationale voetbalwedstrijd was zong ik
onmiddellijk na afloop het lied „Hup Holland
hup" met alle hoogtepunten erin. Ook dat was
meer goochelen dan tekstschrijven. Maar je
wist, dat die miljoenen aan de radio alleen
dachten: „Hoe heeft die goser dat nou weer
gefikst?" Dat de tekst vaak prulwerk was
hoorden ze niet eens."
Etherklapper
Dokter Jan is overigens de eerste, die toe
geeft, dat de KRO met het amusementspro
gramma „Negen Heit De Klok" de etherklap-
per voor vele jaren binnen haalde. Het drie
manschap Dico van der Meer, Alexander Pola
en Jan de Cler tekende voor tekst en muziek
en vanaf het begin liep deze wekelijkse luis
tershow zo voortreffelijk, dat AVRO's kraken
de Bonte Dinsdagavondtrein op slag gedegra
deerd was tot het Boemelt je van Purmerend.
De omroep, die tot dan toe uitsluitend miswijn
door zijn programma's had gedaan en de
gulle lach duidelijk bewaarde voor het leven
hiernamaals haalde opeens op zaterdagavond
een luisterdichtheid, die voorheen aan Peter
Pech was voorbehouden.
Jan de Cler noemt de reden van dat jarenlan
ge succes (de serie liep onafgebroken van 1946
tot 1954 en haalde 248 uitzendingen plus één
herinneringsshow in 1961): „Wij brachten dui
delijk iets nieuws, iets anders. De vooroorlog
se amusementsprogramma's waren duidelijke
bühne-shows, waar toevallig een microfoon
bij hing. Wij introduceerden als eersten in
Nederland een echte radioshow. De microfoon
stond centraal en als het publiek in de zaal
de teksten niet verstond zei ik: „Luister aan
staande zaterdag maar. Dan hoor je het wel."
„Daar kwam nog bij, dat we een Engelse
aanpak hadden. Ons tempo was kort, kern
achtig en flitsend. Een liedje of sketch duurde
bij „Negen Heit de De Klok" nooit langer dan
anderhalve minuut. Hooguit twee. Op die
manier konden we in één programma twintig
onderdelen wegstouwen. Er stond ook altijd
iemand op het podium om het applaus te
dempen. Het publiek mocht wel klappen,
maar dan wel graag kort houden. Als je nou
de oude banden draait zeg je natuurlijk: „Zo
zou het niet meer kunnen", maar je krijgt wel
een warm gevoel van nostalgie. Het amuse
ment is totaal veranderd, maar je proeft toch,
dat „Negen Heit De Klok" toen een openba
ring was."
Gevleugeld
Het ijzersterke trio Dico, Alexander en Jan
(na de dood van Van der Meer werd zijn
plaats ingenomen door Emile Lopez) verraste
de Nederlandse huiskamers in elk geval met
vele gevleugelde uitdrukkingen, die de tand
des tijds hebben doorstaan. Ze introduceer
den Kris, Kras en Kruimeltje en het onsterfe
lijke lied van de Familie Van Tutte. „Ik kwam
'daarop, .toen ik langs de schouwburg liep.
Daar draaide Mozarts „Cosi van Tutte". „Dat
is een patente naam voor een Hollandse fami
lie", dacht ik gelijk. Ik plakte er Koosie vóór
en een nieuw lied was geboren."
In 1955 besloot De Cler alsnog zijn jongens
droom van de eigen doktersbul te gaan reali
seren. Hij bleef teksten leveren voor radio
programma's als Kro-tje Halfom, Wegwijs,
Bric k Brac en Loeren aan de Hor en wist
nochtans zijn studie te beperken tot acht jaar.
„Dat is niet eens een onverdienstelijk resul
taat", laat hij noteren, „als je bedenkt, dat
jongere studenten, die geen ander werk heb
ben er gemiddeld negen jaar over doen."
In 1965 vestigde Jan de Cler zich als praktise
rend huisarts in Amsterdam en vanaf dat
moment was het ook praktisch gedaan met
zijn aandeel in de Nederlandse kleinkunst Hij
schrijft nu nog slechts recepten en nieuw
jaarswensen en laat journalisten, die hem met
het oog op zijn 60e verjaardag op 18 mei
willen spreken vakkundig door zijn vrouw
afpoeieren. „Nee meneer, echt niet Mijn man
heeft geen interesse", roept ze te monter door
de telefoon.
De enige manier om nu nog tot hem door te
dringen is via zijn wachtkamer. Alleen zo was
het mogelijk om voor het nageslacht zijn
geloofsbekentenis te redden. „Dat je als teke
naar en cabaretier arts wordt is niet zo
vreemd, als u beweert. Niet voor niets heet
mijn vak de genees-KUNST. Niemand waagt
het om over KUNDE te spreken. Er zijn
trouwens vrij veel artsen, die buiten hun
spreekuur opmerkelijke dingen hebben ge
daan. Tsjechov is begonnen als arts en ook
de Chinese staatsman Soen Yat Sen. En niet
te vergeten Schiller en onze eigen zingende
tandarts Chiel de Boer.
Is het dan zo gek, dat het een Haags jongetje,
dat zo graag dokter wilde worden, na het
schrijven van 7000 liedjes ook is gelukt?"
LEO THURING