De zilveren kan Juniorhoek Paulus de Boskabouter De Kraakvogels Suske en Wiske Beminde Barabas Lucky Luke De erfenis van Rataplan ZATERDAG 10 MEI 1975 LEIDSE COURANT PAGINA 10 Onder de hoge dames in het paleis van de sultan was er één met wangen als een roos. Nu blijft een roos, zoals iedereen weet, het mooist aan een struik op een plekje met och tendzon, met middag schaduw en met nachte lijke dauw. De dame met de mooie wangen bette dan ook haar gezicht 's morgens vroeg met verse dauwdruppels, liet er daarna de ochtendzon op schijnen en zat 's mid dags onder lommerrijke bomen. Voor het verza melen van de dauw zorg de een speciale dienares met behulp van zeven jongetjes en zeven zilver en kannen. Ieder jongetje moest eenmaal in de week nog vóór het opko men van de zon zijn eigen zilveren kan bij de diena res halen en ermee naar de paleistuin gaan om er zachtjes aan bloemen en blaadjes te schudden en de vallende druppels op te vangen tot de kan vol was. De zeven zilveren kannen waren genum merd en stonden op een rij in de kast bij allerlei spullen die mooie dames nodig hebben om mooi te blijven. Op een vroege zondag morgen versliep de diena res zich. Ze had de avond tevoren veel te lang ge luisterd naar het spel van een muzikant. Maar Jon getje nummer 7, dat aan de beurt was, wist raad: hij opende de kast, nam zijn kan er uit en ging vol goede moed aan het werk... Toen de dienares wakker schrok uit haar dromen over muziek (en nog meer over de muzikant) was het hoog tijd om met de verse dauw naar haar meesteres te gaan. Zij holde verschrikt naar de kast, zag dat kan num mer 7 weg was en voelde zich opgelucht. Haar knechtje had zich goed kunnen redden! Maar daarna kreeg ze het be nauwd. Hij had allang te rug moeten zijn. Waar bleef hij? Daar klonk al de ongeduldige stem van haar mooie dame. Wat moest ze nu doen zonder kan nummer 7 vol verse dauw? Snel griste zij kan nummer zes van de plank, vulde hem met doodgewoon water en spoedde zich naar haar meesteres om de rozen wangen te betten. Wie nu denkt dat die wangen ter stond verdorden van het gewone water, vergist zi ch. Integendeel, haar ge zicht straalde als een pas ontloken roos, en aange zien zij niet naar het nummer op de kan had gekeken, werd dat gelaat ook niet lelijk door een boze blik. De dienares had zich goed door de moeilijk heid heengeslagen, maar zij bleef in grote angst verkeren. Wat was er met de zilveren kan of het jongetje gebeurd? Daar kwam hij buiten adem aanhollen. „Ik had de kan al bijna vol", hijg de hij, „en toen renden mijn zes vriendjes de tuin in. Ze speelden rovertje en toen ze mij zagen, na men ze me gevangen en ik raakte de kan kwijt. Tóen kwam de tuinman en joeg ons weg omdat we takken van de jas- mijnstruik""afbraken. We hadden zo fijn gespeeld, dat ik de kan helemaal .vergat. Maar toen ik er weer aan dacht, ben ik gauw teruggegaan om te De twee jongens Waarom? Kijk je kunt herinne- op deze teke- drie minuten ren. Als je r ning moet je heel goed naar dan tien voor maar even ver- de voorwerpen, werpen weet. geten. Ze lachen sluit je ogen en hoeven die jon- je toch maar uit. noem op wat je gens heus niet 7BEG- zoeken. Hij is er niet meer, nergens!!" Het hart van de dienares bonsde van schrik, maar dat verhinderde haar niet een heldere gedachte te krijgen: „Ga naar een waarzegger. Hij zal zien waar de kan is gebleven". „O, ja!", riep de jongen, „ik ken een goeie. Hij heeft me ook verteld waar je de liefdesbrieven van de muzikant had ver stopt, ik heb ze allemaal gelezen'De dienares gaf hem met de ene hand een klap, maar met de andere hand haalde zij een geldstuk uit haar gor del: „Vlug ermee naar de waarzegger", riep ze. Als de wind vloog de jon gen naar het huis van de waarzegger bij de vijver. Hij legde er het geldstuk op tafel en de geheimzin nige man, met de punt hoed vol manen en ster ren op het grijze hoofd, nam een kijker en speur de in de lucht. „Ik zie geen zilveren kan", zei hij. „Niét in de lucht na tuurlijk!" riep de jongen. Maar de waaarzegger zei, dat hij alles kon zien uit de stand van zon, maan en sterren. „Nergens een zilveren kan", zei hij sma lend, „het geldstuk is ook niet van zilver, maar van koper". Moedeloos ging het knechtje weg. Hij trom melde zijn zes vriendjes op en zij besloten geza menlijk aan een zilver stuk te komen. Alle zeven zeurden bij hun moeder om geld voor snoepgoed, daarna bij hun vader om geld voor het bijwonen van hanegevechten. Zo kregen zij koperen mun tjes genoeg bij elkaar om ze in' te ruilen voor een zilverstuk. En toen was de dag om. De volgende morgen ging nummer 1 met zijn kan op stap en nadat hij de verse dauw bij de diena res had gebracht en ook had gemeld dat zij bezig waren aan een oplossing, klopten zij aan bij de waarzegger en legden het zilverstuk, op tafel. De wijze man nam zijn kij ker en speurde in de lucht. Toen zei hij fluiste rend: „Ik zie niet één kan, maar ik zie er zes op een rij in een kast". „Dat is nogal glad!", rie pen de jongens, „maar waar is nou de zevende?" De zevende zie ik niet. Is die soms van goud? Dan moet ik een goudstuk hebben". Woedend gingen de jongens naar buiten. „We moeten die oude gie rigaard gewoon dwingen goed te kijken", zeiden ze onder elkaar. En ze rie pen door het raam: „Als u niet beter kijkt en zegt waar de kan ligt, gooien we morgen emmers dauw naar binnen!" De volgende morgen stonden de jongens met een emmer bij de vijver, schepten hem vol en sme ten het water door zijn raam naar binnen. Toen greep de waarzegger als een boze tovenaar, met lange magere armen een jongetje beet, het was nummer 7... Hij tilde hem op en gooide hem in de vijver tussen de waterle lies. Proestend boven water komend, riep de drenke ling: „Au, mijn pols, mijn pols!" Hij werd uit de vij ver getrokken... Aan zijn pols hing de zilveren kan, zijn hand was door het oor gestoken...Bij het rovertje spelen was de kan ongemerkt te water geraakt. „Zie je nu, kwa jongens, zie je nu hoe ge weldig ik ben?" riep de waarzegger triomfante lijk", beloon mij goed of het zal jullie slecht ver gaan!" Alles werd goed gemaakt. Nummer 7 bracht zijn kan gauw terug bij de dienares die zó opgelucht was, dat ze de jongen het lezen van de liefdesbrie ven vergaf en hem be loonde met een zilver stukje. Toen brachten de jongens zeven geschen ken voor de waarzegger bij elkaar: nummer 1 hielp zijn vader bij het houtsnijden en kreeg daarvoor een bamboe waaiertje. Nummer 2 hielp zijn buurman de schoenmaker en kreeg twee schoengespjes. Nummer 3 hielp zijn' grootvader in de tuin en kreeg een ganzeëi. Num mer 4 deed de was voor zijn moeder en kreeg een stuk zeep. Nummer 5 vlocht franje voor de kleermaker en kreeg een zakdoek. Nummer 6 wist niets en trok het gouden koord uit zijn beste hemd. En nummer 7 had het zilverstukje. Gezamenlijk brachten ze de geschenken bij de waarzegger. Hij nam ze aan, tuurde door de kij ker en zei: „Jullie zullen het alle zeven ver bren gen. Dat staat op klaar lichte dag in de sterren te lezen". En op het gezicht van de hoge dame in het paleis bleef vele jaren te lezen dat dauw goed is voor rozenwangen. door JEAN DULIEU M-70 „Au, wat vals!" krijste de rug gegrinnikt. „Hahaha, die Pau- „Om je te dienen", zei Mol En kraakvogel en hij ging er vandoor, lus", lachte Mol. als ik het niét gedaan had, was jij sneller dan hij gekomen was. Pau- „Dit was nou een wu - hu - hu nou je boom kwijt geweest. Ga lus staarde hem perplex na. „Heb - hurmenprikker. Goed hè?" nou maar lekker slapen, Paulus." ik hem pijn gedaan?" vroeg hij „Wat vertel je me nou?" riep Pau- Dat probeerde Paulus toen, maar zich bezorgd af. „Ik weet van lus uit „Heb jij die kraakvogel zonder veel succes, want zijn niks". Toen werd er achter zijn met die wurmenprikker geprikt?" slaap was helemaal over. de meisjes maar het zou best door een broertje oi buurjongen gemaakt kunnen worden, een schommelstoel poppenhuis. Je hebt er zeven pijpreinigerp vraag maar aan je vader of hij ze heeft en raffia voor nodig. Raffia kun je kopen, pijpreinigers ook en misschien mag je dat wel als het niet in huis is. Je moet de raffia een heel klein beetje nat maken en dan om de pijpreiniger wikkelen. Buig twee pijpreinigers zoals je op tekening 1 ziet. Nog eens doen want dan kun je de armleuningen en de schommel al maken. Vervolgens de rugleuning, zoals je op tening 2 ziet. Die moet je met een stukje raffia vastbinden, wat je ook duidelijk kunt zien. Dat kan wat moeilijk gaan en je kunt ook een rolletje zijde vragen en daarmee vastbinden. Tekening 3 spreekt ook voor zichzelf en dat fraaie ding moet je in de leuning vastmaken (kan ook weer met zijde). Vervolgens de zitting (tekening 4) die je aan de hoeken moet vastzetten. Met raffia de zitting opvullen en de stoel is klaar. Sfinxen, draken, watergeesten, paard met een uitsteeksel op zijn zeemeerminnen zijn allemaal we- hoofd, een horen. Dit dier i< s die niet bestaan en alleen in zinnebeeld van de kuisheid en van fabels en sprookjes voorkomen, enorme kracht, is ook zo'n fantasiedier: een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 10