In Leningrad bevroren
de tranen...
De dood begon bang te worden voor ons
Geen stad heeft ooit meer doorstaan
dan Leningrad. 900 dagen van 8
september 1941 tot 27 januari 1944
duurde de belegering, de langste
en de wreedste uit de geschiedenis.
Door Duitse misdadigheid maar
ook door Moskou's nalatigheid?
is in die 900 dagen de apocalypti
sche gruwel van de verwoesting
over de trotse stad aan de Newa
gekomen. Alleen al van de honger
stierven 641.803 mensen, om van de
vele andere tienduizenden slachtof
fers nog maar te zwijgen.
Het is alsof de oude, duistere moe
rasgoden, die Peter de Grote nooit
heeft bedwongen, een duivels pact
met de Duitse waanzin hadden ge
sloten, om de stad eens en vooral
van de aardbodem weg te vagen. Er
is een geheime order van Hitier, nr
1 aI 160/ 41, uitgevaardigd op 21
september 1941, waarin dat onom
wonden staat: „Der Führer ist
entschlossen die Stadt Petersburg
vom Erdbodem versehwinden zu
lassen", er is echter ook een dag
boeknotitie van een 13-jarig jongetje
Garry Ezop, die in januari 1942 van
honger en koude stierf en kort daar
voor schreef „Er is geen licht, geen
water, geen radio en ook haast geen
eten meer. Eén ding weet ik echter
zeker, dat wij onze stad zullen ver
dedigen en de vijand verslaan".
In de bakermat van de revolutie
Leningrad is in de 900 dagen van
de belegering een tot het uiterst
weerbare hoop geboren. In de gru
wel van de verschrikking herleefde
de herinnering aan de oude droom
die nimmer werkelijkheid was ge
worden de bevrijding van on
recht en terreur.
Nooit is de ontstellende nabijheid
van de oorlog beter beschreven dan
door de dichteres Olga Berggolts,
die in de moeilijkste dagen van haar
stad voor de radio haar medebur
gers moed in sprak:
„Ik ging naar het front door de
dagen van mijn jeugd, langs de stra
ten waardoor ik naar school ging".
Toen zij, in januari '42, het lijk van
haar man Nikolai op een kinderslee
tje wegbracht naar het Piskarevski-
kerkhof, schreef ze: „Laat mij verge
ten zijn. Ik wil eenzaam leven". En
uit 1946 stammen de bittere regels:
„O, mijn vriend, vergeef mij als ik
Hoe lang heb ik niet geweten waar
het waken eindigt en de droom be
gint"
weer vervaagd, is de droom weer
verschraald? Toen ik kort geleden
voor de tweede keer de stad be
zocht, zag ik, komend van het vlieg
veld, hoe men in een buitenwijk
bezig was met de oprichting van een
enorm gedenkteken ter herinnering
aan de 900 dagen en, zoals onze gids
zei: „de glorierijke overwinning van
de Sovjetlegers op de fascisten".
Aan officiële roem, glorie en helden
dom is geen gebrek. In Leningrad
leer je nochtans dat de vrijheid niet
gekleed gaat in het heroïeke rood
van een zelfgenoegzame ideologie,
maar in het droeve gewaad van
smartelijke herinnering.
„We zijn verdeeld door een ons ge
meen verdriet,
We zijn verbonden door een enkele,
woordloze droefheid"
Dicht Olga Berggolts. En ze voegt
aan deze regels de volgende toe:
„Maar toch, in de stilte, laat ons
zeker, we kunnen, ja mogen niet
sprakeloos blijven".
In Leningrad krijgt het gesprek ech
ter geen adem. Leningrad is daarom
ook geen symbool, zij het dan
misschien van menselijke ver
geefsheid.
De barheid van de winter verergerde het lot van de hongerende mensen in de
belegerde stad.
De 900 dagen van Leningrad gaan ons, nu 30
jaren na de bevrijding, nog altijd aan. En dat
niet omdat in de 900 dagen de Leningraders, „als
één man, verenigd rond de communistische par
tij, onvergankelijke roem hebben geoogst in de
strijd tegen het facisme", want dat is snorkende
flauwekul. De 900 dagen gaan ons aan om iets
dat verder reikt dan alle ideologie, de welhaast
onmenselijke onverzettelijkheid van mensen die
vechten voor iets dat groter is dan hun land:
hun eigen huis. De 900 dagen gaan ons aan om
iets, waarvoor in het holle optimisme van een
dogmatische vooruitgangsgeloof geen plaats is
de donkere weerbarstigheid van het lijden.
Een Leningrader arbeider zei het zo: „In het
begin waren wij bang voor de dood, later begon
de dood bang te worden voor ons". En er is
inderdaad een vreemde paradox die leert, dat
het lijden de dood kan overwinnen.
Ruslands grootste dichteres van deze eeuw, Anna
Akhmatova, die heel haar leven met hart en ziel
verbonden was aan Leningrad, die meer dan wie
ook het raadsel van deze stad heeft doorgrond,
die de glorie van revolutie beleefde en de verne
dering van de terreur, wier man Gomoelev in
1922 door een vuurpeloton werd doodgeschoten,
die in 1941 op hoog bevel de stad moest verlaten,
die na de oorlog uit de schrijversbond werd
gestoten, schreef in de jaren na de oorlog dat
ze dagen aaneen voor de gevangenispoort stond
om iets te vernemen over het lot van haar zoon
Lev:
„Zou je willen weten wat er van je terecht
gekomen is?
Aan het eind van een rij van 300 sta je te
wachten bij de Kertsky gevangenis.
En je hete tranen branden gaten in het ijs van
het nieuwe jaar".
Deze ongewoon moedige vrouw heeft, tot de dag
van haar verbanning, gevochten voor Leningrad.
„Mijn hele leven is aan Leningrad gebonden",
zei ze in een radio-toespraak toen de Duitsers
voor de poorten van de stad stonden. „In Lenin
grad heb ik de toon die uit mijn gedichten
spreekt gevonden. Ik heb het onwankelbare ge
loof, dat Leningrad nooit fascistisch zal worden".
Wat is de toon van de gedichten van Anna
Akhmatova, maar ook die van Olga Berggolts,
waaruit de ziel van Leningrad spreekt? Geen
valse glorie, maar zelfbewustheid en smart.
„Duurzamer dan wat ter wereld ook is droef
heid" schrijft Anna Akhmatova aan het einde
van de oorlog, en uit 1946 stammen de volgende
„Alleen tranen zijn gelukkig,
zij kunnen heel lang in overvloed stromen".
Maar gedurende de lange 900 dagen was in
Leningrad zelfs de tranen hun geluk ontzegd.
Immers, zoals Olga Berggolts dichtte:
„In Leningrad zijn de tranen
van de mensen bevroren".
Tegen de achtergrond van deze poëzie, dit „weet
hebben" van lijden, viel mij de onderkoelde
blijmoedigheid op in de reacties en antwoorden
die ik kreeg op mijn vragen naar de uitwerking
van de blokkade op het individuele leven van
de Leningraders. Wat ik wilde weten was, niet
dat de Sovjet-geest allen, mannen en vrouwen
en kinderen, had bezield en hen één en onover
winnelijk had gemaakt, wat ik wilde weten was,
of men iets kende als een blokkade-syndroom,
zoals wij spreken van het KZ-syndroom bij
mensen die de verschrikkingen van het Duitse
concentratiekamp nimmer te boven zijn gekomen
en nog altijd worden achtervolgd door angst en
onzekerheid. Ik heb, tot mijn niet geringe verba
zing, op deze en dergelijke vragen, enkel maar
ontwijkende antwoorden gekregen.
De dag voor Palmzondag was ik de gast van
Olga Rybakova, een zeer kordate, 65-jarige
vrouw, die de 900 dagen heeft meegemaakt. Zij
is een wis- en natuurkundige van enige naam,
kent de geschiedenis van haar stad als geen
andere en is bovendien bevriend met Olga Berg
golts met wie zij samen naar school ging. Zij
heeft mij, onvermoeibaar wandelend „men
moet een mooie stad als „Piter" te voet leren
kennen" op een stralende dag veel van haar
stad laten zien. Ze was zeer openhartig. Ze
bracht de dubbelzinnigheid in het karakter van
de stad in verband met de dubbelzinnigheid in
de oogmerken van Peter de Grote. Leningrad
was de wieg van de cultuur, de stad waar de
arbeiders ook het meest ontwikkeld waren, de
stad die al eeider in verzet was gekomen tegen
onrecht en onderdrukking en daarom, in de 900
dagen, ook uit zijn geschiedenis de kracht kon
putten om de terreur, de honger, en de dood het
hoofd te bieden.
Maar noch tijdens onze wandeling, noch later op
de dag, toen we in haar ouderwetse, sombere
flat aan de Newa, bittere koffie dronken met
lemon, en de poëzie van na de oorlog ter sprake
kwam, gaf ze mij enige kans om in haar ziel
te kijken. „Ach, ik probeer te vergeten", zei ze,
na een diepe zucht, en dat vond ik, in deze stad,
een hoogst ongeloofwaardige uitspraak.
In de gesprekken die ik een dag later had met
Boris Ionov, de allerhulpvaardigste directeur van
het „Museum van de Blokkade" ging het evenzo:
een stroom van informatie, getallen, grafieken,
kaarten, maar geen andere, individuele reactie
dan slechts deze: „Wij wisten, dank zij Lenin,
en onze leiders, dat wij op de goede weg waren,
en dat de fascisten een bedreiging vormden. Dat
gaf ons kracht". Dat is mooi en aardig, maar
ongeloofwaardig, vooral als een tussenvraag over
het pact dat Stalin met Hitier sloot, de mist van
een vriendelijk stilzwijgen in gaat
De hartstocht van Lenin voor cijfers en meet
baarheden schijnt besmettelijk te zijn geweest
Het officiële heldendom wordt gekenmerkt door
een kilheid, die beangstigt en even „niets"-zeg-
gend is als de mechanische treurmuziek die dag
en nacht onophoudelijk, weerklinkt uit de luid
sprekers op het Piskarevski-kerkhof.
Als je dit alles peilt, ontwaar je achter alle
hulpvaardigheid en vriendelijkheid een vreemd
heid die dieper contact verhindert. „O, als ziel
tot ziel kon spreken", verzucht de dichter, maar
in Leningrad kan dat niet. Het gesprek stokt, het
krijgt geen adem. Het kreeg ook geen adem toen,
in het Museum van de Blokkade. Claudia Miro-
nova, een gepensioneerde arbeidster, uit zich zelf
een gesprek met mij begon.
„Haar hele familie", zei ze, was gestorven. Alleen
haar zuster leefde nog. Het kind aan haar hand
was geen kleinkind van haar maar van haar
zuster. De oorlog was verschrikkelijk". Ook toen
kwam ik niet verder. Wat ik wel, middels de
direkteur, te weten kwam, was dat ze op het
Wassilefski-eiland woonde, in dë oorlog twaalf
uren per dag had gewerkt en, ook in de blokka
de-winter, de afstand van haar huis naar haar
werk 2 uren gaans gelopen had. Ik kon
niemand duidelijk maken, dat ik die informatie
wel interessant vond, maar dat het mij om wat
anders ging. Het is niet gelukt.
Ik voel mij aangesproken, wanneer Dmitri Pa-
vlof mij vertelt hoe het broodrantsoen in de
eerste maanden van de blokkade daalde van 500
gram tot 250 gram en nog minder. Ik heb dat
ellendige stukje bruin-zwart brood gezien, gebak
ken van 63 procent roggemeel, 4 procent lijn
koek, 4 procent zemelen, 8 pet. havermeel, 4 pet
sojameel, 12 pet. moutmeel en 5 pet. broeiend
graan, en ik heb mij afgevraagd hoe mensen
daarvan in leven konden blijven. Ik voel mij
evenwel niet aangesproken, wanneer Pavlof mij
vertelt, dat niemand mopperde, dat niemand
enige klacht liet horen, omdat „allen aangesloten
waren rond de communistische partij en de
Sovjet-regering en zich vol vertrouwen stortten
in het gevecht op leven en dood". Hier wordt
het lijden ondergeschikt gemaakt aan het bijge
loof van de ideologie. Een kunstmatige mythe
vervalst het historisch perspectief. Dat gebeurt
niet enkel in Rusland. Dezelfde waan is oorzaak
van de weerzin die het optreden van de VS in
Zuid-Vietnam heeft gewekt.
„In de barre winter van 1941-1942 wisten we, dat
het redelijke menselijke bestaan, dat „vrede"
heet, weer zou aanbreken", vertelt Olga Berg
golts. Maar wat is vrede? In die lange winter
was de hongerende en brandende stad waar
vrouwen gaten hakten in het ijs van de Newa
en de Fontanka om nog enig water te hebben,
dat zij meenamen in kannen en melkbussen
slechts via de ijsweg over het Ladogameer met
Rusland verbonden. Die weg noemt men nog
altijd „dé weg van het leven". Die weg was de
navelstreng die de stad bleef voeden met hoop.
Waar is die hoop gebleven?
Toen ik met Olga Rybakova langs het Pavel-pa
leis liep, de Fontanka over naar een oud kerkje
met daarnaast een memoriaal in de poortgevel
van een groot gebouw, kwam een oudere, ietwat
slordig geklede man op ons toe. Hij heette Ivan
Morozov en had, als lid van de marinebrigade,
gevochten in de vesting Schlüsselburg, waar in
de vroege morgen van 8 mei 1887 Lenins oudste
broer Alexander Oeljanov werd gehangen. „Wij
hebben", zei hij, „goed gevochten, beter en met
meer inzet dan jullie. We hebben meer doden
omdat we minder hadden. Jullie hadden en
hebben in het westen, grotere welvaart. Wij
hadden iets anders: een land, dat ons land
geworden was".
Ik heb lang naar het driftige spreken van deze
man geluisterd. Hij was erg trots en zelfverze
kerd. Maar toch ook, zo leek het, was er een
hunkering in zijn woorden te bespeuren, alsof
hij wilde voorkomen dat ik zijn intenties zou
afmeten naar een schandelijk kapitalistisch voor
oordeel.
Welke droom heeft Ivan Morozov gedroomd?
Dezelfde waarschijnlijk als de voor de oorlog
uitgebuite Engelse arbeiders toen ze het eiland
verdedigden dat toch ook „hun" eiland was,
dezelfde ook als de Nederlanders die in het
verzet gingen en staakten, in Amsterdam in
februari 1941, in Twente in mei 1943 de droom
van een wereld van redelijk menselijk bestaan,
dat „vrede" genoemd wordt. Maar wat is zoals
gezegd „vrede"? Vrede is niets zonder gerechtig
heid. En wat is van de nieuwe gerechtigheid na
de oorlog, in oost en west, terecht gekomen?
Rusland „mijn vaderland met de kroon van
doornen" is nu, 30 jaren na de oorlog, de
wrede jaren van de onderdrukking niet vergeten.
De slagschaduw van de tirannie valt nog altijd
over het uiterlijk zo stralende Leningrad de
stad met de twee gezichten en zijn dubbelzinnig
karakter, de „poort van de vrijheid" en de
„kerker van de verwachting", gelouterd in het
inferno van de 900 dagen en toch, naar het
schijnt, blijvend gebonden aan de smet van zijn
oorsprong.
Op een avond, kort na de bevrijding, stond de
grote Sovjetjournalist, Ilja Ehrenburg te Strelna.
Hij keek uit over de zee. „Wij zijn het hart van
Europa geworden, de nieuwe dragers van haar
traditie, de voortzetters van haar stoutmoedig
heid, haar bouwers en haar dichters".
Ehrenburg zag Leningrad, zoals zovelen voor
hem, als een symbool van vrijheid en onafhanke
lijkheid, zowel Russisch als Europees. Maar het
oude Europa was al veel eerder, al jaren voor
de grote oorlog gestorven en uit de ondergang
is voor Rusland geen nieuwe vrijheid geboren.
Leningrad is geen symbool kunnen worden. Niet
dan van de vergeefsheid.
„De wegen naar het verleden zijn al lang geslo
ten", dichtte, zes jaren voor haar dood, in 1966,
Anna Akhmotova, „en wat betekent het nu nog
voor mij".
„Wat is er nog? Bebloede stenen
of een dichtgemetselde deur,
of een echo die nog altijd niet
zwijgt, hoezeer ik het ook vraag
Met de echo gebeurt hetzelfde
als met dat wat ik meedraag in mijn hart".
De echo is de nagalm van een woordeloze droef
heid die ons herinnert aan al wat wij waren en
verloren. Maar toch en terecht schreef Olga
Berggolts in 1964:
Leningrad, mijn vader, mijn huis, „weg van het
je zegt tegen mij: vergeet het nooit
dat is alles.
en zoals je ziet: „ik heb niet vergeten".
De 900 dagen van Leningrad zullen nooit verge
ten worden. Wat blijft is de herinnering. En wie
zich, zij het in smart, herinnert, heeft lief en
vindt de deuren naar het verleden toch weer
open. De echo van de hoop blijft klinken, daarom
moet het gesprek worden voortgezet. We mogen
niet sprakeloos blijven.
J. OUDE BRUNINK
Na een bombardement: mensen groepen samen in een puinhoop.