Leiden kreeg universiteit als beloning voor verzet illustere tak aan de Leidse universitaire boom: Herman- nus Boerhaave. De „Leer* meester van Europa" staat op zijn sokkel aan bet begin van de laan die naar hem werd vernoemd, (rechts bo ven). In 1703 maakte A. Delfos deze prent: een beeld van het Academiegebouw aan het Rapenburg in het tijdperk van trekschuit en karos. Van» daag de dag struikelt de stu dent ter plaatse over gepar keerde auto's, (onder), Na de bevrijding eerde de Leidse universiteit een van de architecten van het „nieuw" Europa: Winston Churchill ontving in de Pie terskerk een ere-doctoraat uit handen van prof. Clevrin- ga. (midden). De inwijding van de nieu we Leidse hogeschool ging in optocht, (midden boven). 400 JAAR BOLWERK DER VRIJHEID LEIDEN Op 8 februari 1975 bestond de universiteit te Leiden 400 jaar. Een datum met een eerbiedwaardige staart. Een merkwaardige samenloop van omstandig heden ligt eraan ten grondslag. De noorde lijke Nederlanden waren sinds de vijftiger jaren van de 16e eeuw in opstand geko men tegen hun Heer. Aanvankelijk was dit Karei V, maar die heeft al die rebellis- tische ellende niet meer meegemaakt Zijn zoon Filips II echter had zijn handen vol aan het mondig worden van een aantal gewesten aan de Noordzee. De religieuze omwenteling sprak hierbij een geducht woordje mee. De opstandelingen hadden een eigen intellectueel centrum nodig, dat het opkomend protestantisme en de op stand zelf sterker zou doen staan. De universiteit van Leuven, als roöms bol werk, kon niet meer worden gebruikt De lage landen hadden een eigen hogeschool nodig om mensen met de nieuwe geest af te leveren. Nu had Leiden zich bijzondec onderscheiden door zijn verzet tegen de Spaanse overheerser: op 2 oktober 1574 bleken de Spaanse benden en hun huurlin gen voor de Leidse veste te zijn afgedro pen en de volgende dag namen de geuzen de uitgemergelde, standvastige stad in hun bezit Leiden was heldhaftig geweest en verdien de loon naar werken. Op 28 december van dat jaar stelde Willem van Oranje de Sta ten voor officieel een universiteit op te richten. Nog geen week later namen deze Staten een besluit en hals over kop werd reeds op 8 februari 1575 te Leiden de nieuwe academie geopend, ook al waren 'er nog nauwelijks hoogleraren en geen enkele student. De zaak werd geopend „in naam van de koning van Spanje". Hoogst vreemd, als men nagaat dat de universiteit van Leiden bedoeld was als beloning voor het verzet tegen deze vorst Maar dat nam niet weg, dat het protestantse intellectuele centrum er was, de reformatorische tegen hanger van het roomse Leuven. Natuurlijk nam dit kersverse Hollandse bolwerk van het intellect bezit van een opgeheven klooster: dat van Sinte Barbara aan het Rapenburg. Twee jaar later trok de Leidse universiteit naar de Faliede Ba- gij nenkerk en in 1581 vestigde men zich prinsheerlijk in het enigszins verbouwde klooster van de Witte Nonnen. Ook aan het Rapenburg. En daar zit men nu nog: de Senaatskamer en het Groot Auditorium, het centrum van een onderwijsinstelling, die met roem en faam werd overladen in de eeuwen die daarop volgden. In feite was de stichting van de hogeschool een soort onderscheiding „in de orde van Oranje-Nassau". Prins Willem, de grote Zwijger, was opgetogen geweest over de houding van de Leidenaars en daags na het ontzet bezocht hij de nog heersende pest niet duchtend de veste. Behalve dat hij de hogeschool in het nabije vooruitzicht stelde (heden ten dage verzucht men in het intellectuele miljoenenbedrijf: we wilden, dat Den Haag nog zo snel en voortvarend reageerde), mocht Leiden ook een tien daagse jaarmarkt houden, vrij van tollen en belastingen. De eerste twintig jaar van de nieuwe hogeschool vormden een wanke le basis voor de academie. De meeste docenten hadden zich slechts verplicht en kele lessen te geven en waren niet van plan zich voor langere tijd aan de universiteit te verbinden. Bovendien was het in die tijd nog helemaal niet zeker of de opstand zich tegen Filips zou kunnen handhaven; de eendracht stond bij tal van hevige interne geschillen nogal zwakjes op de benen. Uit Leuven Een hogeschool staat of valt met de docen ten. Dit begreep curator Jan van der Does, heer van Noord wijk, erg goed. Mede door de inspanningen van deze humanist, histo ricus en dichter Janus Dousa, zoals hij zich in de heersende latijnse bui noemde, geluk te het geleerden van internationale faam voor Leiden te winnen. Hij lokte zowaar een van de leidende humanisten uit Leu ven naar de Sleutelstad. Dit was Justus Lipsius, die onnoemelijk veel heeft bijge dragen om Leidens naam in de wereld der wetenschap te vestigen. Ook de Franse jurist Hugo Donellus vond zijn weg naar het lage land. In 1582 was daar ook Rem- bertus Dodonaeus, de schrijver van het „Cruydtboeck", die het Weense hof verliet voor de kasseien van het Rapenburg. Al ras gedijden in Leiden naast de weten schap ook de plantjes en bomen in de academische tuin, de Hortus Botanicus, die in later jaren wereldberoemd zou worden, en de eerste tijd onder leiding stond van de botanicus Carolus Clusius. Deze gaf 's zomers de belangstellenden, gebogen over stekken en kruiden, voorlichting. Zijn tuin, het oudste deel van de Hortus, is in onze jaren herontdekt en "gereconstrueerd." In middels had Lipsius het in Leiden niet meer zien zitten; hij bezorgde de jonge academie de eerste grote klap door in 1591 opnieuw katholiek te worden en als hoogle raar naar Leuven terug te keren. Het bestaan van de hogeschool stond op het spel. Men verwachtte het ergste als er geen figuur van het formaat Lipsius zou optre den. De nieuwe humanistische kapstok werd de Franse Hugenoot Scaliger, die zijn nieuwe betrekking op een gouden blaadje kreeg aangeboden; zijn salaris was hoger dan enig ander hoogleraar genoot, hij hoefde geen colleges te geven (slechts enige veel belovende studenten werden aan zijn zor gen toevertrouwd) en in rangkwam hij onmiddellijk na de rector magnificus. Om geven door oorlogsschepen kwam hij in Holland aan. Tot zijn dood in 1609 heerste Scaliger vanuit Leiden als een vorst in de wereld der geleerden, maar van zijn klas siek regieme hebben zowel medici als bota nici en astronomen profijt getrokken. De filologische classici speelden in het eerste wetenschappelijke bedrijf te Leiden een centrale rol: terug tot de bronnen. Praktisch alle vakken werden onderwezen op grond.van klassieke schrijvers en ieder een las klassieke teksten, en dat alles om een zuiver stijlgevoel te krijgen en zich te laven aan de~bröhrierT "van onze bescha ving. Maar al spoedig, rond 1613, kwamen de oosterse talen in zwang. Voor handel en politiek verwachtte men daarvan prak tisch nut, men hoopte ook een beter begrip van het Hebreeuws en Chaldeeuws erdoor te krijgen. Maar vooral wilde men de kennis van de wiskunde, de natuurweten schappen en de medicijnen verrijken door Arabische, of in het Arabisch vertaalde Griekse werken te bestuderen. Eerste sectie 'De Leidse academie bleek er „geheid" in te zitten. In 1589 verrichtte Petrus Pauw de eerste openbare sectie. Een paar jaar later werd een theatrum anatomicum inge richt, vergeleken bij vele oudere universi teiten een grote vooruitgang. Maar kalni aan: de studenten mochten slechts toezien. Om hygiënische redenen werden secties alleen in de winter verricht, bij voorkeur als het vroor. Het waren grote gebeurtenis sen en doorgaans stonden bij het „anato miseren" de gewone colleges in alle facul teiten stil. In 1633 kreeg het dak van de universiteit zijn eerste (kleine) sterrewacht en het eer ste „academisch ziekenhuis" (onderwijs aan het ziekbed) werd gevormd door twee zaaltjes met ieder zes bedden in het St. Caecilia-gasthuis. In geestelijk opzicht was de Leidse hoge school geen oord van rust. De calvinisten kregen aanvankelijk geen kans hier hun „hoofdkwartier" te vestigen. Er waren hoogleraren, die de katholieke geest adem den (zelfs een kapittelkanunnik mr. Wille: van Assendelft) en de Leidse gemeentebe stuurders verzetten zich evenzeer tegen een „Geneefse inquisitie" als tegen de Spaanse. Er waren spanningen tussen „preciesen" en „rekkelijken", maar eenmaal in de 17e eeuw beland kregen de calvinisten de over hand. De universiteit groeide snel en voor spoedig; veel buitenlanders lieten zich (op rondreis door Europa) inschrijven. Al in de eerste 25 jaar van het bestaan der hogeschool werden ruim 2700 studenten ingeschreven, onder wie meer dan 650 van buiten de Nederlanden. De 25 jaar daarop telden 6236 inschrijvingen, van 1626 tot 1650 zelfs 11.076, waarna de aantallen ge leidelijk weer daalden. Leiden was het bolwerk der vrijheid. „Praesidium libertatis" is ook het devies van de universiteit. Talloze vluchtelingen werden in Holland gastvrij opgenomen, hetgeen niet weinig heeft bijgedragen tot de bloei van dit gewest. Vreemdelingen konden hier een goed bestaan vinden zon der dat hun een strobreed in de weg werd gelegd. Leiden wist hen te „paaien" en zelfs met veel moeite te bewegen, een leerstoel aan de universiteit te aanvaarden. Een illustere tak aan de Leidse universitai- re boom is in het begin van de 18e eeuw de grote Herman Boerhaave geweest. Hoe wel hij geen enkele grote medische ontdek king op zijn naam heeft staan, is Boerhaa ve toch de „leermeester van Europa" ge worden, omdat hij met een juist gevoel voor maat uit alles wat de wetenschap toen kon bieden, het bruikbare koos en het klinisch onderwijs de grote plaats gaf die thans vanzelfsprekend is maar die het in die dagen nog slechts weinig verkreeg. Zijn studenten waren niet alleen Nederlanders, Engelsen, Schotten en Ieren, maar ook Russen, Zweden, Zwitsers en een Griek. Zijn medische en chemische leerboeken werden in geheel Europa gebruikt, zijn onderwijs aan het ziekbed, bij de oude Leidse traditie aansluitend, is in Wenen, Berlijn, Göttingen en Edinburgh door zijn leerlingen nagevolgd. Boerhaave had zich te Leiden helemaal opgesloten. Hij is niet veel verder geweest dan Harderwijk, waar ook een universiteit gevestigd was. Hier behaalde hij zijn doktersbul. Ook onder de gekroonde hoofden had hij zijn patiënten, alleen bleef hij waar hij was, deze arts der vorsten; de vorsten kwamen wel naar hèm toe. Laag pitje De universiteit te Leiden heeft zich niet altijd op het hoogste plan kunnen handha ven. Van het midden der 18e tot in het derde kwart der 19e eeuw was het onder wijs in de natuurwetenschappen op een laag pitje komen te staan. Ook in die periode, vooral na de Belgische opstand, verkeerden de staatsfinanciën in een de plorabele situatie en de zuinigheid stond iedere nieuwe ontplooiing in de weg. Al leen de nieuwe sterrewacht, die in 1861 gereed kwam, kreeg alle kansen en daar is een goed gebruik van gemaakt In 1876 kwam een nieuwe Wet op het Hoger On derwijs tot stand die belangrijke verande ringen in het universitair bestel brachten. De natuurwetenschappen kregen alle ruim te, klinkende namen verschenen in de an nalen: Lorentz, Van der Waals, Kamerlingh Onnes (absolute nulpunt). Grote buitenlan ders als Ehrenfest en Einstein konden hun naam aan Leiden verbinden. Vóór de eer ste wereldoorlog trad de Leidse universi teit internationaal weer op de voorgrond. Niet onvermeld kan blijven de houding van de universiteit tegenover de Duitse Jodenvervolging in november 1940, toen joodse ambtenaren en hoogleraren (o.a. prof. Meijers) ontslagen moesten worden. Prof. Cleveringa ging bij het protest tegen hét onrechtmatige Duitse optrèden Voor. Op 27 november werd de universiteit geslo ten en de universitaire voormannen kwa men onder arrest. Pas na de bevrijding kon het „bolwerk der vrijheid" herademen en begon een onbekende expansie, die uitmondde in grootse plannen voor nieuw bouw aan de Witte Singel. Voorlopig blij ven het plannen, de miljoenen liggen tegen woordig niet voor het rapen. De vrijheid was het gesternte waaronder deze universiteit werd geboren en na ach teruitgang herleefde; 400 jaar geschiedenis is gebaseerd op een heilig vuur, dat door vrijheidsliefde werd gevoed. In de toe komst mag dit vuur niet worden gedoofd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 3