„Hallo, met wie spreek ik?" KERSTMIS Hij had het wel gedacht. Hij was er al bang voor geweest. Zijn zoon protesteer de. Fel en verbeten. Sprong op van de bank waarop hij vadsig uitgestrekt had liggen lezen. Zijn vrouw Thea ontweek zijn blik. Ook dat had hij verwacht. Hij nam het haar niet kwalijk. Zij moest immers dag en nacht huizen met een recalcitrante zoon, terwijl hijzelf getrouwd scheen te zijn met ihet ziekenhuis. Door 'zijn werk als chiriirg stond hij op de onmogelijkste tijden in de operatiezaal. Hij maakte onmenselijk lange dagen en nachten, kwam thuis als zijn gezin ontwaakte, stond op als iedereen ging slapen. Steeds minder gelegenheid om zich met de op voeding van zijn zoon bezig te houden. •Juist daarom zou hij zich nu laten gel den met al de kracht van zijn autoriteit. Zijn vrouw kon erbuiten blijven. Dit was een kwestie tussen hem en de jongen. En hij alleen zou die oplossen. Voor het eerst sedert jaren had hij een -vrije Kerst in het vooruitzicht. Zijn jon gere collega had hem onder het drinken van een borrel in De Lantaern spontaan aangeboden de dienst van hem over te nemen tijdens de Kerstdagen. De man was vrijgezel, blaakte nog van het eerste heilige vuur en woonde op kamers in de stad. „Niemand wacht op mij en ik wacht op niemand," had hij gezegd. „Jouw gezin heeft je nodig met de Kerstdagen. Vier jij nob maar eens fijn feest thuis en maak je over mij geen kopzorgen." Prachtvent, die Mark van Baar! Be kwaam chirurg. Christen tot in elke vezel van zijn groot en grof lichaam. Omdat hij goed deed zonder ophef en zonder terugbetaling te eisen. Onmiddellijk na het genereuze aanbod had hij, Charles, zich voorgenomen het Kerstfeest te vieren met vrouw en zoon, met zijn ouders en met zijn enige zus Isabel. Hij zag zijn vader en moeder zelden. Als ze al eens kwamen logeren, werd hij 's avonds prompt uit de huise lijke kring weggeroepen voor 'n spoed- ingreep. Het leek wel of de patiënten erop loerden. Zijn zus kende hij als het ware slechts „van horen zeggen". Het lot scheen hem, wat dat betrof, altijd gun stig of ongunstig te zijn. Het lag er maar aan hoe je de zaak opvatte. Hij kon zich nauwelijks de tijd heugen dat hij thuis was geweest als zij met haar knalrode Daf onverwachts langskwam. Maar van zijn zoon Rob kreeg hij nadien een oor- en ooggetuigeverslag. „Ze moet weer. hoognodig een vent heb ben. En dan een die haar elke avond op de blote billen slaat tot ze d'r mond houdt. Ik heb bij haar nog nooit een zin af kunnen maken. Altijd valt ze je in de rede." Kinderen konden de dingen haarscherp zien. Inderdaad moest Isabel weer een man hebben. Haar hele wezen schreeuw de erom. Zij was kortstondig gehuwd geweest met een ambtenaar die ver strooid opder een tram liep. Veel indruk liet hij niet na bij degenen die hem hadden gekend. „Het P.S. van zijn leven was niet veel zaaks." Cynische woorden van Rob. Pientere knaap, die Rob. Her sens genoeg. Zou alles kunnen worden. Isabel was lange tijd ontroostbaar ge weest. Zij, die als maatschappelijk werk ster voortdurend anderen moest helpen met hun problemen, was sindsdien vol van zichzelf. Zij had het alsmaar over haar eigen identiteit die zij moest her ontdekken. „Ik ben als vrouw zo kwets baar. Ik wil weer mijn eigen ik terugvin den en een muur om mijn wezen, om mijn persoon opbouwen zodat ik het leven opnieuw aankan. Jullie hebben iemand om op terug te vallen, ik sta alleen op een tweesprong. De weg die achter mij ligt, is geplaveid met goede herinneringen; die vóór mij ligt moet ik stap voor stap gaan in onzekerheid." Inderdaad een kwelling voor jonge mo derne mensen om dergelijke taal her haaldelijk te moeten aanhoren. Niet on knap, Isabel. Maar wilde eeuwig jong blijven. Had al een face-lifting gehad. „Mens," had Rob spottend gezegd: „Zo'n operatie aan je kinnebak kost honder den ballen. Die kunnen ze in Zuid-Ame- rika beter gebruiken!" En Charles had hem nadien tegenover Thea horen bewe ren: „Die zus van pa doet zó enorm haar best om d'r rimpeltjes en kraaiepootjes te camoufleren dat ze voor een normale vent het aankijken nauwelijks nog waard is." Kerstmis in Brabant! Voor hem, Char les, een droom dje hij al zovele jaren tevergeefs had gedroomd. En nu kon hij werkelijkheid worden. Met zijn hele fa milie Kerstfeest vieren in de Peel! Onder een hoge vrieslucht vol sterren door de karresporen lopen naar het verlichte kerkje in de verte. De oude Kerstliede ren meezingen met het schrale koor van Peelwerkers. De blaasbalg van het amechtig kerkorgeltje horen zuchten en kreunen. Lüisteren naar de oude pastoor die uitblonk in het houden van saaie preken. En na de nachtmis elkaar een zalig Kerstfeest wensen en buiten in de sneeuw wat praten over vroeger met de knoestige dorpbewoners. Terug langs de karreweg naar het honk waar de open haard knettert en de Kerstboom als een fontein van licht in de hoek glorieert. Zijn gedachtenstroom werd afgebroken door de hese stem van zijn zoon. „Ik ga niet mee!" Wie zei dat daar? Tegen wie? Tegen hem? Tegen hem, voor wie een heel stadsziekenhuis/ontzag koesterde? Hij fronste de wenkbrauwen en keek ongelovig neer in het opgeheven gezicht van zijn zoon. Baardaap, dacht hij. Ge hoorzamen zal je, al is het maar één keer in je leven! En dat is nü! „Jij gaat wél mee!" zei hij. „En ik ga niet mee! Ik heb geen zin om met de Kerstdagen in een knekelhuis te zitten !m De jongen spuwde hem de woor den toe. Hij voelde de razernij als een vloedgolf door zijn lijf slaan. Zijn vuist schoot vanachter zijn rug vandaan en trof de jongeman op de kaak. De baardharen prikten in de knokkels van zijn hand. Even wankelde Rob, maar hij wist zich staande te houden. En een moment leek het of hij zijn vader terug wilde slaan. Xf- In die korte spanne tijds flitsten voor Charles de jaren voorbij. Zijn studie. Kennismaking en verloving met Thea. Zijn huwelijk. De dolle vreugde bij de geboorte van zijn zoon. Trots was hij geweest op de gave baby. Zijn zoon. In het ziekenhuis had hij tientallen baby's meegemaakt en nóóit begrepen wat ou ders zagen in die rode verschrompelde wezentjes. Maar met zijn zoon was dat anders. Een volmaakt kind, verreweg het mooiste ter wereld. Zou opgroeien tot een kei van een man met brede schouders, grote sterke handen en on wrikbaar stevige benen. Zijn zoon groeide op. Elk vrij ogenblik Maar zij was je enige zus. En vooral met Kerstmis zou ze lijden aan de grote kwaal in deze overvolle wereld: een zaamheid. Je moest haar vragen, dat was je als broer verplicht. En hij zóü haar vragen, al ging in huis de onderste steen boven. Hij stond midden in de salon, de handen op de rug. „We vieren dit jaar het Kerstfeest met z'n allen, met grootvader, grootmoeder en met tante Isabel." Zijn woorden schenen een voor een als zeepbellen op te stijgen, even te blijven hangen om dan uiteen te spatten. En toen gebeurde het, Rob sprong overeind, ging wijdbeens voor hem staan en zei afgebeten: „Dat méén je niet, pa!" „Dat meen ik wél," zei hij rustig. Rob slikte. Onder de ruige jongensbaard gleed de adamsappel op en neer. „Dat meen ik wel degelijk," herhaalde Charles. „En om precies te zijn: we gaan naar Brabant. Op de heenweg halen we grootvader, grootmoeder en tante Isabel op!" Verbijstering in de ogen van zijn zoon. Of was het afschuw gemengd met haat? Brabant! Met Kerstmis! In die kale Peel de Kerstdagen doorbrengen! Hoe kreeg de ouwe heer het verzonnen? Afkomstig uit de Brabantse Peel en als jong chirurg naar de hoofdstad getrok ken, was het hart van Charles aan zijn geboortestreek blijven hangen. En in de loop der jaren begon het land van zijn jeugd hem steeds sterker te boeien en te trekken. Noem het heimwee. Hij ging zijn dorp idealiseren. Hij zag het voor zich als een machtig doek van Permeke op afstand fraaier en lokkender dan van dichtbij. Hij rustte niet voordat hij er een tweede huis had gekocht, een oude boerderij aan de rand van een eindeloze veenvlakte. In zijn schaarse vrije dagen vluchtte hij erheen in zijn snelle Citroen-stationcar. Om er te ja gen, te vissen, te niksen. Voor zijn zoon was het een feest geweest mee te gaan. De jongen mocht rijden op de pony van Hannes Martens, de buurman, die het vakantiehuis onder zijn hoede nam als de familie afwezig was. En dan is het opeens afgelopen Het begint met een afspraakje. „Ik kan niet mee, want ik ga met Henk een fietstocht maken." Of: „Ik kan niet mee, want Hans en ik moeten de zeilboot repare ren." Dan het nauw verholen verzet: „Alweer naar Brabant?" En tenslotte de weigering: „Ik ga niet mee. Ga jij maar met moeder." dat het werk hem gunde, zat hij aan de wieg of dolde hij met het kind door de kamer, het maakte juichend reizen op zijn dansende knie of hoog gezeten op zijn rug. Hij had genoten van 'de baby in de wieg, van de kleuter die zijn eerste wankele stapje zette, van het parmantig knulletje op de lagere school dat vriend en vijand versteld deed staan met zijn spitse opmerkingen en antwoorden. Ei genzinnig als een bok. Hij heugde zich nog als de dag van gisteren dat Rob op een dag uit school thuiskwam; in de tijd dat hij zou worden aangenomen, en aan tafel plotseling mes en vork neerlegde. „Ik wil mijn eerste communie niet doen." Algemene verbazing en een korte ver blufte, stilte. „En waarom niet?" had Thea gevraagd. „Ik geloof niet in God." Jannie, het kindermeisje, dat verschrikt een eindje van hem vandaan schoof. Eeri knipoog van Thea. „En waarom gelooft onze Rob opeens niet meer in God?" „Ze zeggen dat God overal is en ik heb hem overal gezocht, maar nergens ge zien," antwoordde de knaap glashelder. De schaterlach van zijn ouders begreep hij niet. Hij haalde de schouders op. Meteen Thea's poging om de jeugdige atheïst te bekeren. „Kijk eens naar buiten, Rob." Hij naar buiten kijken. „Wat zie je daar?" .„Nou... bomen." Ze liepen regelrecht naar de bar, klommen op de hoge krukken en bestelden met ve(re bravour hun alcoholhoudende drank. ld „En ik ga niet mee! Ik heb geen zin on met de kerstdagen in een knekelhuis t zitten". „En wat doen de takken van die bcjst men?" „Die gaan heen en weer." „Hoe komt dat?" „Door de wind, natuurlijk!" Een vleugj minachting om zoveel onnozelheid. „Juist! De wind heb jij ook nog nooift* gezien. Je kan hem niet pakken en toe is hij er. Of niet?" Verrassing. Je hebt gelijk! Nou, dan zeer ik er nog eens over denken. Mes en vor c1 oppakken. Dooreten. Discussie gesloten L Rob was trouwens altijd een taaie g< weest in religieuze aangelegenhedei Hoe kort geleden leek het nog dat hi bij het slootje springen in Brabant het water was gevallen. Van onder boven onder de smurrie. Stinkend moerasgas kwam hij achterom de kén binnen. Jannie had hem bijna naar buiten gejaagd omdat ze hem een vreemd jong aanzag. „Die is niet van ons, mevrouw," had tegen Thea gezegd. Maar Thea had onmiddellijk de van haar zoon herkend. Zij pakte onder de oksels en droeg hem voor uit naar de badkamer. Hoe kon zó grondig onder de derrie raken? zag eruit of hij zijn hele uit het veen had gegraven. Onder waterstraal van de douche keerde Rob terug in de familie. Toen hij ternieuw, in pyjama gestoken en waas van pittige zeep op zijn in de grote stoel bij de haard tat, hij, Charles, binnengekomen, had hij tegen zijn zoon gezegd: „Nou-, ik vind dat jij je wel eens mag bedanken, dat hij heeft gered." Hooghartig: „Bedanken? Ik? Niks danken! Ik ben helemaal zelf uit de gekropen!" Hoe angstwekkend kort geleden dat te zijn geweest. Hij voelde duizelig worden. Een mist trok voor ogen. Hij hoorde een deur Toen de nevel ^ptrok, zag hij dat alleen in de kamer stond. Zijn zoon

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 22