Piet Mondriaan Elemans' blik op land van At en Moem Ezra Pound ontraadseld PAGINA 12 t EIDSE COURANT VRIJDAG 15 NOVEMBER 19f GEEN BIJZONDERE GENADE NODIG OM HET WERK VAN Compositie nr. 2 met zwarte lijnen, 1930 Alle werken uit openbaar kunstbezit in één catalogus Pieter Mondriaan behoorde tot de eerste schilders die „ab stract" gingen werken, die dus een herkenbare voorstelling ombogen tot een samenspel van lijnen en kleurvlakken waarin zij de essentie van die voorstel ling wilden vangen. Hij was ook een van de eersten die to taal non-figurarief ging wer ken. Oók in lijnen en kleurvlak ken, maar zonder een voorstel ling als aanleiding, zocht en vond hij bij uiterste versobe ring het volmaakte evenwicht Die Mondriaan is wereldbe roemd geworden. Zo beroemd dat de andere Mondriaan in de vergetelheid dreigt te raken. Want toen Mondriaan rond 1911 zijn eerste abstracties maakte was dat niet een daad van een jonge nieuwlichter, maar het werk van een bedachtzaam man van tegen de veertig, die al een twintigjarige carrière achter de rug had waarin hij figuratief werkte in een gaandeweg hoe langer hoe meer zelfgevonden persoonlijke stijl. Juist het werk van de vroege Mondriaan is zeer uitgebreid vertegenwoordigd in de neder- landse musea, het best in het Haagse Gemeentemuseum. Dat is overigens niet op de eerste plaats een vrucht van het verza melbeleid van die musea. Zij kochten vóór 1947 in totaal zeg ge en schrijven twee werken van Mondriaan en daarna nog 38. Het is te danken aan vrien den en verzamelaars van de schilder die zijn werk bijeen brachten dat later in de musea terecht zou komen. Voornaam ste van hen was de heer S. B. Slijper uit Blaricum, wiens legaat het Haagse Gemeentemu seum verrijkte, waardoor dit museum thans de grootste col- TE KUNNEN ZIEN EN WAARDEREN Mondriaan in 1922 lectie Mondriaans ter wereld be zit Van dat bezit was er een catalogus. Toen de jongste druk was uitverkocht kwam men op het goede idee om in de nieuwe versie alle werken van Mon driaan op te nemen die zich in Nederlands openbaar kunstbezit bevindingen. Meulenhoff Inter nationaal verzorgde de uitgave (Prijs 24,50). Het belang van de uitgave is onmiskenbaar. Het verwijst be langstellenden in het werk van de schilder naar die onderdelen uit zijn oeuvre die gemakkelijk toegankelijk zijn. Van nog meer belang kan wellicht een even tuele engelstalige uitgave wor den. In Amerika met name is er veel belangstelling voor Mon driaan, maar daar is het werk uit de vroege periode nagenoeg onbekend en zo'n uitgave zou dus een ontdekking kunnen be tekenen voor elke amerikaanse Mondriaanliefhebber. Het boek bevat uiteraard een catalogusgedeelte, waarin alle werken nauwgezet zijn beschre ven en afgebeeld. Daarnaast een boeiende tekst van samensteller Cor Blok met als extra toelich ting, in kleinere letter in voetno ten afgedrukt, de zaken die vooral voor vakmensen in de kunsthistorie van belang zijn. In het catalogusgedeelte valt vooral op dat de naturalistische periode zeer ruim vertegen woordigd is. Van de 285 werken waarvan vaststaan dat ze eigen handig zijn, is pas nr. 210 het eerste waarin abstraherend ge werkt wordt. Pas in 1920 kwam Mondriaan tot het „neo-plasti- cisme" dat hem beroemd maak te. In 1921 deed Slijper zijn laatste aankoop bij hem. Dan beginnen er gaten te vallen in de museumverzamelingen. Van de jaren tussen 1921 tot 1938 zijn er slechts negen doeken. Van de jaren daarna, ook uit de belangwekkende tijd in Ameri ka toen hij weer nieuwe wegen scheen in te slaan, is er hele maal niets. Lacunes in de verzamelingen betekenen uiteraard lacunes in de catalogus, al weet de samen steller in zijn tekstgedeelte ruimte te vinden om (ook in afbeeldingen) voor een goede af ronding te zorgen. Toch blijft de wenselijkheid bestaan om ooit te komen tot een complete oeu- vre-catalogus, al staat vast dat voor de samensteller daarvan vele moeilijkheden wachten. Op die moeilijkheden zinspeelde een woordvoerder van Meulen hoff toen we hem vroegen of er met de gedachte aan een oeu- vre-catalogus wordt gespeeld.. Men zou dan immers moeten nagaan bij welke Mondriaan-ei- genaars werken berusten en zelfs als dat uit te zoeken is rijst nog de moeilijke vraag welke werken inderdaad in zo'n cata logus thuishoren. Want sinds 1911 ongeveer tot zijn dood in 1944 werkte de kunstenaar aan een schildersideaal dat door slechts weinigen als waardevol werd ervaren (de „doorbraak" zou eerst in de vijftiger jaren komen). Omdat hij toch moest leven heeft hij - in opdracht en ook wel voor de kunsthandel - vaak moeten schilderen op een wijze die hem als kunstenaar niet zinde. Hij kopieerde oude meesterwer ken, schilderde portretten maakte landschappen en bloe metjes. Mondriaan deed daar zelf niet dramatisch over. Een citaat uit de catalogus: „Maar ondanks alles bestaat de mogelijkheid om oud en nieuw te blijven scheiden, om „zijn Boerenhoeve aan een sloot, kunst" zuiver te houden. De mo gelijkheid om buiten zijn metier geld te verdienen is voor de kunstenaar wel niet groot Even wel, verlangt het koopkrachtig publiek een naturalistische kunst zo kan hij deze maken, door zijn kunstenaarschap, af gescheiden van „zijn" kunst". Auteur Cor Blok doet niet mee a and de manie om aan te tonen dat in het vroege werk de zo totaal andere kunst van de late re jaren al besloten ligt. Ook geeft hij niet meer gewicht dan nodig is aan de geestelijke ach tergrond van de kunstenaar voor de door hem gevolgde wer kwijze, al is er uiteraard in een bepaalde tijd wel sprake van beïnvloeding. Wel volgt hij nauwgezet de evo lutie in Mondriaans kunst van de eerste landschappen tot de nachtelijke schilderingen als „Ven bij Saasveld" uit 1906/7: de realisering van een afge ronde conceptie van wat een schilderij zou kunnen zijn - wel ke inhoud het moet overbrengen en welk scala van middelen daarvoor gebruikt mag worden. Met hun typische thematiek, hun trek naar de verte, vormen de avond- en nachtlandschap pen eerder een eindpunt in Mondriaans ontwikkeling dan een tussenstation. Na een wat stormachtige episode in 1907 en 1908 komt er dan ook heel iets anders te voorschijn". Ook dat „heel andere" wordt door Cor Blok verhelderend geanalyseerd. Hij laat de moei zame weg zien die Mondriaan moest gaan om uiteindelijk tot zijn schilderkunstig ideaal te ge raken. Dat ideaal werd het neo- plasticisme, dat geleidelijk in Parijs ontstond. Ook hier waagt Blok zich aan een analyse. Over „Compositie 2 met zwarte lij nen" uit 1930 schrijft hij: „Dit schilderij is tegelijkertijd een zwart „teken" op een wit vlak èn een zwart vlak groten deels bedekt door witte recht hoeken. Vier van die witte vlak ken zijn namelijk zo gaaf van proportie - bijna gelijkzijdig of gebouwd op de gulden snede- dat ze als complete vormen met een eign bestaansrecht werken en niet zozeer als resultaten van „vlakversnijding". De kijker ziet het schilderij op twee manieren tegelijk: noch het „teken", noch de witte vlakken worden hoofd inhoud. Hoe subtiel het even wicht tussen de beide compo nenten is, kan men constateren door de compositie op zijn kop te zetten. De brede horizontale lijn wordt niet meer onder steund door het grote witte vier kant, wordt zwaarder en trekt alles in zijn val mee" Hoe knap deze analyse is kan de lezer onmiddellijk constate ren. Nóg een citaat: „Los van alle_theorie blijft een schilderij van Mondriaan een visueel feit Er is geen bijzondere genadj voor nodig om het te zien; r moet er alleen niet van wachten wat het niet geeft. Ten slotte verwacht men bij Rubei» niet, getroffen te zullen wordef door een serene ordelijkheid (e}~ dan valt dat bij nader inzief nog best mee), en zo moet r bij Mondriaan geen uitbundig heid verwachten (en dót vaj dan bij nader inzien ook nol best mee). Zoals men ziet blijft Cor BloEG met beide benen op de gronj staan. Zijn inleiding wordt i des te waardevoller door, al z len sommigen vinden dat vent achter de kunstenaar" erg in de schaduw blijft Maae dat is het goed recht van dam auteur die hier uitermate waaiger devol werk leverde. VG. Ven bij Saasveld, 1906/7 Beelden ait bet land van At en Moem, uit bet boerenland, xijn geen zeldzaam- beid op de televisie. Ze wedijveren gewoonlijk met elkaar in gevoeligheid, onnozelheid en soms ook wel bruut heid. Ze doen dan dat land onrecht, omdat se het vertekenen naar een sen timenteel of primitief ideaal, tn het boek van J. Elemans, dé dichter. „Groeten uit het land van At- en Moem", de ouders van Zerp Bargeboer, wordt getracht een minder gevoelerig en clichématig beeld van het boerenle ven te geven, en het verschilt dan ook merkelijk van de zo bekende weerga ven. Bar beeld Het werd een bar, maar in verschillende opzichten juist beeld. Ondanks het har de karakter van At, de man van Noem, worden de boeren bij Elemans geen soort zonderlinge inboorlingen die'es sentieel anders denken dan de overige bewoners van Nederland. Bovendien laat de auteur het land zelf meespelen in zijn boek. Hij kent het polderland door en door, hij weet van het koekelen van de kwartels en de jubelkreten van de grutto. Hij heeft zich met aandacht en toewijding naar dat land en de men sen en de dieren er op gekeerd en laat het door zijn hoofdpersoon. Zerp, op roepen. „Dé groeten uit het land van At en Noem", dat bij Nygh en Van Ditmar te Den Haag is verschenen, is namelijk een biecht, een zelfbekentis. Bij herha ling hebben we op de televisie de laatste tijd kennis kunnen maken met zenuw ziekte en neurose en ook dat kwam meestal maar zeer gedeeltelijk over. Zerp Bargeboer is een „zwaar gestoor de boerenzoon", die, volgens rechtelijk inzicht, een zededelict gepleegd heeft en die om zijn gestoordheid opgenomen werd in Huize Siloë. Hij heeft daar van de dokter opdracht gekregen zijn leven op schrift te stellen. De dokter heeft namelijk ontdekt dat hij graag schrijft en dat ook kan. Wat hij opschrijft is een openbaring van de motieven waar door hij er toe kwam een studente die hem „verleidde" om het leven te bren gen. Zerp verkrachtte niet, hij doodde wel. Hij is in die tijd zelf student Hij heeft dus op zijn minst de ontwikkeling van iemand die met goed gevolg een middelbare school heeft afgelopen. Toch wordt men soms in dit onderzoek naar zichzelf gestoord door al te cere brale verwijzingen. Eleman heeft het geval goed doordacht, het klopt daar door te haarfijn, het klopt te goed. Eerste communie Zerp is als kind zeer gevoelig geweest en heeft veel van overdreven gods dienstigheid te lijden gehad. Bij zijn eerste communie stak hij op weg naar de kerk zijn tong uit, terwijl het regen de. Hij had dus gedronken en ging toch te communie. Men weet wat dat destijds betekende. Hij ziet God als een streng oog dat hem aankijkt „Ik. zat", schrijft hij, „in mijn eigen donker. Een volwas sene van zeven jaar". Die godsvrees wordt nog sterker als zijn zinnelijke drift later sterk blijkt. Hij kan God niet anders zien dan als een dreigend oog. Een gezicht heeft God niet voor hem, evenmin als voor de „Meester van de God zonder gezicht". Toch blijft hij naar dat gezicht zoeken, het gezicht van -de God van Moem en zijn vriendje Nono en de monnik Wiro, die Zerp in het klooster ontmoet, waar hij een tijd lang „vergeefs" doorbrengt Zo wordt heel de gestoordheid die tot de dood van „Popke" leidde, ontraad seld, in een taal. zwaar en donker, met het zeuren van de neurose er in. Vaak meer door uitleggende verklaring dan door oproepende verbeelding. Het ge zicht van God gaat tegen het slot verhel deren voor Zerp. Het einde kan haast niet „logischer" en roomser. De „biecht" is voorbeeldig, maar als de meeste voorbeeldige dingen te precies om waar te zijn. JOS PANHUISEN Ezra Pound vermag nog al tijd rijn lezers tot minach ting of begeestering te bren gen. Anthonie Donker, in wezen een zachtmoedig man, ontstak in de hevigste woe de als men zijn "aam maar noemde. Dichters als H. C. ten Berge en Rein Bloem hebben grote bewondering voor hem. Hij leek tijdens zijn leven een raadsel, even als zijn werk, hogelijk ver guisd en even hogelijk ge prezen. Amerikanen die hem in de tweede wereldoorlog eerst in Italië, in Pisa, gevangen zet ten en hem later in Amerika in het Sb Elizabeth Hospitaal onderbrachten als krankzin nig, beginnen hem steeds meer een van hun grootste dichters te achten, misschien wel de grootste. Italianen die zich voor poëzie interesseren, geven hun daarin gewoonlijk gelijk. Zijn voornaamste ver dedigers destijds vonden zijn onderbrenging in het St. Eli zabeth Hospitaal niet onjuist Men kan dit lezen in de mo numentale en uitstekende biografie van de Australi sche professor Noel Stock, die het leven van de dichter in Amerika, in Engeland, in Frankrijk, en Italië practisch haast van dag tot dag volgt. Stock weet alles van hem op een paar twijfelgevallen na. Al lezend vermoedt men, dat wie Pound het best kenden en zijn vrienden waren, meenden dat hij niet alleen in zijn latere jaren, maar zijn leven lang min of meer ma niakaal moet zijn geweest. In The Life of Ezra Pound, dat onlangs in een bijgewerkte en herziende uitgave bij Pen guin Books Ltd. verscheen, laat Noel Stock duidelijk uit komen hoe deze opvatting kon ontstaan. Pound was volgens hem een dichter die verzen heeft geschreven die tot het mooiste, het subliem- ste behoren van wat ooit in poëzie werd geopenbaard, maar zijn hoofdwerk, zijn Cantos, in hun geheel geno men, missen de samenhang, die bijvoorbeeld de door Pound zozeer bewonderde Goddelijke Comedie tot zulk een uniek meesterwerk maakt. Ezra Pound was zich dat heel goed bewust, hij ver geleek de Cantos op het laatst van zijn leven met een boodschappentas, waarin vrij willekeurig allerlei aan kopen waren gestopt. Hij wilde te veel, hij wilde eigenlijk alles in die Cantos brengen. Hij plunderde er de geschiedenis, de economie. Ezra Pound NOEL STOCK WEET ALLES de politiek voor en de litera tuur, de Griekse, de Latijnse, de Chinese en enkele andere, waar hij maar betrekkelijk van op de hoogte was. Zijn Cantos wemelen van Chinese lettertekens, van Egyptische, Griekse en Arabische. Aan vankelijk wist men daar di rect geen raad mee. Maar nu alles is nagegaan van die ont leningen, blijkt de tekst noch diepzinnig noch onoverkome lijk moeilijk. Hij is soms saai als Pound het over verschijn selen heeft, die hij zelf niet zo erg goed begrijpt of als hij uitvoerig en niet altijd juist geschiedenis naschrijft, maar hij is vaak bepaald schitte rend als Pound prijst wat hij bewonderde en wat hem ont roerde in het leven en in de natuur. Dan is de vraag of hij in de tweede wereldoor log hoogverraad pleegde of niet, of hij een maniak was, een slecht economist, zonder inzicht in het recht, een soms al te vrij vertaler irrelevant, stof voor „voetnoten in een geleerd vertoog" van de toe komst. Dan blijkt hij „een van de zeer weinigen begif tigd met de macht woorden te geven aan wat woorden te boven gaat". Noel Stock laat dat duidelijk uitkomen juist omdat hij be paald niet oncritisch stond tegenover het werk van Round en tegenover Pound zelf. The Life of Ezra Pound werd zo tot een werk dat zeshonderd bladzijden lang boeit en dat geen bewonder aar van Pounds poëzie kan missen. JOS PANHUIJSEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 12