„Men heeft geen idee
hoe zwaar «lit vak is"
PROFESSOR P. THOMAS, HOOGLERAAR RADIOLOGIE;
Er zouden in Nederland zo'n 80 tot 00 radiologen
moeten zijn. Er zijn er maar 38. Wordt door dit
tekort de veiligheid van de patiënt niet in gevaar
gebracht, of, op zijn minst, lijdt de noodzakelijke
begeleiding van de patiënt, het contact tussen
geneesheer en te genezene, geen schade? Zo het
laatste het geval is, kan er dan geen paramedisch
personeel worden opgeleid om dat contact te
onderhouden? Zouden psychologen, verbonden
aan een kliniek waar bestraald wordt, niet veel
leed kunnen verzachten? Een waarom is er zo'n
tekort aan radio-therapeuten? Die vragen heeft
onze verslaggever Gerard Croné voorgelegd aan
professor dr. P. Thomas, hoogleraar in de radio
logie aan de universiteit van Leiden, leider van
de commissie van deskundigen, die een onder
zoek instelt naar de foutieve bestralingen in
Utrecht Zijn antwoord vindt u hieronder.
Bestraling, is
dat een louter
technische in
greep? De patiënt
moet begeleid
worden in de ziek
te waarvoor hij be
straald wordt.
Door een tekort
aan radiologen
zou juist die bege
leiding wel eens in
LEIDEN De moderne werkkamer van profes
sor Thomas ligt half boven de „bunker", waarin
dc lineaire versneller staat opgesteld, die dag
in dag uit patiënten bestraalt in het Leidsc
ziekenhuis. Je denkt dan onmiddellijk, zo tegen
over hem zittend; stel nu eens dat er een foutje
is gemaakt, dat die straling kan weglekken.
Alsof hij mijn gedachten raadt, staat hij plotse
ling op, loopt naar het raam en zegt: „Kijk, uit
de bouw kun je duidelijk opmaken hoe de
stralenbundel gaat. Als ik hier zit zou ik de hele
dag bestraald worden. Maar de apparatuur is
zo veilig, dat ik daar geen enkele zorg over heb.
We moeten geen angst hebben voor de straling,
wel uiterst voorzichtig zijn". Dan loopt hij terug
naar zijn fauteuil en zegt: „Goed, nu uw vra
gen". En de volgende uren lijkt het mij of er
een literator aan het woord is inplaats van een
arts. Zorgvuldig formulerend ln goedgebouwde
volzinnen geeft hij „college" over zijn vak en
over de moeilijkheden eromheen.
„U vraagt mij of er misschien paramedisch
personeel zou kunnen worden opgeleid om de
radiotherapeut te helpen de patiënten te begelei
den. Men moet zich wel realiseren dat dat soms
een begeleiding tot de dood is. Daarmee wordt
een te grote verantwoordelijkheid op de schou
ders van niet-medici gelegd. Juist die para-medi
sche groep moet in deze zaken niet te zwaar
belast worden. Ze hebben het zo al zwaar genoeg.
Met een begeleiding door psychologen ligt de
zaak anders. Dat hebben we een jaar of drie
geleden hier in Leiden ook geprobeerd. Natuur
lijk, een arts moet zich realiseren dat er lacunes
kunnen zitten in zijn aanpak en opleiding. En
van die stelling uitgaand dachten wij toen dat
een psycholoog goed werk kon doen in het
contact met de patiënt Dat denken we nog, maar
dan moeten ze ook doorlopend de patiënten
begeleiden.
Ze moeten weten hoe de artsen tegenover de
patiënten optreden, ze moeten weten hoe de
patiënten reageren op hun artsen. Je kunt na
tuurlijk niet een patiënt acuut confronteren met
een kennelijk niet-medicus in een situatie waarin
'hij behoefte aan een medicus heeft. Daar bedoel
ik dit mee: iemand die alleen maar bestraald
wordt en zich verder relatief gezond voelt, die
heeft doorgaans niet zo'n behoefte aan die psy
choloog. De behoefte aan een psycholoog zou,
dacht ik, het meeste naar voren komen wanneer
de patiënt niet te genezen blijkt te zijn en dus
continu begeleid moet worden.
Er komt nog bij dat je niet zomaar een nieuwe
specialist bij de behandeling kunt inschakelen
zonder de patiënt kopschuw te maken. Een conti
nu begeleiding dus en daar hebben de psycholo
gen weer geen tijd voor of ze zien de noodzaak
er niet van in. Mijn uitgangspunt is dat je er
behoort te zijn voor je patiënt, maar ik heb nog
geen psycholoog ontmoet die tijd heeft voor zijn
patiënt. Want tijd hebben wil niet zeggen dinsdag
een half uurtje en volgende week nog een half
uurtje, nee dat wil zeggen iedere keer als de
patiënt naar je vraagt moet je er zijn en dan
moet je lang kunnen praten als de patiënt er
behoefte aan heeft en je moet ook je mond
kunnen houden.
De radiotherapeut zal altijd de patiënt laten
voorgaan. Het tekort aan radiotherapeuten gaat
dus niet ten koste van het patientenbestand van
nu. Wel komt er een moment dat er gezegd moet
worden: we kunnen er geen nieuwe patiënten bij
nemen omdat de tijd ontbreekt die mensen te
behandelen en te begeleiden.
Blijft over de vraag waarom er nog maar zo
weinig radiotherapeuten zijn. Het is op de eerste
plaats nog maar een zeer jonge wetenschap. In
1898 werd de Röntgenbuis uitgevonden, die vrij
wel meteen een toepassing kreeg. Even later
ontdekte men dat radium bepaalde eigenschap
pen had die te gebruiken zijn bij de geneeskunde.
En van dat moment af is er een stormachtige
ontwikkeling geweest Zij het dan dat vele tien
tallen jaren het een louter proefondervindelijk
werken was.
Het was tot de jaren vijftig nog mogelijk om met
name in Duitsland vergaderingen mee te maken
waar op de voorste rij oude heren zaten met
witte handschoenen aan. Dat was niet omdat ze
bang waren dat ze besmet werden, maar omdat
ze allemaal vingers misten, of grote gezwellen
daar hadden van de röntgenstralen en het ra
dium. Tot in de jaren vijftig en zestig is er nog
een beroemde Zweedse radiotherapeut behan
deld voor huiskanker die hij beroepsmatig had
opgelopen. Ik zeg dit allemaal om u te schetsen
hoe jong in feite het vak is. Ten dele zitten we
nog in de empirische sfeer.
Het is ongelooflijk wat die werkers van het eerste
uur hebben opgebouwd als systeem in de radio
therapie. Neem nu de Zwitser Gilbert. Die heeft
in 1938 reeds op een internationaal radiologen-
congres in de Verenigde Staten een lezing gehou
den over zijn inzichten over de behandeling van
Hodgkin. Op die inzichten is in feite de moderne
radiotherapie van Hodgkin geënt. Het heeft dus
van 1938 tot ongeveer 1950 geduurd voor het
gerealiseerd kon worden.
De radiotherapie als aparte tak van wetenschap
heeft er eigenlijk meestal bijgehangen. Er was
meer belangstelling voor de diagnostiek.
Radiotherapie werd ondergebracht in Amster
dam en Rotterdam in extra-universitaire institu
ten. Dat had tot consequentie dat ze geen relatie
tot een faculteit hadden, met weer als gevolg dat
er in de faculteiten vrijwel geen onderwijs in de
cancerologie werd gegeven. In het stadium daar
na wilden de faculteiten wel radiotherapeuten,
maar de radiotherapeuten geen faculteit, omdat
het maar zo'n kleine afdeling binnen die faculteit
En dan zitten we nu met radiotherapeuten die
moeten boksen om college-uren te veroveren,
want, luister-es, we moeten alsmaar in kortere
tijd artsen opleiden en het vak dijdt uit. Wat wil
je. Om als faculteit jezelf te respecteren moet
je de nieuwe ontwikkelingen meemaken. Die
ontwikkeling maak je alleen maar mee als je
hoogleraren aantrekt en die hoogleraren willen
alleen maar komen als ze ook college mogen
geven. Zeg maar eens hoe het dan moet. Daarom
komt het dat radiotherapeuten altijd nog een
schaars artikel zijn. Als je onderwijs wilt geven
dan moet je daar tijd voor hebben. Die moet
ergens vandaan komen. Als je ook nog een grote
patiëntentaak hebt dan moet het daar vanaf, en
als je überhaupt nog aan research had kunnen
doen dan zou daar ook nog tijd vanaf moeten
gaan.
In het absurde doorgetrokken zou mijn verhaal
er op neerkomen dat er nooit radiotherapeuten
bijgekomen zouden zijn. Dat is dus niet zo.
Waaruit hebben we ze dan gerecruteerd? Uit de
uitverkorenen, de mensen die coüte que coüte
dit vak intuimelden, in wilden.
Uitverkorenen inderdaad, want het aantal stu
denten dat van het begin af aan gemotiveerd is
voor dit specialisme is gering. De motivatie loopt
parallel met het vak waar ze het intensiefst
onderwijs in krijgen. Het is een soort natuurwet:
het vak dat het grootste is heeft de meeste
specialisten nodig en zal ook de meeste specialis
ten aantrekken.
Nu is het aantal radiotherapeuten dat opgeleid
kan.worden ook beperkt, want de plaatsing is
gebonden aan de apparatuur die beschikbaar is,
die weer gebonden is aan ziekenhuizen.
Een dermatoloog, een keel- neus-oorarts, een
oogarts een cardioloog, een longarts kunnen zich
overal vestigen. Ze investeren misschien een ton
aan apparatuur, kopen een huis en voil&, daar
komen de patiënten. Als een radiotherapeut op
zijn heilige eentje wil gaan zitten moet hij meteen
miljoenen investeren.
Bij dat alles komt dan ook nog natuurlijk dat
radiotherapie nou niet bepaald het best gehono
reerde specialisme is, om niet meteen te spreken
van het slechtst gehonoreerde. Iedere chirurg
heeft een groter inkomen"
Bestaat er bij de arts of aankomend arts een
angst voor bestraling, die hem misschien doet
besluiten dit specialisme niet te kiezen? „Dat
geloof ik niet. Wel een angst voor kanker. De
angst voor straling is volstrekt overbodig. Er zijn
maar twee mogelijkheden om in contact te ko
men met stralen als radiotherapie. Het eerste is
als je contacttherapie geeft. Dat betekent als je
een stralensoort kiest die heel weinig penetreert
en die we ook alleen gebruiken bij huidtumoren.
Daarbij kun je rustig naast de patiënt gaan
staan. Als je een verstandige vent bent doe je
wel een loodschort voor en loodhandschoenen
De tweede gelegenheid om straling te krijgen is
wanneer je radium hanteert. Nu is de indicatie
voor radium aanzienlijk teruggelopen en de fre
quentie waarin we radium toepassen is gering.
Als je je dan beschermt, en die bescherming zit
hem dan voornamelijk voor ons in de afstand
dan is het een vrijwel ongevaarlijke situatie. U
ziet hier op mijn borst het bekende „Haagse
hopje" (een verklikker die aangeeft of de drager
ervan een teveel aan straling krijgt G.C) zoals
wij dat noemen. Ik heb nog nooit een aanmer
king daarop gehad.
Iets anders is hoe de filosofie van de arts is ten
aanzien van het probleem kanker. Er is een
groep psychologen in Amerika, die een aantal
jaren geleden een studie heeft gemaakt over de
motivatie van de student in de geneeskunde. Het
resultaat van het onderzoek was dat men sterke
aanwijzingen vond dat de mensen die het bangst
waren om ziek te zijn arts wilden worden. Zon
der nu een parallel te willen trekken, geloof ik
maar dat is dus niet gefundeerd dat er bij
de artsen wol degelijk een weinig beroepsmatig
een weinig wetenschappelijk gefundeerde angst
voor kanker bestaat.
En dat staat dan los van de kwaliteit die de arts
al dan niet heeft, want laten we nooit vergeten
dat in elke beroepsgroep, artsen, dominees, gene
raals, kruideniers, loodgieters, goeden en slech
ten zijn. We moeten niet de kardinale fout maken
artsen beter te achten. We zijn net iets van ons'
voetstukje afgestoten als we er al niet afge
sprongen waren. Daar zijn we verdomd blij mee.
Maar wat merk je nu? Dat we in de publiciteit
weer steeds meer een godje moeten zijn, onfeil
baar. Natuurlijk falen ook wij.
Maar wel blijft essentieel dat we de artsen die
het zijn mensen nietwaar falen, een behoor
lijke portie bescherming geven, anders zal er een
aantal artsen zeggen: „Sorry, ik kan mijn vak
niet meer uitoefenen. En dan stoot je de allerbe
ste eruit"
Waarom?
„Omdat die kerels een geweten hebben Die
kerels weten dat ze kunnen falen. Die kerels zijn
niet zo zelfverzekerd. En de zelfverzekerden, die
de fouten maken, houdt u over. O nee, de
slechten worden niet bang, want die hebben niet
in de gaten dat ze slecht zijn. Als ze wisten dat'
ze slecht waren, waren ze ermee opgehouden.
Maar dat geldt voor de medische stand in het
algemeen. Voor de radiotherapie in het bijzonder
geldt dat het een ongelooflijk zwaar vak is. We
moesten eigenlijk Iedere drie maanden er veer
tien dagen uit kunnen zijn. U hebt geen idee hoe
zwaar dit vak is voor de jonge arts, voor de jonge
mensen. Ik heb grote bewondering voor de wijze
waarop de meesten het doen. Zonder hun mense
lijkheid te verliezen, zonder een stuk eelt op hun
ziel aan te leggen.
Ja, ze zijn niet van steen. Er gaat meer in die
artsen om dan de gemiddelde leek verwacht
Dat is overigens geen reden om op een voetstuk
te gaan staan. Ik wil er alleen mee zeggen, dat
je als radiotherapeut toch wel een groot bord
voor je kop moet hebben als je geen bescheiden
heid zou leren"
GERARD CRONE