„Schrickelyc tempeest van 't jaer 1674" Wat is een letterkundige prijs waard? inde tijdschriften IN PRENT EN DRUK TE ZIEN IN CENTRAAL MUSEUM TE UTRECHT Ook de torens van de Sint Pieterskerk werden door „Godts onweerom verghesmete als men vant kerck hoff kan sien". Wie door de binnenstad van Utrecht loopt en op het Domplein terecht komt, zal zich misschien verwonderen dat de hoogste kerktoren van Nederland, de prachtige fiere Dom, een heel eind van de kerk af staat. Bij nader beschouwen blijkt die kerk alleen maar uit koor en dwarspanden te bestaan terwijl het schip ontbreekt. In onze toeristische eeuw zullen velen die zich in Utrecht hierover verwonderen, waarschijnlijk meteen aan Bauvais'in Frankrijk den ken: daar staat ook maar zo'n halve kathedraal. Geen geld om af te bou wen.... Dat gebeurde meer in de midde leeuwen. Maar hier, op het Domplein, staat met witte steentjes iets aangege ven: de grondslagen van pijlers! En meteen herinnert zich iemand iets van een grote storm uit vroeger tijd. Hiér, op dit plein, tussen toren en kerk, heeft het schip gestaan dat in het jaar zoveel Ingestort is en nooit herbouwd werd. Het was de eerste dag van deze maand precies driehonderd jaar geleden dat er in Frankrijk een zware storm opstak die, gepaard met hevige onweersbuien, regen en hagelslag, via Brussel en Ant werpen naar het noorden trok, over Brabant, Utrecht en Holland raasde en boven Texel linksaf boog naar zee. Het tempeest liet een spoor van vernieling na: daken en schoorstenen, kerktorens, molens, schepen moesten het ontgelden, talrijke mensen, we weten niet hoeveel, lieten het leven. Omstreeks half acht in de avond bereikte de orkaan zijn hoog tepunt juist boven de stad Utrecht waarbij het schip van de Dom instortte. Gelukkig waren er geen mensen in de kerk; wel was er die dag dienst gehou den en men was dankbaar „Dat Godt geen kerrick schent, vóór 't vollick daer is uyt" zoals een predikant-rijmelaar schreef, want men zag de ramp aller eerst als een straf Gods voor de zonden en de lauwheid van de christenen ter wijl Utrecht toch pas te voren zijn portie wel gekregen had met de Franse bezetting van 23 juni 1672 tot 23 novem ber '73. Die bezetting was mede de oorzaak dat er aan wederopbouw van het schip niet te denken viel. Bovendien waren de andere kerken ook zwaar beschadigd en de ravage in de Dom was zó geweldig dat het twee eeuwen ge duurd heeft eer men het laatste puin opruimde. Onmiddellijk na de ramp beklom de kunstschilder Herman Saftléven de puinmassa's in en buiten de stad om tekeningen van de ruïnes te maken en op die manier de gevolgen van deze uitzonderlijke natuurramp voor het na geslacht te bewaren. Deze reeks is thans, driehonderd jaar later, te zien in het Centraal Museum van Utrecht bege leid door een catalogus waarin historici, kunsthistorici en architecten de hele gebeurtenis uiteenzetten en de tekenin gen van Saftleven tot in de finesses toegelicht zijn. Natuurlijk vraagt men zich af hoe zulk een geweldige steenmassa als de Dqm- kerk (in Utrecht noemt men de toren alleen de Dom) in elkaar geblazen kon worden terwijl koor en dwarspanden overeind bleven. Dat kwam omdat het schip nooit geheel afgebouwd was, d.w.z. het hoge opgaande muurwerk was niet voorzien van de nodige steun beren en luchtbogen die in de gothiek de hele bovenbouw schragen en intact houden. Toen die geweldige storm van uit het zuiden op de zuidermuur van het schip botste, klapte dit als een kaartenhuis in elkaar. Architect Th. Haakma Wage naar, die thans in Utrecht o.a. het her stel van de oude Nicolaaskerk onder handen heeft, tekende een serie bladen die een uiterst realistisch beeld geven van het ongeluk. Deze zijn ook in dit museum tentoongesteld en ze zijn min stens zo merkwaardig als de tekeningen van Saftleven, want Haakma geeft steeds het moment weer waarop de instorting plaats vindt: We staan in het schip van de Dom en zien de muren uitbuigen en het dak omlaagstorten. Om uw hoofd tussen uw schouders in te trekken.... Het nieuws van de dag Hen heeft zich afgevraagd wat Saftle- jren, die oorspronkelijk van Rotterdam Kwam en het in die tijd in Utrecht niet to gemakkelijk meer had (de kunst iood ook toen geen florissant bestaan), bewogen .heeft zijn ruïne-tekeningen te De Dom, een gothische kathedraal, Steven van Lamsweerde uit 1660. in „welstand" naar een ets van vervaardigen. Was het een opdracht? Waarschijnlijk was het motief, zoals boven reeds gezegd om de gevolgen van de ramp voor het nageslacht te bewaren en gewoon om de bladen te verkopen, hetzij los of tesamen in een „kunst- boeck". Ruïnes op zichzelf waren al dikwijls het motief geweest voor schil derijen en tekeningen. De Hollanders en Vlamingen die naar It&lië trokken, had den al veel stenen overblijfselen van oud-Romeinse gebouwen in beeld ge bracht en ook bij ons deed men er aan. Mooi voorbeeld: het slot van Eg- mond door van Ruysdael. Maar de ei genlijke romantiek rond verlaten bouw vallen moest nog komen in de pruiken tijd. Saftleven wilde wat verdienen door het nieuws van de dag op papier te zetten. Drs.:A. F. E. Kipp heeft de tekeningen bestudeerd en er een doctoraal-scriptie over geschreven waarvan de summa in de catalogus verwerkt is. Geen kleine taak! Zo heeft hij b.v. uitgezocht waar Saftleven precies gestaan heeft om de eerste schetsen te maken. Naast een reproductie van zo'n tekening wordt in de catalogus steeds een kaartje van de Dom met omgeving afgedrukt voorzien van een pijl die met een brede staart het gezichtsveld van Saftleven aangeeft waarbij de voormalige huizen van het Domplein aangegeven worden. Een knap stuk historische research. Het is drs. 'Kipp opgevallen, trouwens iede reen kan dit zien, dat de zeventiende eeuwse tekenaar steeds gefascineerd schijnt te zijn geweest door een nog overeindstaande luchtboogstoel. Dat is een zware onderbouw waarop een schoorboog had moeten komen. Vreemd genoeg was dit de enige steun die de noorder-opgaande muur heeft bezeten. Wie de plaat van Steven van Lamsweerde die deze van de Dom in 1660 etste, dus 14 jaren vóór de ramp, goed bekijkt,ziet die eenzame pijler daar stevig tegen het schip gedrukt staan.Hoe kon die eenling dat gevaarte in stand houden? Zonder bulldozers Saftleven heeft ons een goede documen tatie nagelaten waardoor we 'n tamelijk juist beeld krijgen van de orkaan. Op één van zijn bladen laat hij een afge knotte kolom zien die gewoon omge draaid werd. Geen wonder dat men in een tijd zonder bulldozers er verschrik kelijk tegen op zag deze enorme puin hoop aan te pakken. De vroedschap dwong tenslotte de kapê'elheren van de Dom (na de Reformat ie >leef het kapit tel in protestantse vorm bestaan) een aanvang met het opruimingswerk te maken. Aan herbouw is niet gedacht, voor de Hervormde eredienst was de kerk nog groot genoeg en bovendien beschikte men over de Buurkerk, de Jacobi-, de Klaaskerk, de Sint Pieters-, en de Buurkerk en de Sint Marie waar van enkele al spoedig gerestaureerd werden. De tentoonstelling omspeelt de Saftle- ven-reeks op 'n fijne manier: er wordt van alles getoond wat met de ramp verband houdt: prachtige maquettes van de Dom in welstand, en hoe hij uiteindelijk had moeten worden, allerlei geschriften zoals de „Donderbasuyne Godts geblasen over Hollant en Uytert op op den 1 Augustus zijnde Beedagh, 'avonts tusschen 7 en 8 uuren", en „Lof Gedichten op de verwoestinge van Boz- ra" door Johannes van Vollenhoven, een groot dichtwerk van Gerrit Jansz. Kooch, schipper en koopman die de ramp zeer lc-vendig beschrijft van Am sterdam tot Texel, berichten uit de Op rechte Haerlemse Saterdaegse Courant van 4 augusti anno 1674 met een „perti nente notitie van de Schade die geschiet is tot Uytrecht Door 't schrikckelijk Tempeest, etc. Alles te zien en te lezen tot 22 augustus, in twee zalen bijeenge bracht, en met bijschriften toegelicht Dus ook zonder catalogus te doen, hoe wel deze een mooie aanwinst voor de boekenkast is: afdeling Vaderlandse ge schiedenis-Kunsthistorie. Jan Verheyen De puinhopen aldra met gras en struiken overwoekerd, werden een bezienswaardi heid voor burger en vreemdeling. Letterkundige prijzen vindt men tegen woordig in elk land dat enigermate mee wil doen en dat wil delen in het hoge beschavingspeil dat het mensdom in on ze tijd bereikt meent te hebben. De prijzen gaan niet zelden naar auteurs, die deze opinie over het beschavingspeil delen. Ben van der Velden wijst daarop in het laatste nummer van Maatstaf. Hij valt daarbij sterk de absoiute waarde van dergelijke prijzen aan. Iedereen kent de „vergissingen" van de Nobelprijs, die dikwijls aan diplomaten werd uitge reikt. Ben van der Velden richt zich speciaal op de Concourtprijs, die men gewoonlijk van grote waarde acht. Prix Concourt Jean Rameau had, naar aanleiding van een andere prijs, reeds geschreven aan welke eisen de prijswinnaar zou moeten voldoen voor de Prix Concourt, die in 1903 voor het eerst zou worden toege kend. „De romanschrijver die mij het eerst geschikt lijkt voor de Prix Concourt - zoals voor alle prijzen overigens - is een mooie jongeman die goed zou moeten kunnen dansen, goed converseren, goed buitenshuis eten, zich goed gedragen, goed bij machtige mannen binnen kun nen stappen, en goed kunnen kwelen aan de voeten van invloedrijke vrouwen...." „In 1903 ging de Prix Concourt naar de 43-jarige John Antoine Nau, voor zijn boek Force ennemie. Wie heeft er ooit van gehoord? In datzelfde jaar 1903 ver schenen wel boeken die nu nog bekend zijn: Le petit ami van Paul Léautaud, L'immoraliste van André Gide, Le roman des vingt ans van Paul Fort, Les sup pliants van Henri Barbusse, Claudine s'en va van ColetteIn negen van de tien keer is het daarna niet meer anders gegaan. Telkens wanneer de Académie Concourt tussen twee schrijvers moest kiezen, won degene die het snelst zou worden vergeten." In Maatstafs Portfolio worden we dit keer geconfronteerd met het werk van Manuel Manilla, geen modern graveur, maar een Mexicaans illustrator uit de vorige eeuw, die een grote invloed heeft uitgeoefend op de latere ontwikkeling van de moderne Mexicaanse kunst. De Amsterdamse hoogleraar A. de Froe vraagt zich in De Gids af voor wie de man bang is, voor de vrouw of voor zichzelf? „Eleonora van Aquitanië, die rond 1150 leefde, was door een tweetal huwelijken achtereenvolgens koningin van Frankrijk en Engeland. Zij is niet zozeer de schep per van de hoofse cultuur dan wel dege ne die deze heeft ingeëtst in de bescha ving van West Europa en de wereld.... Er zijn waarschijnlijk wel altijd regels geweest voor de omgang tussen de men sen. Deze regels zijn noodzakelijk, hun formulering is willekeurig. Men kan rechts van iemand lopen of links, men kan voorgaan of volgen. Dit alles wordt afhankelijk gesteld van stand, leeftijd, kunne en omstandigheden. Eleonora is de eerste en grootste beschermvrouw van de hoofse cultuur, de etiquette. In de vrije expressie openbaart zich de vrouwelijke creatieve genegenheid voor beschaving. Zij voegt aan haar taak het kind op te voeden een hachelijke taak toe de man op te voeden. Hoe reageert de man? Tot 1300, wanneer Dante Beatrice bezingt, gunstig. Dan volgt de reactie, geleid door de clerus. De vrouw wordt in een harde mannenmaatschappij van alles, behalve het voortbrengen, uitgestoten. Zij wordt onmondig als het kind. De angst van de man voor de vrouw uit zich in minach ting en haat. Een miljoen vrouwen wor den als heksen verbrand, meer dan tien per dag. Arme vrouwen werden tot zware arbeid, rijke vrouwen tot ledigheid ver oordeeld. De vrouw als modepop is een door de man geschapen beeld of imago, door Ibsen in 1879 aan de kaak gesteld. Het is wel duidelijk waar de man angst voor heeft. Niet voor de vrouw, maar voor de eigen verwoestende natuur. Door een blinde ziener in de Ilias voor het eerst bezongen en nog nimmer uitge woed. De vrouw echter is de bondgenoot Marsmans crisis Mannen worden vaak verontrust. In Spie gel der Letteren openbaart R. Galderoux enkele gegevens over Marsmans leven tussen 1926 ën 1936. „Uit de brieven van Gerard Bruning, die bewaard werden, blijkt dat hij er nooit in geslaagd is een remedie te vinden tegen Marsmans morele crisis. Als over tuigd katholiek wees hij hem eerst de weg naar meer nederigheid. Daarna zette hij hem aan zich meer door het hart dan door de gedachte te laten leiden. Toen Bruning eindelijk gewaar werd. dat Marsman niet te winnen was door irratio nele argumenten, schreef hij: „ik geloof dat je enerzijds te trots bent om het bewust te erkennen, bang, dat je aan het eind in de bondieuserie terecht zult ko men.... en anderzijds ben je misschien te bang voor de konsekwenties dier erken ning". Daar blijft het dan bij. Marsman wil zich niet onderwerpen. Hij wil niet knielen, hij weigert te bidden (hij deed het één keer in zijn werk, in „Crucifix"). Op weg naar meer nederigheid geraakt hij niet verder dan de bekentenis van zijn machteloos heid. Het rechtstreeks gevolg van Mars mans toenadering tot het katholicisme is een grotere eenzaamheid. Wat de buitenstaanders niet begrijpen is dat de dichter blijft aarzelen, juist omdat hij op dat ogenblik, buiten het katholicis me waaiwoor hij niet gewonnen is, geen hóuding kent die hem zou kunnen ster ken. „Zijn nihilisme had gefaald.". Herman Saftleven tekende zichzelf (kleine figuur op de voorgrond) toen hij die eenzame schoorboogstoel schetste. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 16