Ivan
Heylen
Wilde
onverstaanbare
boerendochter
draagt
Vlaamse
troubadour
hitparade
binnen
„ALS IK ZO'N
SCHOON
PUBLIEK ZIE
KWINKELEERT
HET
IN MIEN BUIK"
Wilrijk In de malse
armen van een wilde, on
verstaanbare boerendoch
ter uit het sompige land
tussen Brugge en Gent is
de Vlaamse troubadour
Ivan Heylen in recordtijd
naar de top van de Ne
derlandse hitparade ge
dragen. Met zijn handen
diep in zijn zakken en
mee zijnen kop een beetje
naar beneen taxeert hij
nu de gunsten, die dit
schoon wijveke hem met
grote gulzigheid heeft
verleend: honderddui
zend verkochte platen
binnen vier weken, volle
zalen tussen Rodeschool
en Vaals, die met hem
meedeinen, meestampen,
meebrullen „VOOR
HEUR. VOOR HEUR."
Als een immense nagalm
achtervolgt het hem op
zijn tochten in de lelijke
eend, die hem in vier-takt-
maat naar nieuwe triom
fen voert. De wilde boe
rendochter, beschimpt en
bespuwd door de Belgen,
geboycot door de B.R.T.
wordt in Nederland als
een vedette op handen ge
dragen. „Weet ge, wat dat
voor mij betekent?",
vraagt Ivan. „Voor een
sloeber van het Vlaamse
platteland? Weet ge, wat
er door mijn ziel gaat. als
Hilversum 3 mijn liedske
weer naar mijn kop slin-
gert? Ik zal het oe zeggen.
Ik kan eindelijk weer la
chen. Ik sta op het po
dium en zie dat schoon
publiek voor me. En dan
lacht het bij mij van bin
nen, dan kwinkeleert het
Ah sjust, dat zijn schone
momenten voor een sloe
ber als ik. De eerste vijf
jaar van rrujn huwelijk
ben ik altijd geld tekort
gekomen. Je werkte op de
fabriek, kwam te moe
thuis om plesant van de
petatten te genieten. E»
nooit was er geld in huis.
Ik weet, wat het is om je
een sukkelaar te voelen.
Ik ken de onrust van een
mens, die altijd tot zijne
kop in de schulden zit. 'Ik
schreeuw het uit in mijn
liedske en het is de waar
heid. In de jaren, dat ik
mij onnozel voelde, stak
ik de handen diep in de
zakken en ging ik tanden
knarsend pintenieren in
Antwerpse cafés, totdat ik
slap zat was.
Contant
Veertien dagen geleden
ben ik opgehouden met
mijn werk in de fabriek.
Ik had het zeven jaar ge
daan. d'r zit niks slechts
aan werken in de fabriek,
maar ge voelt oe op den
duur wel overbodig. Ge
leeft niet echt meer. Ge
hebt uw eigen' stukske
buis en dat controleert ge,
want daarvoor zijt ge aan-
genomen. Ge zijt laborant
en dan hebt ge het recht
op uw eigen stukske buis.
Ge meet de samenstelling
van de vloeistof, die er
doorheen gaat en als ge
dat correct doet zijn ze
content en moogt ge blij-
Ik heb dat werk nooit met
de pest in mijn lijf ge
daan, maar ik heb wel
gezegd: degene, die me
hier uithaalt, zal ik eeu
wig dankbaar zijn. En dat
is Nederland geweest. Dat'
heeft er voor gezorgd dat
ik nu weer warme voeten
heb. Dat er vogelkes zin
gen in mijn kop.
Ah, sjust. Ik weet, wat de
meeste Belgen van mijn
succes denken. Ik heb ook
altijd liedskes gemaakt in
Algemeen Beschaafd Ne
derlands. want dan hoor
de je er bij. Maar ik ben
verdomme blij. dat ik het
nu eens kan zeggen met
de woorden, die ik van
mijn moeder geleerd heb.
Na zeven jaar fabriek had
ik de behoefte om te
schreewen en toen
schreef ik mijn eerste
liedske in het dialect van
mijn streek. Dat kwam
vanzelf. Er was geen op-
rén last van. Dat is te
zeggen:'ik krijg mijn in
vallen op de onmogelijk
ste momenten, bij voor
keur midden in de nacht."
Frieda knikt verzaligd en
zegt: „Vroeger was ik ook
gelukkig met hem. We
deelden alles samen en
hadden niks. Maar toch
had ik altijd een bang ge
voel, als hij 's morgens
Tiaar de fabriek ging, Ge
moet dat begrijpen. Ik sta
nu dichter bij hem, want
hij heeft eindelijk zijn
droompske waar ge
maakt".
Ivan staart ln zijn bier
glas. Lijkt meer dan ooit
op een goede apostel, die
gereed is om uit te varen
voor de wonderbare vis
vangst. Hij wijst naar
Frieda en zegt: „Ik heb
over de fabriek ook een
lied gemaakt, „den werk-
mens", en zojuist werd ik
opgebeld, dat het nummer
tien staat in Nederland. Ik
zong het eerst verslagen,
gelaten en met pijn in het
lijf. Maar nu is dat over.
Frieda heeft gezegd: „Ge
moet het feller zingen,
want ge zijt geen sukke
laar. Als de mensen dit
lied niet willen, willen ze
niks horen".
Hij tilt onhandig zijn
jongste dochter op zijn
•schoot van zacht ribflu
weel en zegt: „De mensen,
die mij niet pikken beho
ren niet tot mijn ras. Dat
zijn de Belgen, die willen
doorgaan voor intellec
tueel. Die gaan naar Hol
land en vinden het ple
sant als ze voor Nederlan
der worden versleten. Ik
vraag me dan wel af: bij
wie zit nou eigenlijk de
frustratie?
Ik heb ook gelezen, dat
mijn liedskes een cultuur-
schande waren. Dat stond
in de Pallieter. Ik heb het
blad opgebeld en ge
vraagd, wie dat stukske
gemaakt had. De man, die
me te woord stond zei: Ge
moet u dat niet aantrek
ken. Dat is ook maar ene
zak tabak".
Stinkend jaloers
Ik weet ook dat er trouba
dours in België zijn, die
stinkend jaloers zijn. Miel
Cools en Will Ferdi probe
ren al jaren in Nederland
te bereiken, wat ik nu in
één maand heb klaarge
speeld. Die voelen zich nu
heel miserabel.
Maar ik maak me niet
nerveus. Ik heb dat lied
over de wilde boeren
dochter voor Vlaanderen
gemaakt en daarom ver
staan de Hollanders er
geen knijt van. Ik heb er
toen niet aan gedacht, dat
ze het in Holland ook ple
sant zouden vinden.
Ge moet dat geloven.
Maar als ze het nu niet
verstaan, hoeven ze maar
„wablief?" te roepen en
dan leg ik het uit. Meestal
hoeft het niet eens, want
het gaat om de warmte,
die ge uw publiek geeft.
Ik werk op braakliggend
terrein, werk onder hoog
spanning en maak ze zot.
Mezelf incluis. Ik geef de
mensen de gelegenheid
om af te reageren. Ik zie
die wildigheid in de zaal
groeien en denk: ge moet
hier weg wezen, want an
ders gaat ge zelf kapot"
Tenig op aarde
Als ik „den werkmens"
zing dan gloei ik hier van
binnen. En na afloop
schudt het in mijn lijf na
en duurt het lang. voordat
ik weer op aarde terug
ben. Dan denk ik: „het is
toch schoon wat*ge be
reikt hebt. Ik ben een
volksjongen zonder rela
ties. Ik heb nooit in de
kroegen geslijmd en geze-
AIs ge dan toch wat be
reikt, kunnen ze toch niet
volhouden, dat ge een sul
zijt".
LEO THURING.
foto's: Milan Konvalinka.
kreeg ik de prijs voor de
grootste originaliteit, om
dat ze met mij geen raad
wisten. Ik heb geen stem
en ik ben geen musicus.
In Antwerpen heb ik het
besluit genomen om niet
meer naar Klein-Eekloo
terug te gaan. Ook daarin
was ik de eerste. Een sloe
ber hoort thuis, waar hij
geboren is. Maar ala, ik
had aan het vak geroken
en was verloren. Ik kwam
in zalen met een gebrekki
ge geluidsinstallatie en
dan was ik de enige, die
er boven uit kwam. Ik
stampte met de voet de
maat en haalde na afloop
met de pet tweehonderd,
driehonderd franken op.
Totaalbeeld van dei
Heylen-familie: vader;
Ivan, moeder Frieda,
links Ingrid (3), mid
den Rose-Marie
(1 1/2) en Marian (4).
En soms reikten ze me
onder het zingen een pint
aan, omdat ze dachten,
dat ik er in zou blijven.
Naar de hemel
In café De Muze ïieb ik
ook mijn vrouw ontmoet.
Frieda is een stadsmens,
maar voor mij is ze de
wilde boerendochter. Ze
kwam naar me toe en rie-
p: zijt gij niet een liedjes
zanger? Ik dacht, dat ik
regelrecht naar de hemel
ging. Nog nooit had ie
mand mij een liedjeszan
ger genoemd. Ik heb haar
gekust en gezegd, dat ik
haar gère mocht. En we
zijn subiet getrouwd en
hebben drie kinderen ge
kregen. voor wie ik nu
's avonds mijn eigen lieds
kes. zing. Dan kijken ze
me aan en denk ik: ..Ivan,
ge zijt om de verdomme
nis geen sukkelaar".
Terzijde van het glas met
donkergeel schuimend
Geuze Lambiek lacht
Frieda vertederd. Ze kijkt
naar de man met de war
rige, zwarte baard, wiens
kolossale schater onop
houdelijk tegen de gevel
van het nette flatgebouw
spat. De buren kennen
hem al; ingenieurs, dokto
ren, vele bazen, die de
huur van hun riante ap
partement in Wilrijk met
stugge vlijt vergaren. Ze
komen hem tegen in de
hal met glazen deuren en
schenken hem een koele
hoofdknik. Maar vragen
nooit naar zijn successen,
want ook zij schamen zich
voor de hete petatten-
sound. die hun beneden
buurman produceert.
„Somtijds", zegt Heylen
met spijtige lip. „als ik de
juiste noot te pakken heb.
dan trillen de muren.
Sjust. Daar hebben de bu-
zet bij. Ik weet, dat ande
re talen kleurrijker zijn
en minder boers, maar als
ge met een hart vol gal
rondloopt, keert ge van
zelf terug naar het dorp,
waar ge toevallig geboren
zijt.
Petatten en sla
Ik kom uit Klein-Eekloo
en dat is ene hoek in'
Vlaanderen, waar de
mensen 's avonds voor'
hun deuren met elkaar
een babbeltje slaan en om
een paar frankskes een
balspel doen. Het is nu
veranderd, maar de scha
de valt mee. Ik ben er
Maar voor mij betekende
het, dat ik tussen mijn
twaalfde en mijn achttien
de in de keuken heb ge
leefd. Ook toen was ik al
een sloeber, die stiekum
met zijn kameraden een
krat bier leegmaakte en
droomde van een grote
carrière als schrijver. Ik
verslond de cursiefkes
van Bomans, schreef op
mijn zesde jaar mijn eer
ste roman op bruine vel
len, die vijf franken de
bundel hadden gekost. Ik
ben geen realistische fi
guur, geen zekere weter
en daarom vluchtte ik su
biet in avonturen over
cowboys en onderaardse
tunnels. Te gek natuur
lijk. maar ik had de tijd
niet om te kniezen. Dat
kwam pas later.
Vader was in Klein-Ee-
,,lk ben sjust teruggeweest in mijn geboortedorp Klein Eekloo om te zoeken, wat ik verloren had en ik zag alles
uit mijn jeugd weer terug. Daar leeft ge nog dicht bij de aarde en zijn uw handen altijd vochtig van het wroeten in
de grond".
kloo de man, die elk jaar
een toneelstuk schreef,
dat op Wapenstilstands
dag door het hele dorp
werd opgevoerd. Die
man heeft mij er
tegen mijn zin bijgehaald,
omdat ze leden tekort
kwamen die een riedel
konden blazen. Ik speelde
trompet en banjo, maar
een gitaar wilde hij rruj
niet geven, want dat was
voor de goddelozen.
Slingers
Ge moet u dat voorstelle-
nge leeft in een dorp, dat
een beetje is weggestoken
tussen de sparrebomen.
En ge hebt een moeder
van het boerenland, die
nog nooit op reis is ge
weest, omdat ze zich bui
ten Klein-Eekloo niet op
d'r gemak voelt. Ik herin
ner me de dag, dat in ons
dorp de eerste jongen een
graad van ingenieur haal
de. Daar haalden ze de
slingers voor uit de kast
en iedereen werd getrac-
teerd. Ik was de eerste uit
Klein-Eekloo, die voor de
Belgische teevee kwam.
Ik sloeber van het platte
land ontmoette voor het
eerst een omroepster en
zag haar even gêre als op
het scherm. Ik had inge
schreven voor een wed
strijd van luisterliedjes en
had daarvoor twee van
mijn oude cursiefkes her
schreven. Ik zorgde,, dat
de eerste regel rijmde op
de derde en de tweede op
de vierde. „Dan zit ge in
Brussel altijd goed",
dacht ik, „want ik schreef
immers even goed als Bo-
Met mijn eerste akoesti
sche gitaar ben ik naar de
hoofdstad gegaan en on
derweg heb ik geoefend,
want ik was vergeten om
muziek bij mijn woorden
te maken. Vlak vóór
Brussel heb ik twee sna
ren uit mijn gitaar getrok
ken, want ik kon er geen
laars van. In de studio
heb ik toen gevraagd, of
ik mijn liedskes voor deze
ene keer mocht zéggen,
omdat mijn gitaar een
mankement vertoonde. Ik
geloof, dat iemand na
afloop nog monkelde, dat
ik een opmerkelijk talent
was. Maar ik moest wel
zonder prijs naar huis.
Als een held
Wat denkt ge° Dat ze in
Klein-Eekloo .teleurgesteld
waren? Man, ik werd
door het hele dorp van de
bus gehaald en als een
held naar vaders café ge
bracht. Ik was immers de
sensatie van de eeuw. Ik
was de sloeber, die met
zijne kop voor de buis
was geweest.
Op dat moment wist ik
het zeker: ik was een
schrijver. Ik had van mijn
vader wel een vak moeten
leren en ze hadden me al
voor negen maanden in
een fabriek gestopt. Maar
dat was natuurlijk een
vergissing. Ik schreef in
op alle talentenjachten
die er waren en overal
In de tuin van zijn flat
in Wilrijk droomt Ivan
Heylen boven zijn
donker geel schui
mend glas geuze Lam
biek van het succes.
sjust geweest om te zoe
ken, wat ik verloren had
en ik zag ze weer staan:
de mannen voor de deur
met de handen diep in de
zakken en pratend over
de oogst van de petatten
en de sla. Daar leeft ge
nog dicht bij de aarde en
zijn uw handen altijd
vochtig van het wroeten
in de grond. Dat zie ik
gère. Men gaat daar 's
avonds niet jiaar binnen
om naar de televisie te
kijken, maar omdat het
buiten fris wordt.
Dat is ook mijn jeugd ge
weest. Ik heb een sober
leven gehad, want vader
had als chauffeur te veel
kwaaie dampen ingea-
semd van de camion,
waarmee hij door Euopa
reed. Van de invaliditeit-
spremie konden we niet
leven en daarom is hij
met moeder een café in
het dorp begonnen. Dat
was geheel volgens de bij
bel, want wat is er beter
dan de dorstigen te laven
en de droevigen te troos-