Vissen zwemmen niet met oogkleppen Visser moet meer jagen dan gelaten afwachten Zorg voor de juiste papieren B.V. Alle benodigheden in een kistje en een pocket werphen gel, ingeschoven slechts 35 cm lang. Ideaal voor de vakan tie! Met zo'n eerste visdag van het seizoen in het vooruitzicht we ten sportvissers soms van gek kigheid niet wat ze moeten doen. Gelukkig maar dat er op zo'n eerste dag nog maar beperkte mogelijkheden zijn. Vissen met levend aas en met kunstaas (spinnertjes, plugs en lepels de vliet uitgezonderd) mag nog niet. Voor de vliegenhengel is het trouwens nog" wat vroeg, zo dat we die mogelijkheid maar even buiten beschouwing laten. En toch.wat moet je zo'n eer ste dag. Voor buitenstaanders is een dergelijke opwinding nau welijks tastbaar. Hij weet niet beter dan dat vissen gelijk staat met „een stok met een dooie pier" aan beide kanten. Sommige sportvissers denken er ook zo over en wanneer ze zo hun hele leven willen blijven vis sen en er plezier in beleven, dan is er ook weinig tegen. Er is echter zoveel meer dan alleen maar een hengel uitgooien en naar het dobbertje turen. Wie nu eens echt iets wil maken van zijn eerste, tweede en derde en tientallen andere visdagen, be gint met de voorbereiding. Een idee daarbij is het nu-eens an ders te doen dan andere jaren. Gooi het eens op de „jagersboeg" en dan zo dat we er vanuit gaan dat vissen niet met oogkleppen voor zwemmen. Niemand kent de diepste zieleroerselen van de koudbloedige vissen, ook al wor den er boeken vol geschreven, maar je kunt er donder op zeg gen dat vissen niet op lawaai afkomen. En iemand die zich fluitend en met veel bombarie langs de waterkant nestelt, hoeft het eerste half uur of drie kwar tier niet op een gezelschap vissen te rekenen. Optuigen en aflopen kan men dan ook beter van te voren regelen of in elk geval heel stilletjes. Het peilen ter visplekke is niet uit den boze, maar het hoeft niet met een peillood, dat als een kiezelsteen te water gaat. De afgestelde dobber kan ook, verzwaard met een stukje blad- lood, de diepte aangeven. Dit heeft in elk geval dit voordeel dat het lood niet in de blubber verdwijnt en men dus de juiste diepte weet. Van te voren op verschillende plekjes een „ietje bietje" voeren is nooit wegge gooid. Doen de vissen het niet hier, dan wellicht daar. Het is zelfs mogelijk dat men van uur tot uur van plaats en vismethode '.noet veranderen. Zitten de kan jers vandaag niet langs de bo dem te azen? Zoek het dan eens hogerop en neem dan desnoods eens genoegen met wat kleiner spul. We hebben het vaker dan eens meegemaakt dat het begint met klein spul en eindigt met grotere. Iets wat in veel gevallen ook wil helpen is het proberen met een ander, dunner snoer en een lichtere dobber. Het vangen is op die manier ook een beetje interessanter, want de aanslag en het drillen zal met meer overleg moeten geschieden. Favoriet We praten hier natuurlijk over het vissen met de vaste hengel, dat wil zeggen een stok zonder mo- Henk Mattemaker uit Enschede, reeds drie keer Kanjerkoning, toont hier een schubkarper van bijna 24 pond en een meter lang. Het dier zwemt alweer in het Twentekanaal. Zoiets vang je echter niet met een vaste stok. len, geleideringen en andere ver-: siersels. Favoriet is dan nog al-, tijd het eenvoudige Japannertje met zijn veerkrachtige zwiep, be-, hendigheid en hanteerbaarheid.' Voor de grote en diepere wateren zijn zogenaamde telescoophen- gels of insteekhengels (bushen- gels) nodig. Een insteekhengel heeft als voordeel boven de tele- scoophengel dat hij bij elk water en vanuit de boot hanteerbaar is. Men kan de hengel gewoon ver kleinen en vergroten naar gelang het water dat men bevist. Bij aankoop prijzen variërend van ƒ25 tot ƒ125, moet men erop letten dat de kikkertjes en het oogje (voor het bevestigen van het snoer) van goede kwaliteit zijn. Er zijn zelfs hengels waarop deze onmisbare attributen in het geheel niet voorkomenBij het opbergen van de insteekhen gels moet men er op letten, dat de delen onderling in de juiste volgorde in de juiste richting in elkaar worden gestoken. Het is een duur bezit, maar met een beetje handigheid kan men er een leven lang mee vissen. Kies daarom nu voor later en neem een niet te korte insteekhengel. In de winkel lijkt drie en een halve meter lang, maar aan de walkant niet. Welke vis? Nu we toch al met de vaste hengel aan de gang zijn, kunnen we er ook nog wel even op doorzagen. Met de vaste hengel vissen bete-, kent dat we het gemunt hebben op voorn, blei of brasem (de visserij met worm op paling of baars vergeten we even). Wie op blei, voorn of brasem vist, kiest daarvoor als aas: pluimpje (een plukje vers brood op een puntje gedraaid tussen de vingers), deeg (in de winkel te koop, maar ook gemakkelijk zelf te maken van' bij voorbeeld brood en aardappe len, aangelengd met een beetje water) of maden (in de winkel te koop). Als haak kiezen we de niet al te grote limerick (10, 12 of 14 van het serienummer 202). Het is een haakje met een korte steel. Een lange steel hebben we ook niet nodig, omdat er geen worm omheen hoeft te spartelen. Als nylondikte is 16/00, maar nog liever 14/00 aan te raden. Het gaat er namelijk niet om de vis, nadat die gehaakt is, vanuit het water op de wal te tillen, maar om hem „te drillen". Hoe langer de „dril" duurt, hoe meer vreug de de sportvisser beleeft Met een dunne draad moet men de vis eerst een beetje moe laten zwem men en dan op de wal brengen met het schepnet (sportvissers spreken van „landen"). Voor vijf tien twintig gulden is zoiets wel te koop (opvouwbaar biedt de meeste voordelen). Een tip nog: maak het snoer nooit langer dan de hengel is! Als dobber is de Franse dobber of de pen de meest aangewezen re- gistrateur voor de aanbeet. De pen wordt afgesteld door loodjes op het snoer te doen. Bij stil weer kan men de pen tot een centimeter of minder boven wa ter laten uitsteken, maar de kij kertjes van de visser zullen toch moeten zien of er beet is of niet. Stelregel hierbij is dat bij groot Zon, Hollandse lucht, koeien, molens en je eigen rustige stekkie: de garantie voor puur hengelsportge not. en diep water een lange pen de beste dobber is. In kleinere wate ren is het devies: rank en slank. De hagelloodjes, die de dobber in evenwicht moeten houden, moe ten niet te dicht bij de haak zitten (een decimeter). Dit zijn zo een paar vuistregels voor het vis sen met een vaste stok met brood, maden of deeg. Nogmaals: s: wissel af en toe eens van tuigje als het niet bijten wil of ga eens verkassen naar een plek waar ook (met mate) gevoerd is. De sportvisser is in principe een ja ger en zal de vis moeten opzoe ken. Ze komen heus niet af op luchtjes van deeg of lokvoer. Voer is meer bedoeld om de azende vis ter plekke te houden en te voorkomen dat hij verde rop voedsel zal zoeken. Het is niet de aantrekkelijkheid die hem doet toeschieten op neer dwarrelend voer, maar meer de nieuwsgierigheid. Zand in het voer kan daarom nooit kwaad. Het „haken" van de vis vereist beheersing. Gaat het dobbertje naar beneden na wat heen en weer gedoe, dan geven we een kort tikje met de pols. Als de dobber omhoog komt, is het ook slaan geblazen. Wie zich daarna niet kan beheersen, loopt kans mooie „dieren" te verspelen om dat het lijntje breekt.Na de aanslag houden we de lijn strak en proberen voorzichtig wat de vis allemaal kan. Het nylon zal door het water flitsen en dan merk je al gauw of het een schepnet-exemplaar is of niet. Met een 14/00 snoertje komt het schepnet er in de meeste gevallen wel aan te pas. Zet u het dier terug, behandel hem dan bij het onthaken met zachtheid. Hij zal van dankbaarheid bij het terug met de staart wappe- Op deze manier zijn allerlei soorten vis te vangen. Van de fel vech tende ruisvoorn, tot de sterke blankvoorn en van het baarsje dat zich vergist, tot de brasem en de bleien. Wie er zoiets aankrijgt voor het eerst in zijn leven, blijft De snoekbaars, een felle vechter die bonkend aan de lijn trekt, mag in de maand juni nog niet met levend aas of kunstaas worden gevangen. pluim. Een piertje wordt ook niet versmaad. Diep water is voor brasem helemaal niet nodig, vooral niet in de beginmaanden. In diep water is de variatie ech ter groter en de kans op versto ring van de vissen minder groot. Een brasem heeft als het ware een stofzuigermond, waarmee hij de bodem afsnuffelt. Lijkt hem het aangeboden broodpluimpje iets, dan pakt hij het op en de pen registreert dit door omhoog te gaan. „Een opsteker", zeggen ze aan de wal dan. Een tik en het dier hangt. Het vangen van een brasem met een dik snoer is geen kunst. Maar wie het pres teert om een „vloermat" van vijf tig of meer centimeter aan een nylondraadje van 14/00 of 16/00 veilig in het schepnet te krijgen (en met een beetje overleg lukt dat wel) heeft daar heel wat meer voldoening van. Ook hier. geldt echter weer dat de vis op gezocht moet worden. Passief af wachten moet er niet bij zijn. Verander rustig eens van plaats en probeer vooral ook eens de oevers, want ook daar zoeken de „stofzuigers" voedsel. Bovendien is een „kleintje" er tusendoor ook wel eens aardig om de moed erin te houden. Brasem en blei zijn vissen die niet zoveel eisen aan hun woonomge ving stellen, ze zijn te vangen in de grachten van de steden (als er tenminste een waterzuive ringsinstallatie in de buurt is) en voorts in alle kanalen, weterin gen, tochten, ringvaarten, meren en poelen. Over het algemeen kan men stellen in water waar meer dan een meter water staat. En de rest? Er zijn natuurlijk nog meer zaken die de sportvisser na de 31e mei wachten: paling, baars, zeelt, karper en zelfs snoekbaars. Le vend aas of kunstaas mogen we hiervoor echter niet gebruiken. Dit materiaal is pas na 1 juli geoorloofd. Het vissen op paling en baars geeft of het hoeft althans niet - niet veel proble men. Worm is het ideale aas. We nemen als we op paling vissen een snoer van tenminste 20/00, vissen op de grond en laten de dobber goed ver wegtrekken als er beet is. Paling zuigt zich na melijk vast. Het is helemaal niet erg om pas na de tweede of derde keer dat de dobber in de diepte verdwijnt te slaan. Neem een doek of oude krant mee om het dier te onthaken. Laat echter niets langs de waterkant slinge ren. Het hoort er niet en koeien zouden zich er te barsten aan kunnen vreten. We nemen echter aan dat iedereen al in die rich ting opgevoed is. Zullen we het de eerste visdag hier eens bij laten? Wie te veel tege lijk wil, krijgt nul op request. De ene manier „met vaste stok" is al zo rijk aan variatie, dat men het er druk mee heeft op de eerste juni en de daarop volgen de (vrije) pinksterdagen. Boven dien is de vaste hengel de beste garantie voor succes en dat gun nen w? iedereen op zo'n eerste visdag van harte. Begin maar vast met het uitloden van het simmetje in badkuip of lavet. verstijfd van schrik op de wal kant staan. Selectief Er is echter ook een manier om selectief te gaan vissen. Dan is er voor elke vissoort een aange paste methode. We houden het nu even op de brasem met zijn hoge rug. De brasem is een bo- demvis en we gaan het nu dus op de bodem zoeken. We doen nu zoveel lood aan de draad dat de pen, in dit geval als het kan een Rotterdammer, langzaam zinkt en pas blijft staan als de eerste loodhagel de grond bereikt. Dan schuiven we de pen zo hoog, totdat hij ietsje boven het water blijft uitsteken. Het eerste loodje doen we niet te dicht bij de haak (tien of twintig centimeter). Als snoer hebben we in dit geval een iets dikkere maat (16/00 of 18/00) omdat de visite die we kunnen verwachten ook ietsje zwaarder is. Als aas doen we op de haak (in dit geval een limerick 8 of 10) drie of vier maden of een brood- Een nieuwtje op de dobber- markt: de glaspendobbers, onbreekbaar en met een ver rassend drijfvermogend. GEWOON OF SPECIAAL In de jaren voor 1963 bestond er nogal wat verwarring omtrent de visserij-1 wet onder de hengelsportliefhebbers en dat heeft destijds menigmaal ge-" leid tot een verkeerde interpretatie,* In dat zelfde jaar (1963 dus) is er een belangrijke en nogal ingrijpende wij-', ziging aangebracht in die wet. Daar bij is onder meer het woord „sleep- hengel" vervallen en is het te gebrui ken aas doorslaggevend geworden. I Dat wil dus zeggen: men moet als 3 hengelaar vanaf zijn vijftiende jaar (kinderen onder die leeftijd zijn er van uitgezonderd) in het bezit zijn van een hengelbijdragebewijs of van een zogenaamde kleine visaktc. La ten we even nagaan wanneer 11 het een of het ander moet hebben. In de eerste plaats maakt de wet onder scheid lussen een „gewone hengel"* en de „speciale hengel". Wat is een „gewone hengel"? Welnu,, daaronder wordt verstaan de hengel, geaasd met de volgende aassoorten: a. brood, aardappel, deeg, kans, al dan niet gekiemde zaden, granen, peul vruchten, fruit, worm, slachtproduk- tcn, zcepier, zager, mosselen, put- schclp, steurkrab en garnaal of na bootsing van deze aassoorten. b. insecten en insectelnrven of naboot singen van deze aassoorten, met dien verstande dat bij nabootsingen do grootste afmeting niet meer mag be dragen dan 2,5 centimeter. c. een stukje vis, waarvan de grootste afmeting niet meer dan 3 cm mag bedragen. Indien men in het binnenwater wil vis sen met een hengel, voorzien van een van de hiervoor genoemde nassoor- ten, dan voldoet men aan de eisen van de wet door in het bezit te zijn van een zogenaamd hongol-bijdrngebe- wijs. Dat is een jaarlijks te betalen, bijdrage aan de organisatie ter verbe tering van do binnenvisserij. Onder de „speciale hengel" verstaat de wet de hengel geaasd met elk under, dan het voor de gewone hengel toege-; stane aas, dus: spinners, lepels, plugs,- jigs, kunstvisjes en ook levende erC dode visjes. Bij de speeiale hcngel- behoren twee onafscheidelijke pnpic-! ren, namelijk een kleine visacte en* een vergunning. Want al is men in het- bezit van een kleine acte, zonder die. vergunning om in bepaalde watereri te vissen is men nog strafbaar. De! kleine visacte is te verkrijgen op het; gemeentehuis. Voor het aanschaffen van de vereiste vergunning kan men; zich het best als lid aanmelden bij een hengelsportvereniging. De wet verbiedt verder het vissen in de nacht. Onder nacht wordt verstaan de tijd tussen een uur na zonsondergang en een uur voor zonsopgang. Indien men in het bezit is van ceri. kleine visakte en men vist met levend aas op snoek (uiteraard in de periode tussen 1 juli en de laatste dag var\ februari) dan mag men niet meer dan 30 stuks aasvisjes in zijn bezit heb ben, welke niet groter mogen zijn dan 15 em. Zeer uitdrukkelijk vermeldt de wet dat het geen ruisvoorntjes mogen zijn, dus wel blankvoorn, blei, baars brasem. Als ze maar kleiner dart 15 c 1 zijn. En dan tenslotte nog een belangrijk onderdeel van de visserijwet: de mini- mummaten voor vis. Hier zijn voor wat de zoetwatervisserij betreft de meest voorkomende vissoorten, geme ten van snuitpunt tot uiteinde staart- blankvoorn 15 cm zeelt 25 cm ruisvoorn 15 cm nal of paling 28 cm baars 22 cm karper 35 cm meun 25 cm snoekbaars 45 cm winde 25 cm snoek 50 cm Vangt u ze kleiner dan de minimum- maat, dan moeten ze onverwijld (on beschadigd) teruggezet worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 15