schoonheid Sumatraanse VROMAN STERFT VOOR „NET CARNARIUM" Leven en dood in een vleeskwekerij Vijfhonderd momenten in drie regels OE BETOVERING VAN DE HAIKU VERZAMELING BELTMAN PRONKT IN INDONESISCH MUSEUM TE DELFT EO VROMAN Men moet, geloven we, bioloog zijn om het nieuwste boek van Leo Vroman geheel op zijn waarde te schatten en in zijn betrekke lijkheid te zien. Het speelt uiteraard in Vro- mans gezin. Hij begon zijn proza destijds met Tineke, zijn vrouw, en Tineke is ook weer de heldin van Het Carnarium of de Vlees kwekerij. Naast Tineke treden in Vromans latere proza ook Peggy en Geri, zijn dochters, op. Geri veertien jaar oud op die dag wil in Het Carnarium, dat bij Querido te Amsterdam uitkwam, geen vlees meer eten. Ze vindt dat het maar eens gedaan moest zijn met dat koeien slachten en de stukken ervan opeten. de kelder van hun huis. Hij heeft van een staatsonderzoek een gehele apparatuur over. Het zou dadelijk kunnen beginnen. Het zou natuurlijk wel geld kosten. Hij weet zich de hulp die hij nodig heeft te verschaffen van een rijke vrouw Minnie Inkommone, die in haar giften aan de wetenschap wordt bijge staan door een zwarte geleerde, die Charles, in de wandeling Charlie, Darwin heet en die haast evenveel weet van cellen als Leo Vro- Er wordt vlees gemaakt, maar dat blijkt niet bijzonder lekker te zijn. Leo Vroman in zijn liefde voor cellen vlees, waarmee naar zijn eigen getuigenis alles wat hij weet en niet weet samenhangt, zag al eerder grotere moge lijkheden. Hij schreef een dagboek waarin de ontwikkeling van het zeer gecompliceerde ex periment in slechts voor biologen geheel ver staanbare taal wordt gevolgd. Hij laat dat en het hele carnarium na, want hij sterft, doordat hij bij zijn experiment eigen bloed en beenmerg gebruikte, met de dood tot gevolg. Terwijl steeds wordt gepraat over het experi ment het boek is grotendeels een vermake lijke en springlevende dialoog gaat de ontwikkeling ook na Vromans dood verder. Charlie Darwin weet dat Vroman iets echts heeft uitgedacht. Maar zonder de storm, Han- na genaamd, zou het misschien toch niet tot de verrassende geboorte als men het zo noemen mag van drie groene jongetjes gekomen zijn. Ze zijn er in ieder geval. Ze zijn ontstellend vlug, ze praten al na korte tijd en na even korte tijd lezen ze reeds. Het is haast niet bij te houden. Het Carnarium is een science fiction verhaal geworden, een soort waar Tineke zo'n hekel aan heeft. Maar het is veel meer. Want Vro man weet in zijn vertelling en zijn dialoog de intiemste dingen over leven en dood te zeggen en over de liefde die hij voor alle leven heeft, voor de natuur. Hij openbaart een zeldzame tederheid, maar tevens een zekere wreedheid die de natuur ook eigen is. Hij constateert hartveroverende, maar ook verschrikkelijke dingen. Hij gaat nooit het onontkoombare uit de weg en hij klaagt daar niet over. Hij laat zien hoe zeer onze samenleving tekort schiet. De drie jongetjes, groen, omdat er in het experin ent toevallig ook erwtesoep en tand pasta gebruikt werd, gaan later op reis in Holland, Indonesië en Zuidafrika, waar Vro-' mart ook geweest is. Zij zijn er iedereen, zelfs de Zuidafrikaanse president, te slim af. Later, bij een ontploffing, worden er ook nog twee meisjes geboren, de gehele geschiedenis gaat steeds meer op science fiction lijken en eindigt als een ouderwetse film met een happy end, dat overigens als alle ouderwetse films ons in het onzekere laat over wat er later nog komen zal. Men kan dat einde wat al te speels en wat te gemakkelijk vinden, maar Vroman heeft daarvoor al zoveel over leven en dood duidelijk gemaakt, dat het niet zo moeilijk valt dit op de koop toe te nemen. In ieder geval is Het Carnarium een boek, dat alleen Leo Vroman had kunnen schrijven en zodoende uniek. JOS PANHUIJSEN Er Is ook de laatste tijd heel wat geschreven over het kleine gedicht van niet meer dan zeventien lettergrepen, geschikt in drie regels, dat door de Japanners haiku of haikoe genoemd wordt. Dit ge dicht datreeds eeuwen lang in Japan beoefend werd door de keizer zowel als door zijn. ridders, zijn samoe- rai en door de geleerden en wijzen evenzeer als door het gewone volk, is speciaal in de laatste tijd tot het Westen doorgedrongen en heeft grote invloed uitgeoe fend. We hoeven voor Nederland slechts te herinneren aan dichters van heel korte verzen zoals Willem Hussem en Max Croiset, die uitmunten in het vastleggen van het moment in weinig woorden. Een moment kan veel betekenen in een leven. Als we terugdenken, denken we niet, zozeer aan perioden, maar aan de toppunten er van en die zijn slechts kort. Ze zijn ook betrekkelijk willekeurig, dat wil zeggen die toppunten komen onverwacht en ze schijnen soms maar weinig met de omstandigheden, met welstand, beroemdheid en eer, te maken te hebben. Het eenvou digste kan er toe leiden. Het zien van verdroogd' magnoliablad, als bruin leer, in een park, het geluid van een dier. De haiku, zegt J. van Tooren, vormt in principe één zin, die in één ademtocht kan worden uitgesproken. Hij citeert Takahama die geconstateerd heeft dat de haiku de poèzie is van het zelfstandig naamwoord. Er komen betrekkelijk weinig bijvoeglijke naamwoorden in de haiku voor. Het is een namengevende, een noemende poèzie, ,,de woorden zijn zo eenvoudig en gewoon mogelijk". Het gaat in de haiku niet vooral om de gevoelens en de persoonlijkheid van de dichter maar om het moment en wat daarin aanwezig is. De haiku zegt op de eerste plaats wat er is. Stil zijn geworden de rustloze libellen. Een jonge maan schijnt Kikaku, die dit dichtte, noemt de stilte, de libellen, de jonge maan, de maansikkel, het op het moment aanwe zige. Terwijl hij zo zegt wat er is, roept hij echter ook op wat er in de woorden, strikt genomen, niet is. Een van de namen, vertelt J. van Tooren, voor het land Japan is Wa en Wa betekent ongeveer harmonie. Dit wa is in Kikaku's vers, ongenoemd, ook aanwezig. Het streven naar harmonie is een typisch Japanse eigen schap en het houdt verband met de „veredeling van het alledaagse", een ander kenmerk, en ook met de levensbeschouwelijkheid van de oosterling die zo an ders is dan die van de westerling. In zijn inleiding wijst van Tooren daar op. De gehele oosterse gedachtenwereld gaat uit van één Fundamentele Waarheid of die nu Brahman ge noemd wordt of Boeddha, de Hemel van Confucius, de Wg. Tao, van Lao-tze, of de Goden van Shinto. Men vindt haar aangeduid als Het, of het Zo-zijn, of het Niet (geconditioneerd) Zijn, of als het Niet-Zo, Niet-Zo. Dit Ongeformuleerde Principe, zegt de' Diamant Sutra (uit de boeddhistische literatuur), is de grondslag van alle dingen. „De haiku laat dit streven zien naar het goddelijke, in wezen is alles goddelijk ook de men»,, die dit een-zijn met zijn oorsprong, op zijn best, nastreeft. Hoe onpersoonlijk het noemen der dingen in de haiku ook zijn mag, toch komt het persoonlijke, soms z^lfs speciaal bij de allergrootste haiku-dichters, als een Matsuo Basho, niettemin naar voren. J. van Tooren wijst op de verheerlijking van het alledaagse, de zin voor het directe en eenvoudige, ook om tc laten zien hoezeer de haiku vaak met het Zen-Boeddhisme in verband staat. Men kan zich moeilijk een betere inleiding, niet alleen tot de haiku, maar ook tot de oosterse levenswijze en levensbeschouwing indenken, dan de ruim vijfhonderd haiku, die nij vertaalde en van toelichting voorzag. Haiku Een Jonge Maan, dat bij Meulenhoff te Amster dam verscheen is een prachtig werk. Jos Panhuijsen. Het Indonesisch EthnogTafisch Mu seum te Delft dat binnenkort aan zienlijk uitgebreid zal worden, heeft zich ten doel gesteld de cultuurhis torie van het voormalige Neder lands-Oost Indië hoe langer hoe meer bekendheid te geven door een reeks van opeenvolgende tentoon stellingen die, stuk voor stuk, prachtig ingericht zijn en een ware schat van oude cultuur-voorwerpen omvatten. Tot november van dit jaar kan men er de schoonheid van Sumatra gaan bezichtigen, een aller kostelijkste verzameling van onge veer 300 voorwerpen die behoren tot de collectie Beltman, aangevuld met fnkele stukken uit het eigen mu- leumbezit. een verzameling door de loop der jaren opgebouwd door de heer r. J. H. Beltman uit Den Haag-die dit schitterend bezit, bestaande uit 3160 nummers, aan het museum af gestaan heeft opdat, vooral met het oog op de toekomst, de vruchten van zijn levenswerk niet verstrooid en ierkwanseld zouden worden maar ip éen waardige plaats en ten nutte van iedere belangstellende bewaard louden blijven. De thans geëxposeerde selectie uit die verzameling omvat 'n ge\yeldige verscheidenheid: weefsels, diade- wapens, scheepsmodellen,kope- en bronzen schalen en bokalen, sieraden voor feestelijke gebeurte nissen, speciaal huwelijksplechtighe den, meubelen, muziekinstrumenten, nodellen van woningen enz. Wie van de Hagenaars herinnert zich niet het lekende Minangkabause Huis dat tal van jaren aan de Mient en later in iet Haagse bos stond totdat het afge- iroken en ergens opgeborgen werd erwijl men thans naar een geschikte ilaats zoekt om het weer „op palen" zetten. Het was een schuur verge- eken met de maquette van het Mi- ïangkabause huis dat tot de collectie leltman behoort, want dit is een uweel, een schrijn gelijk, met dat lak van drie boven elkaar uitsprin- ;ende „hoorns" die er uitzien als •oor- en achterstevens van een sier- ijke antieke bark. De wanden zijn jorzien van snijwerk en schilderin- >n in blauw, rood en goud. Een itevèssante bijzonderheid: dit model lerd in de vorige eeuw vervaardigd voor de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1877, heeft daar ook te pronk gestaan en is aan de grote jbrand ontsnapt ie van een tentoonstelling als deze ten volle wil genieten, moet wel iets van de cultuurgeschiedenis van dit èiland kennen. Maar die geringe ken- fiis baat weinig en wie komt tot een lieper inzicht in deze materie? Dat •ergt een studie van jaren. Gelukkig weer een degelijke catalogus n matige prijs met een flinke or iedereen verstaanbare inlei- ling terwijl elk nummer van de se- ectie stuk voor stuk verklaard vordt. De indeling is als volgt: Noord-Su- riatra-Atjeh-Gajo- en Alaslanden, lataklanden, onderling natuurlijk erschillend, toch weer met sterke ivereenkomsten in de hoofdlijnen. iVat b.v. het allereerst opvalt na de •orige tentoonstelling die Kaliman- i (het vroegere Borneo) behandel- is de gestileerde rijkdom der rmen die een grote relatie schijnen bezitten met onze klassieken en le culturen van India. In de catalo- het meest door de Portugezen met hun laat-gothische flamboyante stij len achtergelaten zijn. Er staan hier kleine tempeltjes die er uitzien als gothische altaarschrijntjes of reliek kastjes, er prijken goudbrokaatweef sels en geborduurde sjaals van zijde, zo kwistig in barokstijl uitgevoerd dat men ze eerder in een Italiaans of Spaans museum zou zoeken dan in de binnenlanden van Sumatra. Er staan schotels en bokalen met ajour- bewerkte randen en versierd met plant- en diermotieven die zo afkom stig schijnen van een eetmaal aan een der Renaissance hoven. Kortom er is hier zeer veel dat ons helemaal niet „uitheems", laat staan primitief voorkomt. En het lijkt ons zeer juist dat tegenover of liever naast de vooroudertotems van Borneo nu eens deze verfijnde cultuurschatten van het oude „Inje" getoond worden. Waarvan wij, helaas, op school te weinig geleerd hebben en waarvan we laat tot het inzicht kwamen hoe schoon dit alles is. Er staat een sirihdoos van ajour gedreven zilver met 'n ornament van bladranken op een ondergrond van schildpad afkomstig uit de Padangse Bovenlanden (147) die een waar ju weel is en ook dat zilverwerk uit de Riouw-Archipel zal de verwondering van de bezoeker wekken. Bij feesten stalt men het beste bezit uit, overal en te allen tijden. De tentoonstelling waaraan de scheiden de directeur van der Werff, Me vrouw Wassing-Visser, Raden Su- wondo -Sudewo (kan men een betere deskundige vinden?) en de heer J. H. van der Kroft, de grootste zorg besteed hebben laat b.v. de feestkle ding van de Palembangse danseres sen tot in alle onderdelen zien: de diadeem voor de Sriwidjayadans be kleed met groen fluweel, rozetten en trilornamenten van verguld koper- blik, de slendangs van goudbrokaat weefsel en de sarongs en ook die eigenaardige siernagels, de tjanggai, bestaande uit acht nagels van verzil verd metaal die aan de vingertoppen worden geschoven. Het huwelijk met zijn uitgebreide plechtigheden passeert de revue niet alleen in de kostuums maar ook door middel van de aangeboden ge schenken, sierdozen b.v. die dienen voor het opbergen van kledingstuk ken, dozen van hout in lotosvorm (Boeddhistische invloed),ladenkas- ten in piramidevorm met kennelijk Chinese injecties en zo ook dat prachtige toiletspiegeltje in een ajour gesneden omlijsting van bloem- en bladmotieven (229). Het spiegeltje hoeft maar vervangen te worden door een Iconennisje of een Boeddhabeeldje en men heeft het mooiste huisaltaartje dat denkbaar is. Daarnaast staan kledingkisten en bruidskasten versierd met kunstig snijwerk en bewerkt met lak in rood en zwart, gehoogd met bladgoud, ook uit het Palembangse, waarvan men weer zou zeggen: in oud-Hol land gemaakt en op Sumatra afge werkt Eigenlijk is de hele ten toonstelling een stijlen-puzzel maar dat maakt hem juist zo interessant. De aandacht voor alles wat hier te zien is, wordt begeleid (niet afgeleid) door zachte achtergrondmuziek: zang en dansbegeleidingen uit de streken waarvan dit bewonderens waardige cultuurgoed afkomstig is. J.V. Diadeem voor de Sriwidjajya dans behorende bij het danskostuum (Palembang) Hofdanseres in feestdracht. Op de vloer staan enkele sierdozen (Palembang) Koperen olielamp met zeven tuiten uit Atjeh gus worden die invloeden summier verklaard met hun historische ont wikkeling. Kwestie is dat de bezoe ker die het speciaal om de artistieke kant te doen is die hoofdlijnen in het oog houdt. Dan zal het, om maar iets te noemen, niet al te moeilijk zijn in de gegoten koperen lamp onder no. 10 met zijn zeven tuiten waaraan platte vogelfiguurtjes hangen, een Griekse luchter te herkennen of een der prachtige altaalkandelabres die men op de Hindoe- en Boeddhisti sche altaren aantreft. Sumatra schijnt volgens sommige geleerden al vroeg de stoot gegeven te hebben tot expansie van de Hin- dubeschaving over de Archipel-ei landen. De- Portugezen zijn er heer en meester geweest en daarna de Hollanders terwijl de Engelsen ook hun „rechten" deden gelden. Wij ontkomen niet aan de indruk dat de kennelijk westerse invloeden toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 19