Egmond aan Zee; laatste thuishaven voor vele autovrij Amsterdam PPR-PETER EN DE ZIJNEN VOL GAS NAAR ZO... ...OF ZO Directeur F. Ziek EGMOND AAN ZEE Aan het einde van de zeeweg is het dorp nog niet te zien. De huizen zijn weggescholen onder een dikke mistdeken. Onzicht bare bomen ruisen. In de verte blaft een hond. Pas bij de eerste duinen staat een eenzame wandelaar, onbeweeglijk. In de huizen opeens dichtbij is het donker. Alleen een bepleisterd etablissement Iaat een verlichte bierreclame los. Voor Egmond aan Zee nog geen zinderende zomerzon en toeris- tenzweet. Dat duurt nog even. Al lijkt de stille lentekoude die tijden voorgoed verbannen te heb ben. Engel Visser (72) zou die morgen in een prettig warme Prins Hendrik Stichting dan ook beamen: „Dit is van vroeger. Zo was het altijd". Een tijdlang had hij daarna niets gezegd. Totdat een scheepsbel begon te rinkelen: moet er van door. Etenstijd. Bedenk wel jonge vriend, dat wij toentertijd geen centen hadden om te eten. Het was armoe. In de winter viel er voor ons visserslieden niet veel te verdienen. Daarom maat, is het hier als het paleis van de koningin". Dat „hier" is de Prins Hendrik Stichting. Het enige tehuis voor oud-zeelieden in Nederland. De laatste haven van Engel Visser, voor wie het een zorg zal zijn, dat voor zijn huis exact honderd jaar terug de eerste steen werd gelegd door niet minder dan de zeeva rende Oranjetelg Prins Hendrik. Wat maalt de 72-jarige Engel Visser nog om die historie met zijn crisis-adem. Tijden van weinig centen, veel kinderen en als dat voorhanden was harde arbeid. Och ja, niets is helemaal zonder glans. Natuurlijk denkt Engel uit Egmond soms met weemoed terug aan die oude haringloggers, de bommen op het strand, het slokkie met de maten, maar verder De entree is ruim. Ganzen lopen op grote gazons. De enorme toegangsdeuren van „Prins Hendrik" schrikken de eenvoudige bezoeker wat af, maar zwaaien niettemin geruisloos open. In een van de hoeken is tussen een groep mannen een discussie aan de gang: „Onze kamers zijn te klein. Er zit geen wc op", zegt een nog niet zo lang tot het corps der pensioentrekkers toegetreden lid. Een dik heer schap, wiens massief bij elke uithaal van de stem siddert, protesteert grommend: „Wat wil je nou eigenlijk kerel. De prijs, die we hier betalen is toch niks. Wat geeft het, dat je twintig meter moet lopen om wat weg te leggen. Vroeger had ik op dertig meter achter mijn huis een afdak met een emmer staan. Jullie jongeren zijn verwend". Een besnorde baas probeert daarop: „Vergeleken met de nieuwer wetse huizen zitten we hier gerust wel goed, maar we hebben geen eigen keuken". De ronde man laat daarop alleen zijn massief nog maar es trillen. Later zal directeur F. Ziek toegeven dat de kamers in zijn tehuis wat aan de kleine kant zijn. „Maar", voert hij aan, „er zijn plannen om de hutten aan te passen. Technici hebben mij verzekerd dat het heel makkelijk is om hier van twee kamers één kamer te maken. De accommodatie is als een schip opgezet. De bouwers hebben net als op een boot de hutten (kamers) wat klein gelaten. De ruimte aan dek is verder enorm". Zo gaat dat in scheepstaal overal inhet huis door. Een snelle rondgang door het als in carré opgesteld gebouw maakt duidelijk dat agrariërs er niet de hoofdbewoners zijn. De gebrandschilderde ramen met zeelui, de tekeningen, schilderijen, de reddings gordels, de scheepstouwen, de zeilboten in mini-for maat Het is de sfeer van grandeur in zijn nadagen. Een sfeer desondanks, waarin het meren deel van de bemanning zich uitstekend thuisvoelt. Op het ogenblik staan zo'n 170 oud-varenden op de monsterrol: marinemannen, Kaap Hoornvaarders, kapiteins, machinisten, matrozen, stuurlieden, schip pers, koks: kortom, iedere categorie die zich in zijn. leven boven- of benedendeks heeft voortbewogen. In de afgelopen honderd jaren veranderde dit „ge sticht voor behoeftige zeelieden" in een modern open bejaardenhuis. Zoals in alle andere bejaarden tehuizen kunnen de bewoners-zonder-een-dikke-knip óók terecht in de Prins Hendrik Stichting. Daarvoor zorgen de AOW en/of de bijstand. Het geld uit die bronnen vloeit in de stichtingskas. Uit diezelfde kas krijgen de bewoners iedere n aand een zakgeld van ruin 100,— (eehtparen ca. 190,—). Is dat genoeg? Vraag het aan die mannen en die enkele wouw in de bar. Het gemiddelde antwoord komt neer op: „Nee, meneer, voor een „slokkie" hei je toch nooit genoeg". En dan lachend, „aan boord zijn we n,et de drank wel wat gewend, dus daar kun je het eigenlijk niet aan afmeten". Vraag het aan de 90-jarige Cornelis Kouwenberg, de Kaap Hoornvaarder: „Of ik hier wat te klagen heb? Nou, laat ik u dit vertellen: hier aan boord komen we niks te kort. Ik heb er geen behoefte aan om de wal op te. gaan. Ik ben er al jaren niet geweest, nou kunnen me benen ook niet meer zo goed mee ja, dié zijn verbrand in de Tweede Wereldoorlog. Maar dat is een ander verhaal. De gage is hier prima. Ik drink twee borreltjes per dag en dan ben ik tevreden Toen ik als lichtma troos op de zeilvaart zat, ving ik een gulden in de week .Ja, eerlijk, ik ben met een driemaster de Kaap rond geweest. Een weer, meneer, een weer, tornado's, vliegende stormen, maar dat is ook een ander verhaal" Dat de van een kleine Gerbrandy-snor voorziene Kouwenberg de wal links laat liggen wil niet zeggen dat de complete bemanning het kustplaatsje laat voor wat het is. Integendeel. Of, om het met een in dat raam in superlatieven vervallende directeur Ziek te zeggen: „De Prins Hendrik stichting is Egmond en Egmond is de Prins Hendrik. Er is hier geen activiteit of we zijn er wel bij betrokken; opvoeringen, concerten van de drumband en gaat u zo maar door". Honderd jaar terug was dat wel anders. De Egmonders meenden in die dagen dat een opname gelijk stond aan eenzame opsluiting en vrijheidsberoving. Pas toen de regenten het huis tot een nationale instelling maakten, veranderde dat oordeel. Het regende aanmeldingerv ;De oorzaak: de zeilvaart werd verdrongen doo/' de stoomboten. Daardoor kwamen veel oudere zeelieden zonder emplooi. Consequenties voor het huis bleven niet uit. Na verschillende uitbreidingen en verbouwingen bleek het centrum te klein. Een nieuw gebouw moest soelaas bieden. Na de opening in 1895 zou het tot 1936 duren voordat men tot de conclusie kwam dat er weer een nieuw gebouw moest komen. Dat kwam er in 1937. Het staat er nu nog Zo is de „Prins Hendrik" een voor Nederland uniek;, tehuis geworden en gebleven. Zelfs met de taal, die? er gebruikt wordt. In de bar is het nu stil. Een voorbijlopende bejaar denverzorgster stuift in haar haast bijna een kwiek lopende heer tegen de grond. „Ach", zegt -ie, „ze hebben het druk". Ongevraagd vertelt hij verder: „Gelukkig worden we hier bij het werk ingescha keld, vrijwillig hoor. We hebben eigen portiers, er staan er ook in de keuken en in de bar. Kijk hier in de bar laten ze het aan je over, hoeveel je inneemt. Dat is natuurlijk niet niks he. Da's vertrou wen. Ze rekenen er op dat je zelf je koers houdt,: ook al wil het op je ouwe dag wel es zwaar weer, zijn". Directeur Ziek, een oud-koopvaardijkapitein: „Na-; tuurlijk zijn er zakèn.die voor sommige bewonersj wat minder uitpakken. Er blijft altijd wat te wensen; over. Uit de grond van mijn hart kan ik wel zeggen,; dat de bewoners het hier uitstekend hebben. Onze verpleegprijzen per maand komen uit op 690,— dat is werkelijk laag. Het slokkie is te koop voor een lage prijs. Ze kunnen bij mij altijd naar binnen lopen. Een spreekuur heb ik niet. Neem nou al die zeelieden hier bij elkaar. In een traditioneel tehuis kunnen ze niet terecht. Ze worden vaak uitgelachen om hun verhalen over storm en mensen-redderij. Hier spreken ze eikaars taal. Laatst kregen we een oude zeeman, die had ergens in een tehuis bij vier seniele oude mannen op een kamer gelegen. Toen hij hier kwam, biggelden de tranen over zijn wan gen van geluk". - I? Buiten is de mist opgetrokken. Een vriendelijk zonnetje heeft alle natheid verjaagd. Een kalme bries jaagt kleine windveren door de lucht De roerganger heeft een makkelijke middag André Naber PETER LANKHORST n_ _A AMSTERDAM „En dan verwijten ze ons dat we ruzie stichten in de gezinnen. Vader wil in zijn auto rijden, moeder en de kinderen willen het niet. Nou voor ons is het niet moeilijk om te kiezen'. Peter Lankhorst 27 jaar, zojuist afgestudeerd in de politicologie, zal bij de komende gemeenteraadsverkiezingen in de hoofdstad lijsttrekker zijn voor de PPR en in die hoedanig heid optreden als de belangrijkste pleitbezorger voor het ambi tieuze en rigoureuze plan „Amsterdam Autovrij". „Amsterdam Autovrij" is niet zomaar een initiatief om de stad een centrum te geven waar het onbekommerd winkelen is met een knipoog naar de gnuivende neringdoende stand. Wat Peter Lankhorst en zijn geestverwanten voor ogen staat, is iets totaal anders. „Iedere zichzelf respecterende stad heeft tegenwoordig wel autoloze straten en wandelpromenades", zegt Lankhorst. „Maar dat is ons veel te vrijblijvend en incidenteel. Daarmee mag je ons plan niet vergelijken. Wat wij willen bereiken, is een structurele verande ring. Als wij zeggen: „Amsterdam Autovrij", menen we dat in de letterlijkst mogelijke zin van het woord". De voorstellen die de PPR in de hoofdstad tot inzet maakt van de gemeenteraadsverkiezingen van 29 mei, zien er zeer in het kort als volgt uit. Aan de rand van de stad moeten parkeergelegenheden (terreinen of garages) worden aangelegd waar de bewoners van Amsterdam en de bezoekers hun auto's kwijt kunnen, en ook moeten. Dan verdwijnt vrijwel alle geparkeerde blik uit de stad (bedoeld worden niet alleen het centrum, maar ook de oude wijken van de vooroorlogse stad) en komt er veel ruimte vrij voor speelgelegenhedsn en groenvoorzieningen, voor wandelen en winke len. Ook de vrachtwagens die nu in de straten overnachten, kunnen op de parkeerplaatsen worden neergezet. En de garagebedrijven die nu in de stad gevestigd zijn, kunnen erheen worden overgeplaat st. Peter Lankhorst rekent voor: „Op dit moment staan er 115.000 auto's geparkeerd in de stad. Hiervan zijn er ongeveer 38.400 van niet-Amsterdammers. Een deel van hen zal niet meer met de auto naar het werk gaan, maar met het openbaar vervoer, als de stad is afgesloten. Dit aantal schatten we op zestig percent. Van de andere kant zullen er ook Amsterdammers de stad uitgaan per openbaar vervoer en hun auto's op de parkeerplaatsen laten staan. Globaal genomen zullen er daarom voor 90.000 auto's parkeergele genheden moeten worden gemaakt. Als we alleen parkeerterreinen zouden aanleggen, verreweg de goedkoopste oplossing, betekent dit een oppervlak van twee en een kwart vierkante kilometer. Parkeergarages zijn veel duurder, maar nemen minder ruimte in beslag. Afhankelijk van de gekozen oplossing zullen de kosten liggen tussen de 200 miljoen en 600 miljoen gulden". Natuurlijk kan een stad als Amsterdam niet helemaal zonder autoverkeer dat zien zelfs de drastische plannenmakers van de PPR wel in. Daarom denken ze aan het invoeren van een vergun ningenstelsel, bijvoorbeeld voor gehandicapten, ziekenwagens, brandweer en politie. Daarnaast kan het goederenvervoer sterk gereorganiseerd en verbeterd worden. Peter Lankhorst: ,een groot deel van de auto's rijdt voor een paar pakjes de hele stad door. Daarom moeten er op de parkeergelegenheden aan de stadsrand op- en overslagcentra voor goederen komen. De vrachtwagens die van buiten de stad arriveren, lossen daar hun vracht. De goederen worden gesorteerd en dan met lichte wagentjes de stad binnenge bracht. Deze wagens hebben misschien een aandrijving met gas of elektriciteit. Op de iets langere duur kan zelfs het merendeel van het goederenvervoer met dit soort lichte, schone en geluidloze transportmiddelen plaats vinden. Deze voorzieningen zullen de kleine bedrijven en winkels weer levensvatbaarheid en groeimoge lijkheden geven. Voor bedrijven die zijn afgestemd op autogebruik en autoverkeer, moeten we met de nodige steunmaatregelen herves tiging buiten de vooroorlogse stad mogelijk maken". Het openbaar vervoer speelt uiteraard in het PPR-Plan een overwe gende rol. In het autovrije Amsterdam moeten 75 procent meer bussen en trams gaan rijden, hetgeen nog eens een extra investe ring vergt van 175 miljoen gulden. Toekomstmuziek? Utopia aan het IJ? Niet althans in de denktrant van de PPR-Planologie. Peter Lankhorst:, ,Het kan allemaal binnen twee jaar verwezenlijkt zijn, en dat zou volgens ons ook moeten. We geloven niet dat het mogelijk is om de stad in gedeelten autovrij te maken, bijvoorbeeld eerst de binnenstad en dan langzaam steeds verder. Het belangrijkste bezwaar hiertegen is dat de wijken aan de rand van het autovrije gebied overspoeld zullen worden door auto's van mensen die in het autovrije gebied werken of wonen. En in de wijken uit de negentiende eeuw is het parkeerprobleem al levensgroot. Dubbelparkeren is daar al lang geen uitzondering meer. Verder zal het openbaar vervoer vastlopen in de nauwe straten van de vooroorlogse stad en daardoor nooit de plaats kunnen innemen van de particuliere auto. Ook voor het goederen vervoer dat moet kunnen laden en lossen, wordt de situatie hopeloos'. Zoals gezegd beoogt de PPR met zijn plan niet lief te zijn voor het bedrijfs- en zakenleven op grote schaal. Integendeel. De filosofie achter de drastische voorstellen luidt: .overal ter wereld sterven de steden. In de centra verrijzen geweldige zakenkastelen, grootwinkelbedrijven, kantoren en hotels, maar in de' buurten rond het centrum trekken de mensen en de kleine bedrijven weg naar het platteland. Snelwegen en metro's verbinden de buitenwijken met de centra, terwijl de oude wijken kapot trillen door het gedender van zware vrachtwagens. Oude huizen zijn nu eenmaal gebouwd voor vriende lijker tijden. Mensen reizen, gevangen in blik, van huis naar werk: en van keuken naar winkelcentrum. De buitenlucht is vergiftigd door gassen. Bomen zijn gekapt omdat wegen verbreed moesten worden. Kinderen kunnen niet meer op straat spelen. Ouders en vooral ouderen wandelen met levensgevaar op de weg. Steeds minder mensen durven tussen de vrachtwagens door in de stad te fietsen. Een kind in een wandelwagentje zit precies even hoog als de uitlaat van auto's. Daarom trekt iedereen naar buiten, voorafgegaan en gevoigd door kleinere bedrijven die hun produk- ten niet meer kunnen aan- en afvoeren. De middenstand gaat failliet. Banken komen ervoor in de plaats. Met name in Amster dam is deze heilloze ontwikkeling op een dramatische manier zichtbaar. In aantallen van 1500 per jaar trekken de bedrijven weg uit de stad". PIET SNOEREN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 14