de Corte „DE MENSEN HEBBEN DE AARDE VERPEST, MAAR TOCH BLIJFT HET EEN PARADIJS" „WIE HEEFT EIGENLIJK BEPAALD, DAT IK ER BEN MENSEN TE AMUSEREN?" „IK HEB GEEN ZIN OM GOKKEN WAT DE MENSEN FIJN ZULLEN VINDEN" 1974 Tegen een van de houten wanden van zijn woonkamer staat een ouderwetse, zwarte piano, waaraan hij uren lang kan pre- ludieren. "Muziek is het mooiste geschenk, dat aan de mens gegeven is". UB Utay iui IBiawui ui jy mi i icici iüvcci uiiuci cci i icon Luui 10 ii iuöi tiju iuui viiiviiiiiiu a"i>«vi iv. Daarna heeft zijn broer de bouwval steen voor steen'tot een paradijsje herschapen. Dichter-zanger Jules de Corte, die op 22 maart vijftig jaar wordt, is naar Helenaveen in de Peel verhuisd, „omdat ik eindelijk weer eens wilde zien, wanneer de zwaluwen' terugkeren na de winter". Meer opmerkelij ke uitspraken van deze blinde ziener in bijgaand interview. Helenaveen - Een verblijf van .hooguit tien minuten in de woonkamer van Jules de Corte is al voldoende om de bezoeker de zekerheid te geven, dat de gastheer geen gat meer ziet in deze samenleving. Hij heeft in die periode in snel tempo een reeks heilige koeien geslacht en menig heilig huis met de grond gelijk gemaakt. De stem, die dat doet is monotoom, een dril boor met een hoog, dwingend geluid. Hij heeft tevoren met uitgesto ken handen zijn plaats gezocht," een bank met twee kussens, waarin hij kaarsrecht, met witte vingers op de knieën zijn onver- .biddelijk recht spreekt. Aan zijn rechterhand in de houten schrootjes wand een smal raam, waarachter zwarte vogels ge luidloos drijven in een hemel van grijze waterverf. Daaronder ligt de Peel, waar in de woeste ledigheid nog steeds om hulp. wordt geroepen, als de dokter verzuipt. De horizon lijkt hier verder weg te liggen dan waar ook en de Ruizen daartussen zijnde nietig om de godverlatenheid ook maar enig menselijk accent te geven. Jules de Corte heeft zich niette min met opzet in dit voorge- I borchte van Nederland terugge- i trokken: „Want dat gezegde: j „hoe meer zielen hoe meer vreugd" is namelijk voos en vals. Dat is echt niet waar, lieve vriend. Probeer maar eens 's avonds in een stad aan iemand de weg te vragen. Dat lukt je njet, want er lóópt dan niemand meer. De trottoirs zijn uitgestor ven en de overbevolking mani-' festeert zich alleen in het ver keer, dat langs je ziel scheurt. Hoe kan een mens in zo'n sa menleving nog tot zijn recht ko men? Dat is toch godsonmoge lijk. Toch ben ik hier niet in Helena veen gaan zitten, omdat ik de mensen wil ontlopen. Het is geen wereldvreemdheid, die mij dèed besluiten om te vluchten. Ik wilde alleen eindelijk weer eens weten, wanneer de zwalu wen terugkeren na de winter. Daarom alleen. Als het kon trok ik trouwens nog verder weg. Zover mogelijk van het Westen, van die liefdeloze vergaarbak, waar geknokt, gekeft, geouwe- bet wordt. Waar iedereen zich voortdurend loopt op te winden, zich dik maakt om dingen, die niet eens de moeite van het vermelden waard zijn. Mijn god, op hun twintigste beginnen ze al tf'denken aan een hypotheek, want de banken hebben uitgere kend, dat ze niet gelukkig kun- rten worden zonder eigen huis, tweede huis, tweede wasmachi ne. Allemaal flauwekul, maar we trappen wel met zijn allen in die grote leugen. Ons leven, jouw en mijn leven is een kwest ie van een andermans geld ge worden. Er wordt ons een hoop schijngeluk voorgetoverd en om dat te bereiken lenen we steeds meer. Met zijn allen miljarden per jaar. We wijzen trots op onze auto, ons huis, we krijgen schouderklopjes, omdat we het toch maar bereikt hebben. Maar we hebben geen moer be reikt. De bank heeft zijn han den vast om onze strot en als- we niet aan onze verplichtin gen voldoen vermoordt hij ons.' Dat is de realiteit. Er zijn al ja ren meer banken dan kerken en .in feite maken de banken dan ook de gezongen dienst uit. We zijn zelfs bereid om te betalen vo"br de grond, waarop we le ven. Alsof de aarde van iemand is. Alsof iemans kan beweren: „dat kost geld vadertje, want dat heb ik gemaakt". bezeten We hebben het bezit langzamer hand zo belangrijk gemaakt, dat iedereen er van bezeten is. Nou zie ik gelukkig een paar dingen heel duidelijk. Dit in tegenstel ling tot de vele mensen, die al niks meer zien. Dat is jammer voor die mensen. Regeringen maken zich momenteel zorgen over dë toeneming van de mis daad. Er wordt gestolen als de raven, banken worden aan de lopende band overvallen. Maar niemand vraagt zich af, hoe dat komt. Mensen zitten altijd in over de gevolgen, zoeken nooit naar de oorzaak. Pas als die maagzweer er is gaan we op dieet; pas als in een woeste fe- bruari-nacht half Nederland is weggespoeld gaan we de dijken ophogen. En weinig mensen durven open-! lijk te bekennen, dat deze maat schappij zo verrot is, omdat we het geld tot een afgod hebben' gemaakt. Voor het geld doen we alles, voor het geld kruipen we door het stof, willen we best onze brave buurman van zijn spaarduiten beroven. En dan toch blijven beweren, dat De Corte ombarmhartig is. Die heeft altijd wat te vitten. Nu is het natuurlijk een feit, dat ook ik op twee benen hink. Je wilt toch evangeliseren, ogen openbranden, je vrienden aan het denken zetten, omdat je waarachtig meent, dat je het beter weet. Maar ik zweer je: zodra ik merk, dat ik daar mee bezig ben, wijs ik mezelf ook af. Ik vind het even vreselijk als jij om te moraliseren. Maar vind maar eens een bruik baar alternatief. Ook ik loop op diezelfde weg. Ook ik.benslacht-1 offer. Maar het verschil is, dati ik het me soms realiseer. Dat is een akelige gedachte, die me al veel hoofdpijn heeft bezorgd. vieze welvaart Als je even later weer gecon fronteerd wordt met die ver gaande liefdeloosheid. Als je die enge, vieze welvaart om je heen ziet. Die vloek, waar geen Sint Joris tegen op kan. Dan wil je toch wel weer gaan sputteren. Ik loop door Hoog Catharijne in Utrecht. Ik zie al dat onzalige beton, die grauwe wereld, waar het altijd waait altijd tocht. Dan denk ik toch: „één bom op dit koopsodom zou een weldaad voor onze samenleving beteke- Misschien vraag je je af, hoe ik het als blinde klaar speel om iets te zien. Nee, je hoeft je niet te verontschuldigen. Jij bent echt niet de enige, die denkt, dat een mens zonder gezichtsvermo gen altijd alles via anderen moet ontdekken. Dat dacht jaren geleden mijn oom al. Die nam me zondags mee naar het bos en legde alles uit. „Kijk", zei hij „dat is nou een eikeboom. Die is groot en robuust". Ik was toen ook al eigenwijs, hij moest zijn mond houden, vond ik. Ik wilde het bos zelf zien. Ik voelde wel de gelijk het zwiepen van de tak ken over mijn gezicht en ik kende zo de ziel van elke boom. Maar hij wist weer niet, dat een boom een uitstraling heeft. En dat een mens wel degelijk licht in de duisternis kan zien. Op het blindeninstituut in Gra ve was een man, Kees, die voor gek werd versleten. Misschien was ie ook niet helemaal nor maal. Naar maatschappelijke maatstaven gemeten zeke^niet. Maar op winderige zomerdaden nam .hij - me wel mee naar het bos en dan luisterden we samen naar de vogels. De natuur op zich is een schitterend stuk schepping. Daar mankeert niks aan. Het zijn alleen de mensen, die de a?Jrde verpesbhebben, die «er een janboel van maken. Kees kende alle vogels. Die wist je precies te vertellen wanneer de tjiftjaf zong en de merel. En dat niet belérend. Maar langs zijn neus weg. „Oh, dat. Dat is een specht Jules en wat je nou hoort is een wielewaal". Door hem heb ik bijna alle vo gels leren kennen. Als ik nu door een bos loop kan ik de langstaartmus en de pimpel mees moeiteloos uit elkaar hou den. Nee, zo gek was Kees nog niet. Ik weet, dat er heel wat mensen zijn, die mij onbarmhartig vin man wilde weten of ik wel goed verzekerd was en voor welk be drag precies. En op een vel pa pier, dat hij uit een net tasje opdiepte schreef hij de volledige voornamen van mijn hele fami lie en het salaris, wat ik verdien. En de werktijden. Zo ging hij nog enige tijd door, totdat hij tenslotte zijn map zuchtend dicht sloeg en zei: „Zo, ik geloof dat ik er ben. Ik heb niets verge ten". Toen heb ik gezegd: „ik geloof toch, dat u een kleinig heid over het hoofd hebt gezien. U bent vergeten om te vragen, hoe het met mijn vrouw gaat". Zulke verhalen schrijf ik 's avonds tegen twaalven, als het andere werk er op zit. Om twee uur staat het op de band en kan er gebeld.worden. Het gemiddel de ligt momenteel op 500 tele foontjes per dag. D(? Corte stelt voor om enkele afleveringen van zijn Cor-tele- foon-overpeinzingen af te luiste- ren. Hij schuifelt naar zijn ban- j drecorder en zoekt de ötart- knop. Een seconde later baant 1 Bach de weg voor een bizarre; fantasie, die de telefoonabon- rees binnenkort gedurende één minuut kunnen beluisteren. In een hoek luistert zijn ruiende duif belangstellend mee. houwen zo Als hij terug is op de bank zegt .hij: „Ik wil alleen nog wat leven, zoals ik nu leef. De buren zeg- .gen sorf>s: „ge zit maar voor het raam, ge hebt het maar makke lijk". Dan denk ik: „houwen zo .Jules". Hoeft een mens immers - geen recht op zijn eigen leven? Waarom wordt hij in hemels naam al vanaf zijn geboorte ge programmeerd? Ik kwam op mijn zeventiende in Grave en daar begonnen de op- voerders meteen te praten over de dingen, die ik mogelijk zou kunnen bereiken. De grote vraag was, wat ik moest berei ken. Niet wat ik was. En nie mand had door, dat een mens niet op die lange weg wordt gezet om iets te bereiken, maar alleen om onderweg een paar dingen te zien. Dat is alles, waar het om gaat. Andere illusies heb ik nooit gehad. Ik geloof ook niet, dat ik het allemaal nog eens zou willen overdoen. Ik heb dikwijls aardi ge mensen ontmoet. Totdat de resultaten van hun werk zicht baar werden. Dan was het vaak weer mis. Ik kan ook niet zeggen, waarom de zwaluwen me meer boeien dan „Eén van de acht". En waarom ik zo vaak denk, dat alles, wat wij mensen doen vol slagen zinloos is. Als straks mijn licht uitgaat, zal ik het niet eens merken. Ik hoop wel, dat het gewoon in bed ge beurt. En ik zou het op prijs stellen, als ze me dan ergens in de buurt onder een boom begra ven. Zonder kist. Niets van die flauwekul. Want de aarde is en blijft een paradijs". LEO THURING FOTO'S: MILAN KONVALINKA den. „Jij hebt altijd wat", roe pen ze, „jij bent op je vijftigste een verbitterde man. Jij bent de oude niet meer. Denk eens aan de tijd, toen je dat liedje schreef „ik zou wel eens willen weten". Nu wil ik best aan die tijd den ken. Ik schreef dat liedje in 1951 en het had inderdaad succes. Er was toen weinig van dat werk op de markt en vergelijking was dus onmogelijk. Het hindert me ook niet, dat ik ooit zo'n liedje heb geschreven. Want als je zegt, dat de zeeën zo diep en de bergen zo hoog zijn, kun je je geen buil vallen. Het is een on gericht gevoel, waarmee je nie mand kwaad doet. Maar je moet er niet te lang over doordram- Het schrijven van liedjes valt me trouwens steeds moeilijker. Omdat je weet, dat je het nooit helemaal goed doet. Je maakt Koning Onbenul en het blijkt bij het publiek aan te tikken. In theorie zou je daarna op dat succes kunnen voortborduren. Maar wie heeft bepaald, dat ik er ben om de mensen te amuse ren? Als ze het zelf niet kunnen, hoef ik het niet eens te probe- Ik - heb geen zin om steeds te gokken, wat het publiek fijn vindt Om tot aan mijn middel door mijn eigen succes te wa den. Dat zou automatisch bete kenen, dat ik als Toon Hermans acht weken in Carré moet gaan staan en daarna een triomfaar' tournee maak door de provin cie. Ik ben blij, dat ik niet^hoef; Ik t zou me dooien doodongelukkig 'Cö'Êlen. Ik zou al gauw niet meer weten, wat ik moest mededelen. Ik zou moeten huichelen om dat succes maar vast te houden. Moeten zingen over dingen, waar ik zelf niet in geloof. En dat verdom ik nou. Als iets in mijn ogen niet waar is, ben ik. niet in staat om er over te zin- ,gen. Wat is trouwens een liedje? Als ik het situeer in Berlijn rijd ik automatisch in een trein. Is de plaats van handeling Goor dan maak ik gebruik van het spoor. Ik vind het al mooi, dat ik zo af en toe een plaatje durf te maken. Maar ja, dat doe je om de Buma aan de gang te houden. volslagen gek De Corte wendt zijn hoofd naar het raam en luistert naar grom- .mende geluidsgolven van een langskomende straaljager. Hij schudt zijn dunne manen, strekt een straffende vinger in het zwerk en roept: „Zo'n man, die daar vliegt denkt, dat hij nuttig werk verricht. Maar hij is vol slagen gek. Hij vermorst alleen zijn eigen tijd. En die van mij erbij". Ik zie echt niet in, waarom ze mij ombarmhartigheid verwij ten. Kan ik het soms helpen, dat die samenleving pikzwart is? Dat bijna alles, wat we doen Volslagen overbodig, uitputtend grof en van een liefdeloze veef- heid is? Het is stunt, maal stunt maal stunt. En over de naasten liefde hebben we het allang niet De televisie is een, sprekefid voorbeeld van menselijke on macht. Het is ontstellend verve lend en grenzeloos vermoeiend en het hele medium heeft niet bijgedragen tot het geluk van ook maar iemand. Maar daar gaat het de heren in .Hilversum niet om. Naastenliefde? Ze kun nen de pot op. De kijk- en luis terdichtheid is veel belangrijker. En daarom stuurt de KRO Be rend Boudewijn op ons af met eèn' Quiz, die elk weldenkend mens zou moeten verachten. We sterven in de quizes, omdat het volk er zogenaamd om vraagt. En als de KRO wist, dat er zieltjes mee gewonnen kunnen worden zouden ze zelfs durven uitzenden, dat de heilige Jozef indertijd golfkampioen van Pa lestina is geweest. Als je dan door de Peel loopt en langs de weg de hoge bomen ziet met hun kale takken, weet je hoe het ook zou kunnen zijn. Die bomen zijn kwetsbaar, maar veilig. Er is nu eenmaal vèrschil tussen zekerheid en vei ligheid. Als je schreeuwt om werkgelegenheid, nadat je eerst het werk hebt afgeschaft, ben je koning Onbenul. Waarom schreeuwen, dat de werkende vrouw het ideaal van de toe komst is? Alsof niet iedere vrouw een werkende vrouw is. Als ze een fijne maaltijd klaar' maakt in haar keuken kan ze opeens niet meer creatief ge noemd worden. Dat is ze alleen als ze de kruipende hond van een baas is. God zij dank laat een boom zich zulke dingen nooit wijs maken. Cortefoon Een paar jaar geleden ben ik begonnen met de Cortefoon. Als je nu 04930-4830 belt, krijg je van mij een klein verhaal over de dingen, die me bezig houden, ergeren, noem maar op. Als je vandaag belt, hoor je dat er een man van het GAK bij me thuis is geweest.. Mijn vrouw ligt mo menteel in het ziekenhuis en die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 15