Blaaser
Jan
„IN
DIT
VAK
MOET
JE
EEN
HOOP
MAZZEL
HEBBEN"
AMSTERDAM - Als het Nederlands elftal bin
nenkort over onze oostelijke landsgrens dribbelt
om aan het wereldkampioenschap voetballen te
gaan deelnemen, zal in het bonte gevolg van
masseurs, doktoren en KNVB-officials ook Jan
Blaaser mee oprukken, „Zoals de zaken er ten
minste op dit moment vóór staan", vult hij
haastig aan, "want het kan ook best zijn, dat
de heren tegen die tijd nog steeds niet van hun
rooie ruggen-blessure zijn hersteld. En dan gaat
het hele feest niet door. Dat is dan jammer voor
Jan, maar Jan zal wederom niet verbijsterd zijn,
want er is al zoveel niet doorgegaan in Jans
leven.
In elk geval wil Hoogewoning me graag mee
hebben, want volgens hem kan ik het één en
ander sleutelen aan de metaliteit van de boys.
En dat niet met grappen, ho ho, want dat kan
ik niet eens. Ik heb zelf ook de gloeiende pest
aan kerels, die op verjaardagen voortdurend op
scherp staan om'de volgende over Sam en Moos
los te laten. Ik geloof trouwens, dat je het moraal
van Pietje Keizer en Johan Cruijff met een
domme bak eerder verpest dan opvijzelt.
Ik ga het dan ook anders aanpakken. Ik ben al
jaren jeugdleider bij Blauw-Wit en heb dus een
beetje recht van spreken.' En sinds kort meng
ik me voor de NCRV ook als Govert Flink tussen
de supporters om te vernemen, wat er aan de
jongens mankeert. Ik draag dan een hoedje en
een snor, maar niemand heeft nog tegen me
gezegd: „Blaaser, hou op met die flauwekul, doe
die snor af". Welnee, ik wordt uiterst serieus
genomen, want toevallig herkennen ze in Govert
zichzelf. We weten het met zijn allen beter dan
al die spelers en trainers bij elkaar".
Terwijl hij spreekt heeft hij zijn schlemielen
smoeltje weer schuin op zijn tors geschroefd:
daarin twee lepe hondeogen, die tegen het kleine
verdriet aanleunen, daaronder een slordig ge
boetseerd neusje ter weerszijden van door het
leven geplisseerde wangzakken. Het is hem dui
delijk aan te zien, dat hij hedenmorgen niet van
de Canarische Eilanden is teruggekeerd. „Mijn
god jongen, als je eens wist, wat ik de afgelopen
dagen'heb weggeduwd. Ik kom net uit de Jor-
daan, waar we gerepeteerd hebben in een huis,
waar ook de oudjes uit de buurt komen klaver
jassen en roddelen. Ik vind het zalig om naar
die mensen te luisteren. Naar Tante Ka bijvoor
beeld, die is net 98 geworden. Helemaal craquelé.
Ze wees vanmiddag op d'r hoofd en zei: „Vroeg
lelijk hè?". Danny Kaye heeft twintig tekstschrij
vers nodig om zo'n gaaf witzje voor zjjn show
in handen te krijgen. Ze riep ook nog, dat de
dokter tegen d'r'gezegd had, dat ze water achter
d'r longen had. „Geeft niks hoor", had ze tegen
die pil gezegd, „dat droogt thuis wel op".
En vannacht heeft deze jongen urenlang in de
studio doorgebracht. Ik had me al een week
lopen ergeren aan dat plaatje van Vader Abra
ham en Boer Koekoek. „Daar moet maar
eens wat tegen gedaan worden", dacht ik, "dat
is je reinste volksbederf". Ik ben aan tafel gaan
zitten en binnen een kwartier was de tekst er:
„Boer Koekoek ga je schamen, boer Koekoek
houd je kop, de koeien loëien beter, boer Koè-
koek hoepel op. Koekoek, Koekoek, heel Neder
land, dat weet. Koekoek, Koekoek, ligt op zijn
hitparade". En dat op de wijs van „De uil zat
in de olmen". Ik heb het vannacht gelijk met
groot orkest ingezongen. Nee, asjeblieft, vertel
me nóu niks. Ik kan evenmin zingen als het
geachte kamerlid Koekoek. Masr ik ben tenmin
ste verstaanbaar".
Jan Blaaser, licht verkreukelde vaderlander, die
nog steeds scheef door het leven marcheert,
omdat hij tijdens de oorlog in Duitsland meelzak
ken van 200 kilo heeft gesjouwd om de toekomst
van het Derde Rijk veilig te stellen, laat er
overigens geen twijfel over bestaan, dat er geen
publiek is, dat vroeg of laat niet voor zijn
grappen capituleert. „Van de week had ik nog
2000 werknemers van Verolme in de zaal. Ik
kom op en gelijk begint er zo'n dokwerker
treiterige dingen te roepen vanaf het balkon. Na
een minuutje heb ik tegen hem gezegd: „Als je
nou niet ophoudt, spuug ik je midden in je
smoel". De avond is een doorslaand succes ge
worden.
Nu heb ik het eerlijk gezegd aan mezelf te wijten,
dat het gros van de Nederlanders denkt, dat ik
een ongehoorde lolbroek ben, die zijn publiek
gelijk in rijen van vier zet voor de polonaise.
Dat komt allemaal door die ene verdomde oli
fant. Ik zit op een avond te niksen en krijg
opeens het idee: „mijn tante heeft een olifant".
Ook die tekst had ik in twintig minuten op
papier, ik 'maak er een plaatje van en wat
gebeurt er? Ik kon meteen vijf keer per dag
ergens in het land het toneel opklimmen om over
•die olifant te zingen. Zodra ik uit de coulissen
kwam begon de zaal al over mijn tante te
mekkeren.
Je denkt in het begin: da's aardig. Ome Jan in
de hitparade. Ome Jan op alle Hilversumse
zenders. Retteketet. Kassa. Ik behoefde me opeens
geen zorgen meer te maken over nieuw repertoi
re, want het was A.B.C. geworden: Blaaser op
de bühne, inhaken en meedeinen. Er wordt een
Duitse versie van geperst en nou is ie godbetert
ook nog in het Frans op de markt gegooid. Je weet
niet wat je hoort.
Maar wat ik mooi ook niet besefte, was het feit,
dat die olifant me lelijk uit de hand begon te
lopen. Dat heb je in het begin niet door. Je kunt
je niet voorstellen, dat je slachtoffer kunt worden
van je bloedeigen liedje. Maar ik verzeker je één
ding: HET GEBEURT. Ik ben nooit een lolbroek
geweest, maar als ik nu ergens een uitkoop heb
krijg ik toch publiek in de zaal, dat verwacht,
dat ome Jan op handen en voeten over het
podium kruipt. Ik zweer je, "Dat wordt het
ouderwetse olifantenwerk", denken ze waar
schijnlijk, „allemaal aantreden voor de polonaise".
Nu denk ik daar thuis vaak over na. Ik ben altijd
een nieuwsgierig knaapje geweest. Ik wil weten,
hoe of wat. Waarschijnlijk, omdat ik in de Am
sterdamse Pijp geboren ben. Laten ze mij asje
blieft niks vertellen over de gehorigheid in mo
derne woningen, want dan kennen ze de Pijp
niet. Als f. daar je buurman vier hoog de
goudvissen voederde, konden wij ze één hoog
horen spartelen. Ik bedoel maar.
Die voorkeur voor toneelspelen is overigens geen
nieuwsgierigheid geweest. Dat was meer onver
mijdelijkheid. Ik kom uit een familie, die meer
op de bühne stond dan in bed lag. Blaaser, Nooy,
Braakensiek, Lemaire. Ik kon mooi „oom of
tahte" tegen ze zeggen, fk heb nog even gehoopt,
dat mijn moeder geen enkele verwantschap
met het toneel had. Ze was een Loseman en die
naam had ik nooit op de affiches zien staan.
Later bleek dat d'r zuster getrouwd was met een
Romer. Mooi, dat Piet ook familie van me is.
Achteraf ben ik blij, dat je het vak tussen de
schuifdeuren hebt moeten lererl. Ik stond als
achtjarig knaapje in Carré naast Corry Vonk te
schmieren in een kindervoorstelling van Flippie
Flink. En op de HBS sjeesde ik na schooltijd
gelijk door naar een kazerne, waar ik moest
optreden als conferencier. Ze hadden ontdekt,
dat ik een aardig eind weg kon leuteren, ik zat
nooit voor het blok en die eigenschap heb je bij
soldaten wel hard nodig.
Er is in die tijd één man geweest, die het vak
er bij me ingehamerd heeft: Ome Jan Nooy. Een
geweldenaar. Die speelde in de oorlog „Mottige
Janus" in de Passagebioscoop. Vijf voorstellin
gen op een dag. En omdat hij de pest had aan
verkleden ging ie rustig in zijn matrozenpak van
huis. Stond ie met die pet „Koninklijke Marine"
op de tram. En geen Duitser kwam op het idee
om op zijn schouder te tikken en te vragen, wat
ie als Nederlandse matroos in bezet gebied deed.
Na de oorlog speelde ie „terug van het front".
Een knaller uit de Eerste Wereldoorlog, maar wat
donderde dat? K& W in Den Haag zat mudvol.
Hallikidée. En zondags bracht ie een familiemati
nee in de Utrechtse Tivoli. Dat familiematinee
dekte de lading heel aardig, want de hele familie
Nooy deed er aan mee.
Op een middag laat ie ons bij zich komen in de
Kromme Mijdrechtstraat. Hij zegt: „Zondag spe
len we "sneeuwwitje en de zeven dwergen". Hij
pakt een sprookjesboek en begint voor te lezen.
Toen ie klaar was zei ie: Zo dat is gekend"
Eén van ons vroeg nog, hoe het met de bezetting
zat, want zo groot was de familie Nooy nou ook
weer niet. Ome Jan kijkt hem trouwhartig aan
en zegt: „Maak je over de dwergen maar geen
zorgen. Die halen we uit de zaal". De volgende
zondag ging hij bij de kassa staan en als er een
knaapje opdook, dat hem geschikt leek, pikte hij
hem eruit. Maar wel, nadat eerst entree betaald
was.'Want zelfs voor een dwerg gaat alleen de
zon maar voor niks op.
Tk herinner me die keer, die ie achter kwam en
woedend riep: „Verdomme, d'r is niemand, die
voor dwerg wil spelen". In allerijl werden toen
mijn vader en moeder in een krap kabouterpak
gehesen. Die mensen liepen toen al tegen de
vijftig.
Voordat we begonnen trad ome Jan vóór het
doek en riep „dames en heren, kinderen. We
touden vanmiddag voor u spelen „sneeuwwitje
en de zeven dwergen". Maar ook bij ons heeft
helaas de griep toegeslagen, waardoor vier dwer
gen accuut in het ziekenhuis zijn opgenomen.
Zojuist hoorde ik van de dienstdoende arts, dat
in hun toestand een lichte verbetering is ingetre
den. Ik vraag uw welgemeend applaus voor deze
dappere lijdende dwergen". En verdomd, daar
gingen de handen al op elkaar.
Met die man hebben We alles gespeeld en alles
geleerd. Omdat er in de meeste zalen alleen een
bosdécortje voorhanden was werden alle bedrij
ven in de open lucht gesitueerd. Of het nou de
Voddenraper van Parijs was of een stuk van
Molière. Achter het doek riep ome Jan dan:
„Tsjonge, wat is het hier gloeiend heet. Laten
we maar naar buiten gaan". En dan speelden
we de rest van het stuk in het voorradige
bosdécortje.
Ik was de eerste Blaaser, die het familietoneel
in de steek liet. Dat werd als hoogverraad be
schouwd. En als ome Jein hier stond zou ie nog
schreeuwen, dat het een ongehoord schandaal is
geweest, dat ik naar Johan Kaart ben gegaan.
Van die periode Kaart is uiteraard „Potasch en
Perlemoer" het klapstuk geweest. Het werd uit
de kast gehaald, omdat we in de Haagse Kleine
Comedie aan de rand van een failissement-ston
den. Er kwam geen hond naar ons kijken en de
avonden, dat er meer mensen op het toneel
waren dan in de zaal werden langzamerhand
regelmaat.
Op een avond zegt directeur Kinsbergen, dat er
wat gebeuren moest. Iemand herinnerde zich
toen dat stuk en het kwam inderdaad boven
water. Alleen was het niet compleet. Het derde
bedrijf ontbrak en omdat er geen tijd was om
er een nieuw stuk tussen te breien hebben we
die drie bestaande bedrijven opgevoerd. Het
sloeg nergens op, er was geen touw aan dat hele
stuk vast te knopen. Mensen, van wie je nooit
"Met evenveel liefde
sta ik op het afscheids
feestje van Sjakie
Swarl"
gehoord had doken ineens op en anderen ver
dwenen even raadselachtig in het niets.
Daarom was het ook niet nodig, dat iemand zich
aan de tekst hield. Kaart zei trouwens zelf: "Als
je onderweg nog wat te. binnen schiet, gooi het
ermaar uit hoor, want met die drie bedrijven
staan ze veel te vroeg op straat".
Bij de première viel het doek om half elf, maar
na een week moest het publiek al rennen om
de laatste tram te halen. Het record is half één
's nachts geweest. We hebben dat ene ongelukki
ge stuk 2000' keer gespeeld. Mag ik u 'even
spreken.
Later stond ik zwaar gesubsidieerd in de Amster
damse Schouwburg een klucht van Molière te
spelen. Ton Lutz regisseerde en de kritieken
waren machtig.
Achteraf dacht ik alleen: „Leuk, dat ik het heb
mogen meemaken. Maar eigehlijk is het hetzelfde
als bij Kaart. Alleen wat sierlijker".
Ik heb daarna in de fijnste produkties mogen
meewerken. Requiem voor een zwaargewicht met
Ko van Dijk. Denk je eens evqn in. Op zo'n
moment ben je geen Blaaser meer, maar een
bokser. En „Muizen en mensen" en Grijpstuiver
in Tyl Uvlenspiegel. Het komt op je af en omdat
je toevallig nieuwsgierig bent, pak je het aan.
Maar met evenveel liefde sta ik in een program
ma naast de zangeres zonder iets of op het
efschcidfeésijt .Ar. Sjakie Swcrt Stel je voor,
die happening vond plaats in het Hiltón-Hotel.
Allemaal mensen, die Sjakie graag mochten en
daarom maar vast een glaasje op 's mans toe
komst hadden geheven. De ene artiest na de
andere ging als een gieter af, maar ik heb er
gelijk de bijl ingezet en bleef overeind. En niet,
omdat ik beter ben dan die anderen. Welnee
jongen. Alleen, omdat ik jaren lang tussen de
soep en slaatjes ben opgetreden. Mijn record is
een optreden geweest voor acht dronken slagers.
Ik kom die -zaal binnen en zie die acht goeddoor-
regen kerels aan tafel zitten. Ik zeg nog: „Par
don, ik geloof toch, dat ik verkeerd ben". „Nee
meneer Blaaser", roept er één, "U bent goed
hoor, begint U maar". Toen ik net begonnen was
begon er één treiterig tussendoor te jennen.
Tegen die man heb ik gezegd: „Als je niet
ophoudt, druk ik een stempel op je gat en hang
ik je als prijsstier in de étalage". Ik mocht
meteen aanschuiven en meeéten. Kalkoen en rosé
was het. Zoiets vergeet je niet meer.
Je hoort mij niet zeggen, dat ik de beste acteur
van Nederland ben. Daarmee zou ik vele colle
ga's maar onnodig groot verdriet doen. Ik kan
wel zeggen, dat ik een man ben, die lol in zijn
vak heeft. Natuurlijk ontmoet ik ook mensen
van wie ik denk: „Met jou zou ik voor geen prijs
Ouwejaar willen vieren". Dat is voor mij zo'n
beetje het criterium, begrijp je. Maar de zee gaat
voor Jan niet gauw te hoog.
In september hoop ik met een fijne show voor
de draad te komen. Het stramien is er en de
rest is een nuttige invuloefening. Mijn conferen
ces worden nu eenmaal op het toneel geboren.
Ik begin met iets en als het publiek me inspireert
kan ik eindeloos doorgaan. De Fransman Jouvet
zei het al: „Als het publiek geen talent heeft, laat
ik het dan pok maar vergeten".
Ik herinner me nog dat toumeetje door Australië.
Je komt in een wildvreemd land vol Nederlan
ders, die nooit van Blaaser gehoord hebben. Ik
treed op in Melbourne en begin: „Net nog met
Wim gesproken. Die noemt zich nou Bill. Is tien
jaar geleden geëmigreerd en heeft prima ge
boerd. Heeft net een nieuwe fiets gekocht. Vol
gend jaar hoopt ie zover te zijn, dat hij er een
bagagedrager op kan kopen. Laat ie ook zijn
vrouw overkomen".
Die grap verzon ik ter plaatse en daar had ik
heel best de mist mee in kunnen gaan. Toevallig
kreeg ik er deze keer een staande ovatie voor.
Op zo'n moment denk je toch weer: „Jan, je moet
in dit vak een hoop mazzel hebben".
LEO THURING.
foto's Milan Konvalinka.