Peter Knegjens „He hen jaloers op de routiniers die het goeie hekje trekken en altijd in de juiste richting99 Televisie is een bloedzuiger die je hele leven ontregelt" „IK HEB DIT KRANKZINNIGE MEDIUM LELIJK ONDERSCHAT" (UITGESCHERMD) A MAANDAG 21 JANUARI 1974 LEIDSE COURANT -4. Amsterdam-Hilversum Na vijf keer de degens te hebben gekruisd met het Nederlandse televisievolk is Peter Knegjens voorlopig uitgeschermd. Vader Is het zat en wenst niet langer voor het ronde be drag van 5.000 gulden per uitzending aanstaande echtparen op te zadelen met frituurpannen, vries kasten en schommelstoelen „om zo in te sterven". Hij heeft dit definitieve besluit zo juist in de Hilver- sumse AVRO-bunker meegedeeld aan de drie- schaar Gerard Zuur, Siebe va nder Zee en Ger Lug- tenburg en is nu zichtbaar opgelucht. Als hij weer achter het stuur van zijn oranje BMW zit steekt hij een vers pijpje Balmoral English mixture op („zes vijfentwintig het doosje, lieve vriend. Ook dat is een welvaartssymbool om staan de bij te snikken") produceert hij een aangrijpende glimlach, die als paksneeuw op zijn snor blijft lig gen. Na enkele seconden zegt hij: „Ik geef het toe: ik heb dit krankzinnige medium in hoge mate on derschat. Ik heb vaak gelachen om de 38 ghostwri ters die om een man als David Frost heencirkelen. Dat zijn stuk voor stuk jongens met een gaaf con- duitestaatje. Allemaal denkertjes met een gouden pennetje en een verschrikkelijke hoop ervaring. Ik dacht toen echt, dat ik hetzelfde in mijn eentje kon presteren. Lieve jongen, welk een smartelijke vergissing is dat geweest. Ik weet nu pas. wat televisie is. Televisie is een bloedzuiger, die je hele leven ontregelt. Ik werd op het laatst midden in de nacht wakker, om dat ik meende weer een vondstje te hebben. Ik heb altijd gehouden van „home made" zinnen. Je hebt in die jaren wat cafeés gezocht en de goeie praat onthouden. Ik heb trouwens toch weinig moeite met mijn inval-oefeningen. Gouden babbel Maar met een gouden babbel red je het niet op de buis. Televisie is niet van „God zegene de greep". Want dan ben je geklopt. Ik heb jaren lang een ziekelijke belangstelling gehad voor de allerzwakste televisieprogramma's en na afloop dacht ik altijd: „Dat zou ik misschien wel eens beter kunnen doen". Dat ik desondanks toch eerst een oude man van 49 moest worden, voordat ik in mijn stamcafé dat briefje vond, waarin mij verzocht werd om even bij de heren van de AVRO langs te komen zal een tekort aan ijdelheid zijn. Ik voelde er weinig voor om hijgend op de gooise matras te gaan liggen, om nette briefjes met een dure vulpen te schrijven en uit te zoeken, waar de belangrijke meneer huppel depup elke dag zijn slok drinkt. Lieve jongen, het is zo eenvoudig om dan geruisloos zo'n lokaal binnen te komen en even met die figqur een kasje zes of "en vijfduizendje te gooien. En als je dan ook nog toevallig een aardige jongen bent met niet al te veel opdringerige fouten, en je ziet er goed gecoif feerd uit en je bent geen uitgesproken lichtgewicht, •ian sta je vroeg of laat met dat smoel op de buis. Daar mag je van mij vergif op innemen. Ik heb die „Wie-kent-quiz" beschouwd als een leu ke uitdaging. Maar achteraf is het me wel als los zand doo rde klauw gelopen. Ik heb niet de toneel ervaring van een Bruce Fortsythe. Die beste, bra ve man staat zo'n 30 jaartjes op de planken en heeft alle pasjes in de knieën en het hoofdje onder appèl. Ik niet. Ik blijf een labiel manneke, dat vroeger al uren zat te tobben met de beschrijvende meetkunde. Ik zag die dingen niet en lag 's nachts uren na te denken, totdat ik de oplossing van zo'n vraagstuk transparant in de lucht zag zweven. Op dat moment kon ik het achter elkaar op papier zet ten, maar dan had ik weer geen papier bij de Bij de televisie heb je met soortgelijke spanningen te maken. Je moet een directe oplossing voor alle problemen hebben. Je leeft voortdurend in een spanningswereld en de enige belangrijke vraag is: kun je die top halen en vasthouden? In feite zou den ze je bed bij de camera's moeten neerzetten en voortdurend rondom de matras moeten brainstor- Ik ben jaloers op de routiniers. Ik heb een man als Gerard Cox in mijn programma gehad, die even zong van „het is weer voorbij die mooie zomer". Ex-quiz-master Peter Knegjens: ,,Als Onze lieve Heer een deur dicht doet, doet hij er ergens anders weer één voor je open". Ik wist toen nog niet, dat het lied sloeg op Kneg jens. Die jongen werkte met vijf camera's en wist exact, wanneer hij het goeie bekje moest trekken en in welke richting. Applausje, opdraven, buigink je, alles deed die jongen perfect. De noem ik klas se. Als ik zoiets zou willen bereiken had ik telkens een maand in retraite moeten gaan. Aan een goed stuk televisie zul je hard moeten schroeven. Dat moet helemaal doorleefd en doorgroefd zijn. Maar lieve jongen, dat was voor mij dan een allergevaarlijk ste zaak geworden, want ik houd mijn living toe vallig wel bij andere mensen overeind dan bij de AVRO. Het was bij mij ook geen kwestie van zenuwen. Ik voelde me die eerste uitzending al zeker van me zelf. Want ik heb maling aan dat blauwe oog. Ik hou trouwens van blauwe ogen. Maar door die televisie begon ik wel mijn vaste re laties uit het oog te verliezen. Je hield ze zo goed mogelijk aan de praat met trucjes, zo nu en dan een memootje, een hartelijk briefje op zijn tijd. „Al het beste in het Nieuwe Jaar". „Gelukkig Kerstfeest". En wat kleine grappen, als er weer een feesteling in huis was. Op den duur wordt zo'n gevecht te spannend. Ik merkte, dat ik korzelig werd, ik was onhoffelijk te gen een goed wijf en op hei Laatst was het zelfs zo ver, dat ik ook in de directe attractie-sfeer uiter mate narrig en miezerig overkwam. Als je nou zoiets merkt, moet je rap de bijl er in zetten want anders loop je in de fouten. Toen de heren zeiden, dat ik die quiz wat serieuzer moest aanpakken, heb ik ze allerhartelijkst bedankt en ben ik waardig opgestapt. De enige oplossing. Ik had natuurlijk ook kunnen redeneren: ik ben nu een tejevisie-ster en ik ver brand alle verdere schepen achter me. Dat is ook een manier. Als ze dan g"en televisiewerk meer voor je hebben, glij je automatisch in de WW. Maar voor die WW moet je een tiep zijn en dat ben ik niet. Ik Iaat nog liever mijn handen verdor ren. Ik vreet nog liever klinkers, dan op de zak van de gemeenschap te teren. Eenzame klasse Ik ben achteraf wel blij met de reactie van Simon Carmiggelt. Die heeft voor de VPRO gezegd, dat hij mij een quizmaster van eenzame klasse vindt en dat er na mij nimmer meer een betere zou ko men. Hij heeft me persoonlijk nog gezegd, dat hij zich elke maand bescheurde om mijn alternatieve woordkeus en mijn volslagen gebrek aan ervaring. Zo'n reactie is mij meer waard dan de mening van een half miljoen mensen met een I.Q. van hiep, hiep, hoera. Maar je bent er alleen niet mee. Car miggelt hoort met z jn humor duidelijk thuis bij een feestelijke jet-set en zo'n quiz maak je voor mensen, die na een week hard sappelen grondig toe zijn aan een avondje blij kijken. En als dan de televisie-recensenten je ook nog gaan afkraken mag je je langzamerhand afvra gen, of je dat werk wel aan kunt. Dat al die kran tenjongens gifgroene ogen hebben kun je nou wel beweren, maar het is niet wa«r. Als Jungman van Het Parool over me schrijft: „Ik heb het over de man, wie weer eens alles uit de klauwen liep, die even onsamenhangend praat als doctor Fahdronc, die de charme van een nachtportier paart aan die van een demonstrateur van nutteloze zaken in een warenhuis, die „drie teLlekens van nu" als een be schonken warhoofd toeslaat", dan bewijst dat voor mij niet alleen, dut die man een gouden pennetje heeft, maar ook, dat er het één en ander aan Knegjens mankeert. En als jullie eigen electronische gluurder Vg. schrijft: „Peter Knegjens verdient als wauwelprijs een gouden slot op de mond" dan heb ik wel mede lijden met die man, omdat ie blijkbaar bij zijn avondeten uitsluitend onverdunde azijn zuipt, maar het is toch weer een teken aan de wand. Daarom ben ik blij, dat mijn televlsieavontuur voorlopig achter de rug is. Ik l.eb nu gelukkig niks meer te maken met al die goedwillende mensen, die me na elke uitzending beuJven onder raadge vingen. Ze schreven, dat ik de fouterige das droeg, dat mijn snor zo treurig hing en dat ik hem blij omhoog moest borstelen net als Ted de Braak. En waarom lachte ik niet in de uitzending, want ik had toch een lekkere bek met tanden? En waar was die gladde ring aan mijn vinger, want ik moest toch het goeie voorbeeld geven aan die ver loofde stellen? En waarom droeg ik toch in he melsnaam een maatpak, terwijl heel Nederland in confectie loopt? Wist ik dan niet. da* ik daarmee weerstanden opwekte? KNEGJENS WE WAAR SCHUWEN MAAR EEN KEER! Nou kan ik niet zo erg best tegen dat soort lieden. Ik heb niks tegen ruzie, want door wrijving ontstaat licht. Maar ik heb geen trek in zwakke handel. Als er tijdens de repetitie weer een belichter zei. dat ik op het foute plaatsje stond dacht ik: ,,Wat doe ik hier met die lantaarnopsteker?". Beste man na tuurlijk, maar ik vertik het alleen om mijn tijd nog langer te verdoen door in lokalen tegen zwakke mensen aan te leunen. Ik heb helaas op die manier al tien jaar van mijn leven verknoeid. En die ver loren tijd ben ik nu aan het inhalen. Wat ik vroe ger te weinig heb gedaan doe ik nu opeens te veel. Niet vijf dagen in de slag, maar zeven. De kaars hard laten branden. Ik ben ook wat voorzichtiger geworden. Kom nu gemakkelijker de bocht om. Het enige, wat ik niet kan is „sur place" leven. Ik wil altijd in de slag, bij praten, opbellen, regelen. Dat is mijn leven: praten. In 1948 vroeg wijlen Tom Schreurs al aan me, of ik de Olympische Spe len in Londen wilde verslaan voor de radio. Ik heb toen Fanny Blankers-Koen aan vier gouden plak ken geholpen. Ik zat vóór de koninklijke stallen en gooide de finale er briesend uit. Zo'n 80 m. horden bijvoorbeeld is in elf sec. gepiept. Je ziet zes meiden aan de start staan en één van hen wordt eerste. De rest volgt met verschillen van drie-tiende seconden. Tik, tik, tik. Ik had ze ze bij de finish alle zes in de goeie volgorde. Nou had ik daar minder moeite mee, omdat ik zelf aan atletiek gedaan heb. Daar kijkt meneer van op, maar op de HBS sprong ik 1.83 hoog en zes me ter zestig ver. En de honderd meter roffelde ik er in tien-negen uit. Ik woog zo'n kilootje of ze ventig. Tad de hele zaak onder controle. Later is het pas misgegaan. Ik heb 300 biertapwed strijden van commentaren voorzien en als je dat doet is het gedaan met de koopman. Wiens brood men eet, wiens bier men drinkt. Helaas. Sindsdien draag ik blijmoedig deze jerrycan met me mee. Maar ik het afkloppen. Ik kan dit werktempo on danks dit ongehoorde lichaam toch nog steeds bij benen. Omdat ik met lijd aan stress. Ik heb Barba ra, mijn eigen kind, dat me liever is dan de hele wereld. Ik word elke morgen wakker gezoend en heb zin in die nieuwe dag. Ik heb ook nog nooit één asperientje geslikt, nog nooit één dag werkelijk pijn gehad. Toch rook ik als een schoorsteenpijp tijdens het spitsuur en ben ik in de consumptieve sfeer vaak zwak in de fouten gegaan. Als er dan ook wat met me gebeurt is het terecht: finita la comedia. Laten we voorlopig niet aan zulke dingen denken. Ik ben die televisie nou kwijt en dat spijt me niet eens. Er wachten nog zoveel andere heerlijke din gen. Hier laat je wat, daar krijg je wat. Neem één ding, voor waar aan: Als Onze lieve Heer een deur dicht doet, doet hij er ergens anders weer één voor je open. Ook daar kun je gerust vergif op innemen". t Leo Thuring Het onvermijdelijke is gebeurd: besnorde quiz master Peter Knegjens, de welgevulde en ai mabele Ollie B. Bommel in beeldbuisland heeft zichzelf aan de televisiedijk gezet. Na vijf afle veringen van de fel omstreden „Wie-kent-quiz" heeft hij het besluit genomen om met zijn werkzaamheden voor de AVRO te kappen. Daarmee is er een einde gekomen aan de lance ring van door hemzelf verzonnen hagelnieuwe zinswendingen als: „Het ziet er gezond uit", „een zwak stapje maken", „zooienspitters", „hoogpolige jongens" „goeie graat" en niet te vergeten: „grote klasse".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 9