carel
willink
GERARD REVE'S „ZINGEND HART"
DIESHEUVELS „SLECHTE MENSEN"
„de mensen zijn uitgehongerd omdat ze
met moderne kunst geen plaatjes meer kunnen kijken"
Evenwicht der krachten (Bomarzo), 1963
Lama's op terras, 1954
In de reeks tentoonstellingen die Mu
seum Boymans-Van Beuningen te
Rotterdam wijdt aan de meesters
van het surrealisme hebben we over
zichten gezien van het werk van
Margritte, Dali, Man Ray, Labisse,
Delvaux. De reeks wordt .thans
voortgezet met een eerste Nederlan
der: Carel Willink. Hij past ongetwij
feld in de rij, al noemt hij zich geen
surrealist en wil hij ook liever van.
het etiket 'magisch realist' af, dat
hem, samen met schilders als Pijke
Koch, Raoul Hynckes, Wil. Schuma
cher en Dick Ket is opgedrukt. Zelf
kenschetst hij zijn werk als 'imagi
nair realisme', als uit de verbeelding
geschilderde werkelijkheid.
Het is intussen wel aardig om te we
ten hoe Willink zich zelf plaatst te
genover die andere 'surrealisten':
„Margritte's ideeen zijn geniaal, Del
vaux schilderde iets beter, ik heb
wat minder ideeen, maar ik schilder-
het beste van de drie". Het citaat is,
uit „Willink" van Walter Kramer dat
als 'Boek van de Maand' verschenen
bij Nijgh' en Van Ditmar Den
Haag. Een schitterend uitgegeven,
boek dat zijn prijs van ƒ21.- dubbel
dwars waard is, maar'dat yfii 19
januari slechts ƒ11.90 kost. Waarbij
men er overigens rekening mee moet
houden dat de eerste oplage - 83.000
exemplaren! - wel eens snel uitver
kocht zou kunneri zijn.
Wat het boek té bieden heeft? Op de
eerste plaats veel platen, 40 in kleu-'
ren en 180 in zwart-wit. Het is een
echt kijkboek voor iedereen. Over
'zijn schilderijen zegt Willink: „De
kleine man moet ik hebben, dat is
mijn publiek. De mensen zijn uitge
hongerd omdat ze met moderne kunst
geen plaatjes meer kunnen kijken".,'
Maar het Boek van de Maand biedt
meer dan plaatjes kijken. De samen
steller, architect die door de architec
tuur in de werken van de schrijver
geboeid werd. en toen aan dat werk
een tienjarige studie wijdde, geeft er
-de aanzet van een oeuvre-catalogus
mee, waarbij met uitzondering van,
het jeugdwerk alle schilderijen wer
den genummerd en beschreven. Hij
voerde tal van gesprekken met de
kunstenaar, wat zijn weerslag vindt
in een 'geschreven portret waarin
men veel over Willinks ideeen en ook
over de mens achter het ..kunstwerk
te weten komt.
Bovendien stopte hij veel documenta
tie in het boek wat betreft gegevens
'over tentoonstellingen en bibliogra
fisch materiaal. Een boek waar hard
op is gewerkt derhalve; bij herdruk
moet overigens een foutje worden
hersteld. In 1931 schilderde Willink
een panoramisch gezicht op het 'Plein;
Chateau en Espagne, 1939
der Mirakelen' te Pisa met bapti-
serium, dom en toren. ,De tekst ver^
'meldt ten onrechte dat dom en bapti-
serium die van Florence zijn.
Het Rotterdamse .museum had al
eerder een overzichtstentoonstelling*
vah Willink willen brengen. Door
eerdere toezeggingen was dat nog
niet mogelijk geweest; de laatste ja
ren waren er grote tentoonstellingen
in Arnhem en Amsterdam. Het uit
stel is gelukkig gebleken, want het
samenvallen van boek en tentoonstel
ling is een erg gelukkige aangelegen
heid, omdat iedere koper van hef
boek nu in de gelegenheid u eer rui
me keuze uit het werk direct te zien.
Dat direct zien is toch anders dan
.plaatjes kijken. Juist bij Willink,
waarbij het om de uiterste finesses
gaat blijkt hoezeer reproductietech
nieken tekort schieten. De kleurafbeel
dingen in het boe"k zijn erg goed,
maar ze bieden toch slechts een illu
sie van de werkelijkheid. Het jongste
werk op de tentoonstelling is een
zelfportret dat dit jaar gereed kwam.
Het heeft alle kwaliteiten van Wil
link, 73 jaar nu, die zo'n bij wijze
van spreken draad-voor-draad ge
schilderd stuk toch anders maken dan
een kleurenfoto zou kunnen doen. Het
is heel precies geschilderd, maar
heeft in zijn 'echter dan levensecht'
toch een geweldige spankracht. Wil
link over zijn werkwijze: „Mijn
schilderen is schilderen van geduld
- zoals Appel zou ik niet kunnen-
werken. Het gezicht in een portret
kan je niet gezellig fluitend doen als
of je even een visje ophaalt. Dat
moet geconcentreerd, het is koude
concentratie".Willink werkt drie tot
vier maanden aan een schilderij. Het
resultaat brengt tegenwoordig dertig
tot veertigduizend gulden, op.
De tentoonstelling biedt een voortref--
felijk overzicht, waarbij men slechts
enkele 'slauielschüderfjen' mist,
zoals zijn 'Semafoor' uit de twintiger
jaren, haast een 'klassiek' doek als
uit onze kunstgeschiedenis. Men kan
.er de abstracties zien uit de begin
tijd, toen hij na zijn studie in Duits
land die schilderwijze koos, de doe
ken uit de twintiger jaren. Leger was
toen zijn grote voorbeeld en de kwa
liteit is dan al zo hoog dat ze, een
halve eeuw later nog verrassend mo
dern aandoen. In de dertiger jaren
stond hij onder de ban van De Chi-
ric, de metafysische schilder van
lege pleinen en ledepoppen. Het gaf
hem de lust tot 'vervreemdende ef
fecten', hij ging gebouwen isoleren
door ze in een vreemd landschap te
plaatsen, zijn afgebroken studie voor
architect had in hem belangstelling
voor architectuur gewekt. Hij had
een voorkeur voor de statige, in we
zen lelijke huizen van rond de eeuw
wende en hij schilderde ze op een
wijze die ze iets onheilspellends gaf
door de benauwende bewolking of
door geraffineerde stoffage met fi
guurtjes. Zo'n schilderij als 'De zep
pelin' heeft iets makabers. Het is de
schilderwijze dié wel eens in verband
is gebracht met de noodlotsverwach-
tirigen van de jaren voor de tweede
wereldoorlog. Willink zelf oordeelt
daar nogal nuchter over, zoals mee
in het Boek van de Maand kan lezen.
Overigens mag wel gezegd dat Wil-
link, bij alle beinvloedingen uit het
buitenland in wezen toch een echt-
Hollandse schilder is, die de grote
meesters uit de 17de eeuw goed heeft
bestudeerd. Zij panorama's doen
soms aan Seghers denken, zijn bo
men aan Hobbema. Toen Willink in
de dertiger jaren zijn eigen stijl een
maal gevonden had is er in zijn werk
niet zoveel meer veranderd. In de
vijftiger jaren raakte hij bezeten van
dieren die hij tegen vreemde achter
gronden schilderde, maar dat thema
heeft hij inmiddels losgelaten.
Uit de zestiger jaren zijn er de
Bomarzo-doeken. gesitueerd in de bi
zarre tuinen bij Viterbo met hun gro
teske beeldengroepen. Daar verschij
nen ook de eerste tekenen van de
nieuwste tijd: ruimtevaarders die
zich op spookachtige wijze bewegen
in levenloze landschappen. Zijn toets,
die in de Bomarzo-periodc wat gro
ver leek te worden, is weer terug tot
pijnlijk nauwkeurig fijnschilderen.
Het is een methode die in de moder
ne kunst weer opgeld gaat doen. De
oude meester blijkt helemaal modern
te zijn. T/m 20 januari kan men dit
in Rotterdam zien.
Vg.
G. K. van Het Reve, die zich nu Ge
rard Reve noemt, heeft bij de uitge
verij Polak Van Gennep te Amster
dam een bundel verzen uitgegeven,
die hij Het Zingend Hart noemde. De
titel roept herinneringen op aan de
dichteres van erotische poezie Helene
Swarth, die door K'oos destijds het
zingend hart in de Nederlandse letter
kunde werd genoemd. De gedichten
rijn kort, voor een groot gedeelte zeer
kort.
De meesten zouden vérzameld kun
nen worden onder het woord Snel
dicht, een verzameltitel van Constan
ten Huygens. Sneldicht hoeft immers
amen te vallen met puntdicht.
De Boomen, die ick s'ie
Van d'aerd ten hemel gaen met uyt-
gestreckte armen
Zijn als de Goddeloos'in nood, die op-
Ma«rt karmen,
En weten niet, tot wie.
Dit is een sneldicht, maar, dunkt
niet direct een puntdicht. Het is
van Constantijn Huygens. In nieuwe
spelling gezet, zou het afgedrukt in
de bundel van Het Zingend Hart, niet
uit de toon vallen.
Niet alleen doet Reve's toon soms.
aan de predikantenpoëzie van eer
tijds, aan Bilderdijk en aan Piet
Paaltjens denken, maar hij toont te
vens overeenkomst met een van de
grootste dichters uit de nederlandse
letteren, die Constantijn Huygens tot
op de dag van vandaag onderschat,'
ongetwijfeld is.
Constantijn Huygens was een man
van tegenstellingen: hij schreef kort,
maar ook zeer lang, hij was ruim
van geest, maar had ook enge voor
oordelen, hij was een meester ip 'de
ironie, de gekunsteldheid en de we
reldse wijsheid, die de engelsen „so
phistication" noemen en hij kon, als
in ons citaat, van een treffende ont-1
roerende eenvoud zijn, een hoveling»
en een doodgewoon arme ziel voor
God, want hij had een diep religieus'
gevoel.
We noemen al deze eigenschappen,
omdat we de meeste, bij goed toe
zien, in de dichtbundel van Gerard
Reve aantreffen. Hij heeft het in die'
bundel over verschijnselen, waarover
hij al eerder schreef. Hij vertelt dat
zelf in Scheppend Kunstenaar.
Naarmate ik ouder word,
wordt, wat ik schrijf, hoewel fraaier
verwoord,
steeds enkelvoudiger van inhoud:
Liefde (of geen liefde),
en ouder worden,
en dan de Dood.
Hij heeft het weer over religie, ho
mofilie, de Moeder Gods, en zichzelf.
Hij belijdt in Credo zijn geloof.
Niets te verwachten, niets te hopen:
Er rest mij niets dan duisternis en
Dood
Ik'zie het, maar ik wankel niet: wie
Gij ook zijt,
U heb ik lief, met heel mijn hart,
met al mijn Bloed.
lieve meent datT Reve meent altijd
wat hij schrijft, maar men dient wel
te achterhalen hoe hij het meent. Er
is veel spot in zijn werk en ook in
;deze sneldichten, veel „sophisticate"
en die moet uiteraard in het oordeél
er over mede berekend worden.
Zijn ironie is soms, als iri Loos
Alarm, onthutsend.
Kunstbroeder Ca'rmiggelt zag mijt
eens, jaren geleden,
vrolijk op straat, met vrienden
schertsend en lachend, vlak bij een
cinema, en dacht:
j,Het lijkt waarachtig wel of hij ge
lukkig is.
Wat fijn, wat heerlijk voor die jon
gen,
maar wat rampzalig voor de litera
tuur." -
Een sneldicht als dit heeft vele kan
ten. Het lijkt zo „enkelvoudig", maar-
het schittert door zijn nuanceringen.
Er zit spot in, zelfspot, zonder twij
fel, maar het is ook serieus en het
spiegelt een bepaald lot. Het is weer
gemeend.
Het laatste gedicht van de bundel Sa
crament is dat ook. Dat neemt niet'
weg, dat het, bepaald niet zonder re
den, door velen als een smaadgedicht
zal worden gezien. Smaad, de Moeder^
Gods aangedaan door een dichter,
die herhaaldelijk van zijn bewonde
ring. zijn aanbidding zelfs voor de
Moeder Gods getuigt. Reve heeft er
een vrij lange uitleg aan toegevoegd,
die als een verdediging klinkt. Maar
hij acht die verdediging zelf „te
vergeefs". Wat ons betreft klopt dat.
JOS PAlJHiriJSiEN
GERARD REVE
Jacob Maarten Arend Biesheuvel kap
uitstekend schrijven. Dat bewijst hij
opnieuw in zijn laatste verhalenbun
del „Slechte Mensen" die bij de Har
monie te Amsterdam uitkwam. Dat
bewijst hij al in het begin van zijn
eerste verhaal "Regen", dat overigens,
nauwelijks een verhaal is en waarin
ook zijn zwakkere kant, het van de
hak op de tak springen, het soms te
toevallige van zijn schrijftrant merk
baar is.
-Er staan in deze bundel enkele ver
halen, die direct in verband staan
met de verhalen in zijn eerste boek.
Het verhaal over het moeilijke werk
van het zandstralen Nebiprofo hoort
daarbij. Hij vertelt er ook sprookjes,
bijvoorbeeld het sprookje van Het
Boomvarken, dat een symbolische
betekenis heeft, en dat ook een be
kentenis inhoudt.
LOOS ALARM
De meeste verhalen zijn bekentenis-
verhalen, zijn verhalen over de
schrijver zelf en zijn zeer bijzondere
omstandigheden. Als meestal is de-
ikverteller echter niet steeds" met de,
auteur volkomen te vereenzelvigen.
'In de slotvertelling „Paviljoen E"
wordt het verhaal van een krankzin
nige in een krankzinnigengesticht
verteld. De hoofdpersoon blijkt er
een „heel erg geval". Hij gelooft de
Zoon Gods te zijn, de zoon dus van
professor Karei van Het Reve, die
reeds in Biesheuvels eerste boek dooi1
de verteller als God wordt gezien.
Paviljoen E is een zeldzaam getuige
nis in de Nederlandse letteren, om
dat het inderdaad een begrip, althans
een beeld geelt van iemand die door
de waanzin is aangetast. De gods
dienst speelt daar een zeer grote rol,
een christelijke, gereformeerde op
voeding. De verteller verklaart dat
hij dit christendom vaarwel heeft ge
zegd, dat hij het zelfs haat en. wat
een bepaald soort christendom be
treft, is dat ook begrijpelijk.
Men vindt het „autobiografische"
niet alleen in dergelijke persoonlijke
bekentenissen, men vindt dit het hele-
"boek door, ook in vertellingen die
schijnbaar niets ermee te maken
hebben als bijvoorbeeld het meester
lijke Kreutzer-sonate, dat naar aan
leiding van Tolstojs vertelling, ge
schreven werd en waar Kafka even
opduikt. Het is een zonderling ver
haal, dat nog meer aan Gogol herin
nert dan aan Tolstoj in zijn koude
glinstering en zijn harde humor. Het
is echter ook een vertelling van gis-'
singen en vergissingen en het spie
gelt op die manier de gissingen en
de vergissingen, de tweestrijd en de
achterdocht van de verteller zelf.
HUYGENS
Het sterkst komen die tweestrijd en
die achterdocht uit in het verhaal
met de Russische titel Rasskas bjes
litula. het verhaal dus van een dui
velachtig personage. Wat de heer A
uitvoert .gaat alle perken te buiten.
Maar tegenover hem staat het ge
drag van dé heer B die bepaald engel
achtig is, op de tluur haast even
weerzinwekkend. Het handelt dus.
niet over de verteller aanvankelijk,'
maar over de heren A en B. Het ein
digt echter aldus: „meer kan en
mag ik niet zeggen, de schande, ik
schaam me diep en toch moet ik het
zeggen. Die A cn die B, dat zijn geen
twee mensen, dat is een en dezelfde
persoon; dat is...dat is...dat ben i(c"
Rasskas bjes titula is al voor een
meesterstuk aangezien, maar het is
ook als mislukt gekarakteriseerd.
Het behoort naar onze mening tot het
uitgelatenste in de bundel, al achten
we het slot te opzettelijk, en wat te
gemakkelijk.
Soms, als in de titelvertelling, krijgt
men te doen met niet meer dan een
anecdote, soms is het alleen directe
bekentenis als in het schijnbaar non
chalante, maar indringende, luciede
„blad uit een dagboek": Logger.
Niet ieder verhaal zal iedereen tref
fen. soms kan men duidelijk - aan
de toon al - merken dat Biesheuvel
er even uit is, maar op zijn best
blijkt Biesheuvel in Slechte Mensen
een niet modieus, bijzonder oorspron
kelijk auteur.
JOS PANHUIJSEN