•Toen ik op miin 23e 'toneelschool in Amsterdam ging, moest ik het wel stiekum doen. Vader zou het toch maar verspilde tijd hebben gevon den. Wist hij veel van alle el lende, die ik had doorgemaakt. Ik werd als jongen van elf in 'de tweede klas' van de lagere school geplaatst. Ik heb me ja ren als een ouwe vent tussen ,die blagen van kinderen ge voeld. Ik was al zestien, toen ik eindelijk op de middelbare ■school kwam. Ik heb het er precies drie jaar uitgehouden. 'Ik werd daar uitgescholden vanwege mijn indische accent. „Pinda lekka adoe", werd er geroepen, als die slungel van Nijholt het schoolplein op kwam. Na drie jaar ben ik ge vlucht. Ik kon er niet meer te genop. Ik ben gaan zwerven. Was een tijdje meubelmaker, daarna tapijtontwerper en dijkwerker. Ik heb ook nog als pompbediende bij een garage gewerkt. Pas op de toneelschool ben ik weer voorzichtig gaan leven. Daar werd je wel .geaccep teerd, ik was opeens geen ouwe zak meer. Ton Lutz gaf me spraaklessen en sloeg die krompraterij eruit. Ik zat in dezelfde klas als Guido de Moor, Nel Kars, Jack Com mandeur en Jules Hamel. Op het eindexamen voerden we een boerenklucht op, waar in Nel Kars me van een tafel donderde. Als er op het toneel gevallen moest worden, kozen ze mij, want ik had een lenig lijf en lustte wel pap van acro batiek. Ik was het dan ook. die aan directeur Pos vroeg, of wij geen danslessen konden krijgen. Ik had dat in Ameri kaanse films gezien. Ik vond het jofel", zoals die mensen zich bewogen. De directeur vond het een aar dig plan en liet een dansleraar op school komen, die ons de beginselen van de foxtrot bij bracht. Niemand dacht er aan, dat er ook nog zoiets als tap pen bestond. Dat lieten ze graag over aan de meisjes van de Snip en Snap-revue. In de eerste les legde die leraar uit, hoe je een meisje ten dans moet vragen. En wij maar praten over de showbusiness in Nederland. ioItergoud Toch dacht ik serieus, dat to neel spelen een roeping was. Ik zag alleen het klatergoud en genoot ervan. Pas na jaren kreeg ik door, dat het een straf is om in dit land toneel te moeten spelen. Wij zijn nu eenmaal een volk zonder enige theatèr-traditie. Wij tellen niet eens mee, worden nergens voor een festival uitgenodigd. Dit volk kent alleen de vreze des Heren en zweert bij de hu morloze volzinnen van Vader Vondel. Er wordt hier in Amsterdam een uitgaanskrant uitgegeven, maar denk niet, dat er ook maar een regel over de musi cal van Annie Schmidt in staat. Nee, wel pagina's vol over een Oostduitser, die de zoveelste opvoering van de „Revisor" van Gogol regis seert. En dat, terwijl geen Ne derlander Gogol kan spelen. Dat kunnen alleen de Russen zelf. We halen de duurste regisseurs uit het buitenland om de stuk ken van Tsjechov in te stude ren, maar een vrouw, die de moed heeft om een puur brok Nederlands theater te maken wordt doodgezwegen. In de re censies van „Wat een planeet" wordt eindeloos doorgezaagd over scènetjes, die niet goed uit de verf zijn gekomen. Alsof het stuk daarmee staat of valt. Ik weet ook wel, dat er zwak ke plekken in zitten. Ik zou die proloog ook graag anders heb ben gezien. Maar je kunt toch. niet ontkennen, dat er een enorme vaart in de show zit. En noem mij maar een andere Nederlandse theaterproduktie. waarin 16 mensen zo professio neel tappen als in onze musi cal? Dat is allemaal het werk van Paddy Stone. Wat die man met ons heeft gedaan is fabuleus. Hij is de grootste slavendrijver om mee te werken en tijdens de repetities wordt hij terecht gehaat. Ook door mij. Maar je accepteert hem toch, omdat hij je woede tenminste omzet in energie. Je hebt tenslotte zo'n hekel aan hem, dat je voor hem door het vuur wil gaap KNOLLENLAND Nijholts hoofdrol in de musical „Wat een planeet" is ondertus sen door de critici uitbundig geprezen. Men roemde zijn veelzijdigheid en de manier, waarop hij zich over het toneel van het Amsterdamse Cam beweegt. „Een theaterpersoon lijkheid is onder ons opge staan", stelde een der recen senten verbijsterd vast, „Nij holt is de ontdekking van 1973". Als deze lofprijzingen de ac teur bereiken in zijn gehuurde étagewoning achter het Ajax- jn Amsterdam-Oost reageert hij met sterk gefilter de vreugde: „Ze zijn er dus eindelijk achter, dat ik wat kan. Gefeliciteerd Willem. Je hebt het vlak voor je veertig ste dan toch maar gemaakt. Bofkont, die je bent". Hij zoekt vervolgens troost bij het Heilig Hart-beeld op de vensterbank. Het beeld sierde eens een altaar in een over compleet Amsterdams Gods huis en is door Nijholt nog net bijtijds uit slopers handen ge red. „Ik ben gek op dat soort kunst", ventileert hij bemoedi- gend. „de kitsch der twintiger jaren boeit me mateloos. Ik loop minstens een keer per week over het Waterloo-plein om te kijken, of er nog wat te halen is. Ik heb op die manier een fraaie verzameling opge bouwd". Hij wijst naar een plank in ziin boekenkast, die volgestouwd is met porseleinen, dames, die hun pruillippen in zijn richting tuiten. „Prachtig werk", roep Nijholt. „ik heb pas van een vriendje een David van Leonardo da Vinei gekregen met een pitje op zijn hoofd. Het is de enige Leonardo da Vinci met 6 gega randeerde branduren. Man, je weet niet wat je ziet. Helemaal te gek. Ik heb hem een keer aangestoken en gelijk liep het zweet over zijn voor hoofd. Ik heb hem na een paar minuten weer gedoofd, want in je eentje kun je er niet echt van genieten. Ik wachi totdat ik wat vrienden op bezoek heb. Dan steken we feestelijk de brand in David. Het moet een ongelooflijk gezicht zijn. om hem in zijn eigen kaarsvet ten onder te zien gaan". Nijholt wijst vervolgens haar een danseres op de schoor steen die hij onlangs verrast heeft met de tulen kap van een schemerlamp. „Die heeft een 25 watt-lamp in d'r jurk", zegt hij. „ik zal d'r even aanste ken". Hij veert op van de grond, waar hij het afgelopen uur in meditatieve yoga-hou- ding heeft doorgebracht met zijn huisvrienden, de katers Charley Brown en Peppermint Patty. Even later gaat.de dan- seres een bescheiden licht op, dat in het brakke licht van de decernbermiddag lijkt op fluo- ticerend eistruif ROMANTISCH Nijholt dampt een grote tevre denheid uit. Zegt terzijde: „Misschien deug ik niet voor deze tijd. Ik ben een te roman tische ziel. Ik gruw van de agressiviteit, die je tegenwoor dig om je heen ziet. Ik ben er bang voor. Ligt dat nou aan mij?, denk je soms, of zijn ze werkelijk onbeschofter dan vroeger? Je merkt die agressiviteit ook in ons vak. Ik zat bij de Ne derlandse Comedie, toen die actie „Tomaat" losbarstte. Ik weet ook wel, dat het toneel in Nederland niet volmaakt is. Ik werd ook vaak in stukken ge stopt, die niet deugden. Maar toch probeerde je serieus je vak te beoefenen. Die eerste avond zal ik nooit meer vergeten. Ik ben een Kreeft. Ik vergeef wel, maar vergeet nooit. Ik zal niet ha ten, want haat is verspilde energie, zei Sarah Bernhard al. Maar ik behoud me wel het recht voor om te verachten. De mensen, die toen met to maten gooiden zitten nu weer in allerlei kunstraden en spe len elkaar de subsidiebal toe. Dat vind ik een mentaliteit om van te kotsen. Ik ging later naar een voorstelling van „Promises promises" en zag een van de grootste tomaten- gooiers een rolletje van niks verzieken. „Kluns", heb ik toen gedacht, ,je bent niet eens aan het puin ruimen toe gekomen. Je bent meteen doorgelopen naar de stoel, die nog overeind stond om je plaatsje veilig te stellen". Ik stond in „Storm" toen die eerste golf tomaten over het voetlicht kwam. Het was geen mooie voorstelling, maar we deden wel ons best. Ik zie iets roods langssuizen en denk nog: „hé een roos. Dat lijkt me wat overdreven, want zo goed speel ik nou ook weer niet". Totdat er een tomaat tegen het decor achter me uit elkaar spatte. Ik zag de pitjes vallen. Vanaf dat moment heb ik al leen nog de zaal ingekeken om de tomaten te ontwijken. Op de helft van dat seizoen ben ik weggegaan bij de Ne derlandse Comedie. Ik durfde niet meer. Ik was te laf. Elke voorstelling werd afgekraakt, elke avond ging je het toneel op en dacht: „wanneer begin nen ze, van welke kant zullen ze vanavond komen?". Je stond als Sancho Panza met een aangeplakte sik en een op gevulde buik te trillen op je benen, omdat je wist, dat het ging gebeuren. Ik zal die to- 'matengooiers nooit meer ver- Eri wat hebben ze nou hele maal bereikt, die rooie ruggen- rakkers? .Ik kreeg op een avond een pamflet in mijn handen geduwd, dat afkomstig leek van de Griekse junta. Dat je reinste fascisme. Ze eisten dit van de actvurs, ze eisten dat. Mensen, die zulke dingen verzinnen zijn griezeli ge gekken. Ze eisen op een ge geven moment het hoo'fd van Guus Oster, maar zelf missen' ze de capaciteiten jim zijn ■plaats ir\ te nemen. Ervals je ze vraagt*"om voor niks mee te werken aan een liefdadigheids voorstelling informeren ze eerst, of er pers in de zaal zit en of de televisie interesse heeft. Want anders weigeren Ik doe aan zulke dingen niet Ik geloof niet meer. in lopende buffetten voor het bedroigd^volk van Vietnam. Ik heb een keer ,ja" gezegd en toen lbo vroeg, wat ik ging brengen heb ik gezegd: -„een vers van een Spaanse dichter, die 24 jaar in de gevangenis heeft gezeten". „Hé Willem" riep lbo verschrikt, „daar komt geen hond voor naar een' nachtvoorstelling. Heb je niet wat leukers. Igts uit Oebele bijvoorbeeld?". Nee, laat mij nou maar mijn werk zo goed mogelijk doen. Als geheide laatbloeier probeer je die paar behaalde succesjes vast te houden. En echt niet voor geld, want ik hecht niet aan geld. Geld hecht zich trou wens ook niet aan mij. Maar als 's avonds het doek opgaat probeer ik als vent van bijna 40 wel mijn benen even hoog op te tillen als de twintig jarige jongens en meisjes. Dat vind ik een uitdaging. Daarom ben ik ook in juni met roken gestopt en drink ik zo goed als niks. En als je straks weg bent maak ik een fraaie middagtuk, want op een lichaam, dat ou der wordt, moet je zuinig zijn. Dat vak is in. mijn leven nu eenmaal het belangrijkste. Er wacht 's avonds niemand op me. ik heb alleen twee katten en samen vormen we een pri- ve-wereldjc, waar niemand iets mee te maken heeft. Daar om heb ik ook een geheim te lefoonnummer genomen. Ik baalde van alles wat me belde. Ik vind het zelfs geen ramp om op Kerstmis te werken. Ik heb een matinee en een avond voorstelling en ik ben dus ont slagen van de plicht om het in mijn eendje te vieren. Toch is er een tijd geweest, dat ik Kerstmis een prachtig feest vond. In Indiè' vertelde moeder op Kerstavond altijd de wonderlijkste verhalen en toen ik in Nederland aankwam wist ik dan ook beter dan jij, wat sneeuw was. We Zongen toen ook nog samen Stille nacht en schaamden ons

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 13