Terugvinden van Pompeii gaf
neo-classicisme sterke impuls
RAUW OP
HET LIJF
Herinnering
aan
een zomerdag
Romantische
schilderijen
en Saksisch
porselein
De amorettenverkoopster, schildering uit een Romeinse villa te Stabiae
het Saksisch porseleinen beeldje dat Christian Gottlieb Jüchtzer in ca. 1785 maakte
Een uitbarsting van de Vesuvius in 1779, door Jean Louis Desprez.
"Een romance" van Dirk Ayelt Kooiman begint,
met een droom, een soort nachtmerrie. Het is in
de beschrijving van die droom nogal vervelend
en wijdlopig. Dromen plegen dat te zijn in ge
schrifte. vooral als ze in het begin komen en men
dus uiteraard nog niet weet waar de droom op
slaat. Kooiman is daaraan niet ontkomen.
Hy heeft die droom echter wel nodig om wat er
op volgt aan te kondigen en wat er op volgt, de
.reconstructie van een zomerdag zes jaar geleden,
is al gauw het tegendeel van vervelend en de wijd
lopigheid van dit vervolg is op bepaalde pun
ten, m bepaalde situaties functioneel en daardoor
van het grootste belang. De spanning wordt er
niet door vertraagd, maar er juist door opge-
"Een romance" dat bij De Harmonie te Amster
dam verscheen, is een betekenisroman, een ik-
verbaal, en twee keer wordt de verteller er van
'Kooiman genoemd. Men zou daar uit af kunnen
leiden, dat dit Kooiman, de auteur, allemaal zelf
overkomen is. Dat lijkt ons echter een nieuw
soort fictie, die we trouwens al wel eerder zijn te
gengekomen in de literatuur van de dag.
dan ook met een grote, schitterende auto aan het
station om zijn vriend Kooiman af te halen. Kooi
man heeft het niet zo ver gebracht. Hij heeft zijn
studie niet afgemaakt en zit nu in een tweede
handsboekwinkel, die hijvan een oom heeft
.geerfd. Bomdal als student "plus corps que le
corps", meer corps dan corps, dus nog erger dan
een corpsstudent, heeft hem. destijds tijdens hun
vriendschap/ altijd tweede viool laten spelen. De
verteller komt dan ook onmiddellijk in verweer 1
tegen diens poenigheid. Hij geeft tijdens het par
tijtje een raucuneus scherp beeld van de hogere
kring van de provinciestad, die hier bijeen komt.
Dat wordt prachtig en kundig door hem gedaan,
met verschrikkelijke juistheid en in een uitsteken
de dialoog. Op het partijtje ontmoet hij weer Joy
ce. de 'vrouw-destijds de verloofde van Bomdal en
diens zuster Martha. Het verleden komt langza
merhand geheel naar boven. Men gaat de droom
van het begin begrijpen en waarom dat verleden,
die herinnering aan een zomerdag, zo op de ver
teller drukt. Dat wordt, naar de mening van de
verteller, bewerkt door Joyce.
Vergissing mogelijk
Een partijtje
Na de droom in de morgen vinden we de verteller
terug in de middag, in de trein, die hem naar de
plaats voert waar zijn vriend uit zyn studententijd
woont. Die vriend heeft hem namelijk uitgenodigd
op een partijtje te zijnen huize. Hij heet Jurjen
Bomdal, een notariszoon, die het intussen ver
heeft gebracht en in de provinciestad aan de
bank het zo wat voor het zeggen heeft. Hij staat
Maar het is best mogelijk dat hij zich daarin ver
gist. De verteller maakt voortdurend veronderstel
lingen. Hij weifelt echter voortdurend of wat hij
denkt wel overeenkomt met de feiten. Maar die
zomerdag, zes jaar geleden, is een feit. Bomdal
en Joyce, Martha en hun zelf schuilden toen tijdens
een onweer in een oude schaapskooi en zij bedre
ven erotiek. Bomdal in feite incestueus.
Kooiman is er uitstekend in geslaagd exact de
beklemming van die zomerdag op te roepen. De
ontwikkeling van die terugkeer in het verleden
heeft hij inderdaad meesterlijk gevolgd en gestal
te gegeven.
"Een romance" is juist om de weifelingen in de
voortgang van het verhaal en het -misschien ver
geefs- aftasten van de werkelijkheid- nu en toen -
ongewoon boeiend en van een zeldzame beeldende
kracht. De bekentenis, het verhaal eindigt na het
partijtje, in het huis van Bomdals zuster, in de
vroege morgen, en weer speelt de verteller er de
tweede viool, zij het deze keer waarschijnlijk -
door het toedoen van Joyce.
JOS PANHUIJSEN
De ondergang van de Vesu-
vius-steden door de uitbars
ting van de vulkaan op 24
augustus 79 leek definitief
te zijn. Alles was met een
metersdikke laag as en
lava bedekt. De overleven
den die in de gebeurtenis
sen de hand der goden za
gen wilden die goden niet.
nbg meer vertoornen. Er
werd nog gepoogd iets te
redden, speciaal cultusvoor-
werpen. maar vervolgens
werd alles wat boven de as
uitstak met de grond gelijk
gemaakt. De uitbundige ve
getatie van Zuidelijk Italië
deed de rest. Spoedig was
er niets meer dat er aan
herinnerde dat hier twee
bloeiende steden waren bë-
dolven.
Toen in de achttiende eeuw door
een toeval - er werd een put
gedolven - een opschrift boven
aarde kwam met „Respublica
Pompeianorum" kwam niemand
op het idee dat hier inderdaad
de stad moest hebben gelegen
die in 79 op zo dramatische wij
ze ten onder was gegaan. Men
hield het er op dat daar wellicht
een villa zou hebben gestaan
van een zekere Pompeius.
In 1739 werd Herculaneum ont
dekt, in 1748 Pompeii en een jaar-
later een groep villa's in Sta
biae. De opgravingen kwamen
op gang, aanvankelijk in het
wilde weg, waarbij elke „schat
vinder" die zijn slag wilde slaan
een kans kon wagen, maar al
gauw kwam er een decreet uit*
van koning Karei III dat bepaal
de dat alleen het hof opgravin
gen mocht verrichten.
Geheimzinnigheid
Aanvankelijk gebeurde dat met
grote geheimzinnigheid. De bes
te stukken werden overgebracht
naar een paleis bij Herculaneum
(in 1787 werd het museum ver
plaatst naar Napels) en zo al -
een zeldzame bezoeker werd toe
gelaten dan werd hem ten
strengste verboden om aanteke
ningen te maken.
In 1757 werd de Accademia'
d'Ercolano opgericht die ten
doel had de schilderingen en an
dere voorwerpen te publiceren.
Van 1757 af verschenen de z.g.
„Le Antichita di Ercolano". De
negen delen vormden het begin
van een grote reeks van publica
ties die in de loop van de ko
mende tijd zou gaan verschii-
nen. Op de grote Pompeii-ten-
toonstelling in het Haagse Ge
meentemuseum is er een keuze
van te zien die, dankzij mede
werking van de Koninklijke Bi
bliotheek te Den Haag, rijker is
dan wat de voorgaande tentoon
stellingen in Parijs en Essen te
bieden hadden.
Toerisme
De Vesuviussteden werden gaan
deweg een toeristische attractie.
Ook kunstenaars trokken er
heen om in de opgravingswerk
zaamheden onderwerpen voor
hun schilderijen te vinden, dan
wel geïnspireerd te raken voor
het schilderen van de ramp van
.Straat van de graven in Pompeii, aquarel en potlood van Giacinto Gigante
79. Dat deed o.m. de Duitse ro
manticus Hackert. En van
Edouard Alexandre Sain is er
een hevig romantisch schilderij
waar men bevallige Italiaanse
meisjes bezig ziet met het weg
dragen van manden met lava-as
op een wijze alsof het een bal-*
let-scene betreft.
De achttiende eeuw is de tijd
van het neo-classicisme en die
kunstrichting kreeg door de op
gravingen te Pompeii een enor
me impuls. In'Frankrijk en En
geland met namè was er een
grote invloed op de architectuur,
op de meubelkunst, op de deco
ratieve kunsten vooral.
Ook in Duitsland was er sprake
van invloed. Met name in de
kunstnijverheid. In het Saksisch
porcelein werden tal van Pom-
peiaanse motieven benut. Op de
tentoonstelling kan men enkele
van die innemende beeldjes
zien. Onder meer van Christian
Gotlieb Juchtzer, die sinds 1796
modeleur was in de porcelein-
manufactuur Meiszen. Hij maak
te bijvoorbeeld een charmante
groep van de amorettenverkoop
ster. waarv an men elders op de
tentoonstelling het originele
schilderfragment kan zien. Uit
het eigen bezit van het museum
is er een kostelijk reisserviesje
met beschildering naar Pom-
piiaanse motieven.
Tenslotte is er op de tentoonstel
ling nog een mooie groep van
19e-eeuws? Italiaanse tekeningen
en aquarellen, gemaakt in Pom
peii en bepaald van meer dan al
leen topografische betekenis. Ze
vormen de afsluiting van een
tentoonstelling die zonder twijfel
een der belangrijkste is die de
laatse jaren in Nederland is ge
houden. In Parijs en Essen kwa
men de bezoekers bij honderd
duizenden. Het is te verwachten
dat ook in Den Haag de belang
stelling groot zal zijn. Het gaat
tenslotte om een tentoonstelling
zoals die waarschijnlyk door
onze generatie niet meer in ei
gen land gezien zal kunnen wor
den. Vg.
Terecht wijst Willem van El-
den er in zijn inleiding op,
dat de dichters die hij in de
bundel Rauw op het lijf met
Dolf Verspoor te samen
bracht, niet zo maar uit de
lucht zijn komen vallen. Zij
zijn Cecco Angiolieri en Meo
dei Tolomei, beiden uit Siena,
beiden uit de dertiende eeuw,
en ze hebben het ongeveer
over dezelfde onderwerpen.
Ze dichten daar in Siena
schijnbaar fris van de lever
over wat hen op het hart lag,
over de kroeg, de vrouw, het
gokspel, het geld dat ze
meestal tekort kwamen.
Die onderwerpen kwamen in
de middeleeuwen toen niet
voor het eerst aan de orde,,
men kan ze op een verras
sende, speelse manier,behan
deld vinden in de middel
eeuwse latijnse poezie. we
hoeven slechts te herinneren
aan de Carmina Burana, die
Willem van Elden al eens
eerder zo uitstekend vertaal
de.
In zekere zin volgden Cecco
en Meo dus een traditie even
als in Florence de grote Flo-
rontijnen, met als eerste
Dante, een traditie, de tradi
tie van de hoofse liefde der
troubadours volgden. Die
hoofse liefde was steeds ver
fijnder geworden, steeds ver
der van het directe leven
verwijderd, vol spitsvondig
heden en voorschriften en bij
de minder getalenteerden
soms nogal eens saai in de
voortdurende herhaling van
dezelfde conlormistische mo
tieven.
Tegenover deze „platonische
school" van het minnelied
stelde Cecco Angiolieri nu
zyn bepaald „onplatonische"
ontboezemingen, die er niet
om liegen. Hij deed dit in
een stad, die nog steeds de
mooiste oude stad in Italië
wordt geacht, niet alleen
door toeristen, maar door de
Italianen zelf, in een stad die
hield van feesten en opschik
en waar men zich dus niet zo
gauw ergerde.
Hij behandelde dan wellicht
oude motieven, maar zp kwa
men zeer reëel voor in zijn
eigen leven, de sonnetten zijn
voor een goed deel vrijwel
direct autobiografisch. Cecco
Angiolieri was van een voor
name. welgestelde familie.
1 Hij verliefde zich echter op
een schoenmakersdochter
Becchina. die hem niet altijd
ter wille was, omdat zijn va
der. die door hem gehaat
werd en die hij herhaaldelijk
vervloekt, hem erg strak
hield en nooit over de brug
wilde komen. Men kan dit
horen in het meest bekende
sonnet van Cecco: S'i' fosse
foco, ardere'il mondo:
Was Je het vuur: de wereld
vloog in brand;
was ik het water: al het land
werd zee
wat ik de wind: het stormde
er constant;
en was ik God. k riep: Naar
de hel ermee
Was ik de paus, dan was ik
met teuree
voor ik de laatste christenen
had verbrand;
en was ik keizer, weet je wat
ik dee"1
Tc onthoofdde iedereen met
eigen hand.
Was ik de dood: rk kwam
mjjn vader halen;
was ik het leven; ik ontvlood
zijn bjf;
mijn moeder zou in insgelijks
onthalen.
En u«s ik Cecco, die ik ben
en blijf:
voor mij de mooie meiden,
mijn rivalen
gunde ik uitsluitend ecu lelijk
oud wijf.
Naar de zin
De vertaling is van Willem
van Elden en tegenover elk
vertaald sonnet staat het oor
spronkelijke afgedrukt. Men
kan zo zien hoe voortreffelijk
zowel Willem van Elden als
Dolf Verspoor te werk gin
gen.
Zij vertalen lang niet altijd
letterlijk, maar zy weten
vrijwel steeds de zin van het
vers goed over te laten ko
men. Een enkele maal werk
ten ze direct samen. Van het
zevenendertigste sonnet in de
bundel, die bij Polak en van
Gennep te Amsterdam ver
scheen, vertaalde Verspoor
de kwatrijnen en Van Elden
dc terzinen. Ze zijn steeds
betoverend virtuoos ook in de
acht sonnetten die ze van
Meo dei Tolomei opnamen!
Meo was bijzonder op zijn
moeder gebeten en ook zijn
verzen worden goed geken
schetst door „rauw op het
lijf'. Maar al zijn ze in de
spreektaal geschreven, en al
lijken ze losjesweg neerge
pend, ze zijn uiterst welover
wogen opgebouwd. Het zijn
kunststukjes van deze „angry
young men", even fri* als1 in
het ver verleden, een arfliltlc-
ke hartekreet. "v
JOS PANHUIJ§£N