J Het bouwvallige fort van de ridder DE 0NEDIH LIJN r* ZATERDAG 6 OKTOBER 1973 LEIDSE COURANT PAGINA 6 PAULUS DÉ BOSKABOUTER - De Hooikooi Door JEAN DL'LIEU i ,,Wat zullen ive nou hebben", stamelde calypta, mijn kostelijke toverhooi". Toen hooi gegapt". Hihihigrinnikte Krakas de heks, naar de ruif starend, die schoon schoof ze opeens haar hut uit, in de haast vol leedvermaak, ,,dat heb je d'r nou van over haar eigen benen struikelend. Ze als je een ijverig heksehulpie vergeet te Eucalypta?" kwam nog net op tijd om een grote zwarte belonen". „Jij", gilde de heks, „jij hebt je bijzonder on- vogel te zien wegvliegen. „Ook dat nog", meesteres verraden". leeg was, d'r zit waarachtig niks Ben je soms wat kwijt vroeg Gregoi schuldige snuit. „Mijn hooi", fluisterde Eu- hijgde Eucalypta, „ze hebben SUSKE EN WISKE - „De Gladde Glipper" LUCKY LUKE - „Ma Dalton' Juniorenhoek Er woonde eens een ridder in een fort. Dat was wel nodig want het wemelde in die streek van vijanden. Voortdurend werd het fort belegerd en steeds moest de ridder het verdedigen. Maar hoe sterk de vesting ook was en hoe dik de muren ook gemaakt waren, toch brokkelde er steeds Maar de ridder hield stand. Na vele jaren strijd geleverd te hebben, dropen zijn vijanden eindelijk af. ..Hij is niet te ver slaan", zeiden ze spijtig, ting ook was en hoe dik de mu ren ook gemaakt waren, toch brokkelde er steeds meer af van torens en tinnen. Maar de- ridder hield s(and. Na vele ja ren strijd geleverd te hebben, dropen zijn vijanden eindelijk af „Hij is niet te verslaan", zeiden ze spijtig. Zo brak dus eindelijk een tijd van vrede aan. Nu kon de ridder er over denken hoe zijn fort her steld zou kunnen worden. Toen kwam aan de poort een gro te vreemde man met een klein tenger jongetje. De man wilde de ridder spreken en toen hij was toegelaten, zei hij: „Uw fort is niets meer waard. Ik kan het afbreken en er in één nacht een mooi kasteel voor in de plaats zetten. Want ik ben een tovenaar." De ridder geloofde niet in tove naars. Maar bovendien wilde hij het oude fort niet laten afbre ken. „Goed," zei de tovenaar, „dan laten we het fort staan zoals het is, maar ik zet er in één nacht een kasteel naast. Als de eerste haan kraait is mijn toverkracht gebroken. Dan moet ik het werk klaar hebben. Dan staat het er in volle glorie". „Ik geloof niet in zulke heksentoe ren", zei de ridder, „maar als u zo graag in één nacht een kas teel wilt bouwen: ga uw gang." Het gezicht van de tovenaar straalde. Ze moesten het eens worden over de prijs. Het was wel een kolossale prijs die de tovenaar vroeg. Maar de ridder dacht: als het niet lukt, hoef ik ook niet te betalen. Wel eiste de tovenaar meteen een beurs met goudstukken als voorschot op het werk. De ridder gaf die, en zo was de overeenkomst geslo ten. En al die tijd had het jongetje maar stil zitten kijken. Die avond werd het vroeg donker en de tovenaar verdween in de duisternis om de mooiste stenen voor het kasteel te gaan zoeken. Z,e waren werkelijk prachtig, want de nacht was al zwart en toch zag de ridder van zijn to ren, dat daar beneden een ge daante opdook met een zak op de rug een lichte glans scheen door de zak De ridder peinsde erover, hoe de man een heel kasteel kon bouwen als hij de stenen zak voor zak moest halen. Toen hij zo dacht was het nog niet eens middernacht. Maar toch klonk er opeens „Ku- kelekuuuuü" Hoe kon dat nu, hanen kraaien toch pas als de zon opkomt?? Deze haan kraai de zo hard, dat de ridder zijn handen op de oren hield. De to venaar schrok zo ontzettend, dat hij de zak met stenen uit zijn handen liet vallen en maakte dat hij weg kwam. De volgende morgen stond er na tuurlijk geen kasteel. De zoge naamde tovenaar was ervan door met zijn beurs vol geld en alleen een hoop prachtige ste nen lag voor het fort. Heel klein en in elkaar gedoken zat er de kleine jongen bij. „Waarom ben jij hier achtergebleven?" vroeg de ridder. „Waarom heeft de to venaar je niet meegeno men?"„Ik wil niet meer mee, zei het jongetje zacht. „1 niet langer die slechte man he pen met bedriegen. Hij is geen tovenaar, alleen maar een leu genaar". Hier wilde de ridder meer van weten en hij nam de jongen mee naar binnen.„Ik kan alle vogels nazingen of nafluiten of nakraaien," zei het kind. „En daarom heeft hij mij als knecht je aangenomen. Dan verzint hij boze plannen waarbij ik moet helpen. Zo moest ik vannacht kraaien als een haan. U zou dan denken: daar heeft een haan die véél te vroeg kraait, ook véél te vroeg de toverkracht van de to venaar gebroken. Hij kon er vandoor gaan, maar u zou hem de soldaten niet achterna stu ren, want u zou denken: daar kan die arme tovenaar ook niets aan doen. Zo is het toch ook gebeurd?" De ridder begreep wel hoe hij be drogen was. Maar hij vond de jongen erg aardig en vroeg of hij bij hem op het fort wilde blijven. Dat gebeurde. Maar nu wilde de ridder zijn bouwvallige fort laten herstel len. Alle soldaten en werklieden uit de buurt moesten aan de gang. Zij waren met velen en hadden goed kunnen voortma ken als er maar genoeg gereed schap was geweest. Dat was er niet genoeg. Nu eens zat er een man boven op een toren met zijn houweel, of aan de voet van de toren riep een ander om die zelfde houweel. Dan weer liepen mensen zonder gereedschap in de weg van andere die het wèl hadden. Maar de kleine jongen wist raad. „Verdeel uw mannen over het hele fort," zei hij. De ridder lachte. „Moeten dan aldoor de werktuigen zoals schoppen, ste nen, bijlen en houwelen van de ene kant naar de andere ge bracht worden?" vroeg hij. „Ja", was het antwoord, „Want daar kan ik voor zorgen." De ridder vond hem een lieve jon gen, maar zó zwak dat hij nau welijks één steen zou kunnen dragen. Toen gooide de jongen zijn hoofd in de nek, zette zijn twee handen aan de mond en begon vogelgeluiden te maken: geluiden van grote, sterke vo gels, van de adelaar en de kraanvogel, van de pelikaan en de grote uil, van de sperwer en van nog veel meer vogels met meterswijde vleugels en sterke snavels en klauwen. Zij kwa men aangevlogen van alle kan ten en de jongen liet ze al het nodige door de lucht van boven naar beneden brengen, van links naar rechts, en dat alles ook omgekeerd. Zo kwam het fort klaar in korter tijd dan men voor mogelijk kon houden. De ridder was intussen zó blij met de hulp van zijn kleine vriend, dat hij hem beloonde op een bijzondere manier: voort aan mocht hij de ridder volgen, overal waar die ging. En aange zien het vrede was, hoefde de ridder niet meer voortdurend met de hand aan het zwaard te lopen. Daarom mocht de jongen hem het prachtige zwaard met uitgestrekte armen nadragen. Overal heen. Dat deed hij zoveel jaren tot hij oud genoeg was om zélf tot rid der te worden geslagen en een eigen schitterend zwaard aan zijn zijde kreeg. AFLEVERING 20 De werklui zwermden over de Charlotte Rhodes als een horde werkmieren, elk met een eigen l&st en elk met een eigen doel. Het schip lag in het droogdok, overeind gehouden door zware schoorbalken opzij. Blokschaven deden hun werk en beitels zwaaiden en hakten en vormden. In de diepte roffelden de metaalbewerkershamers verwoed op het koperbeslag. Pek borrelde in ijzeren ketels, waaruit bij tende rookwolken opstegen en zich over de haven ver spreidden. Mannen spanden het want en draaiden de spansohroeven aan totdat de ijzeren kabels tigelden en zongen. Scheepstuigers klauterden omhoog, lieten nieu we lijnen zakken en brachte nieuwe katrollen aan. Schilders doopten hun kwasten in de hete teer en be dekten de scheepshuid met een dikke beschermende laag, terwijl ketelbinkies en duvelstoejagertjes tussen het afschrappen, schuren en polijsten door, de meest uit eenlopende boodschapjes deden. Hamers timmerden op breeuwheitels als de scheepstimmerlieden open naden met werk dichtten, op de voet gevolgd door leerjongens met lepels kokend pek. lames stond op de kade met een tuigagetekening onder zijn arm en keek met kritisch oog toe hoe een splinter nieuwe bovenra voor het voormarszeil op zijn plaats ge hesen werd. Hij knikte voldaan. Het werk verliep soe pel. Met een beetje geluk kon het schip op tijd klaar zijn en direct na de bruiloft uitzeilen. De bruiloft. Hij zuchtte van de enorme aanslag die er waarschijnlijk op zijn beurs gepleegd zou worden. De afkondiging was voor de eerste keer voorgelezen en de buren hadden zich staan te verdringen van de haast om hun geluk wensen aan te bieden en naar een uitnodiging te vis sen. Alleen familie, had hij knorrig gezegd, alleen fa milie. Sindsdien verkeerden Sarah en Elizabeth in een staat van trillende opwinding en hadden het schijnbaar als een persoonlijke belediging opgevat, dat hij kortweg geweigerd had om Will Perkins, neef Wilberforce en de andere Onedins uit te nodigen. Er kwam niets van in, vertelde hij ze ernstig. Het was zijn bruiloft en er werd natuurlijk van hem verwacht dat hij voor de kosten op draaide. Goddank was Anne het daar volkomen mee eens geweest. Zij verlahgde niets anders dan de kerke lijke inzegening en al die feestelijkheden konden haar gestolen worden. Een verstandige vrouw, stelde hij op nieuw vast. Een bijzonder verstandige vrouw. De bij zonder verstandige vrouw kwam op dat ogenblik uit de kleine kombuis te voorschijn. Haar mouwen waren opge rold. Ze droeg een stofmuts om haar haren te bescher men en een zeildoeken schort over haar rok. Van haar vingertoppen tot haar haarwortels was ze besmeurd en zwart. Ze stond even stil om haar longen vol te zuigen met frisse lucht, veegde toen met haar bovenarm over haar voorhoofd, zwaaide opgewekt naar hem en ver dween weer in de kombuis. Een hoogst merkwaardige vrouw, dacht hij met zeldzame bezitterstrots. Een merkwaardige vrouw. Hij bepaalde zijn aandacht weer bij zijn tuigagetekening en wilde juist weer naar de zeilmaker gaan om de veel geplaagde man ervan te overtuigen, dat de leuvers van de marszeilen dubbel gestikt moesten worden, toen hij zich bewust werd van een zacht ruisen van rokken en de duidelijke geur van damesparfum. Hij kreunde bijna toen hij Elizabeth praatziek naast zich zag staan. Ze droeg een parasol, ze had haar haar opgestoken en haar beste jurk aangetrokken. „Wat kom jij verdorie doen?", vroeg hij nijdig. Ze pruilde. „Kijken hoe het werk vordert. En de kans om met je aangebedene kennis te maken". Ze giechelde. „Ik denk dat je haar in het vooronder houdt en haar er alleen uitlaat om tegen de maan te blaffen". James ziedde van woede. „Hou je tong in bedwang, juf fie". Zijn stem klonk zo scherp dat ze een kleur van schaamte kreeg. Ze streek James vriendelijk over zijn mouw en praatte op berouwvolle toon. „Het spijt me James. Het was een domme, misplaatste grap". Haar openhartige blauwe ogen keken hem sme kend aan om vergiffenis, 2oals ze haar hele leven ge daan had. „Zou ik alsjeblieft aan boord mogen?" vroeg „Nee", zei James kortaf. „Dat mag je niet. Schepen en havens zijn geen geschikte plaatsen voor..." „Nee maar, daar is ze!", zei Elizabeth, toen Anne op nieuw uit de kombuis te voorschijn kwam, een zware emmer met vuilnis sjouwend. Elizabeth liep naar de loopplank. James pakte haar bij de arm. „Als je ook maar één aanstootgevend woord durft te zeggn. Hij maakte de zin niet af. „Dat zal ik niet. Ik beloof het je", zei Elizabeth. „Ik denk trouwens dat we dikke vriendinnen zullen worden". Ze haasste zich over de loopplank, met haar hoepelrok op bollend achter zich aan en zonder ook maar even om laag te kijken naar de granieten vloer op een afschrik wekkende dertig voet beneden zich. James liep naar de achtersteven en keek hoe het roer be proefd werd. Stuurkettingen, die aan weerskanten van het massieve houten roer vastgemaakt waren, liepen onder het achterschip door en via een paar kluisgaten naar het bovendek. De dubbele ketting liep daarna aan weerszijden van het dek door om achter de kampanje te verdwijnen. Hier waren de uiteinden vastgekluisterd aan het manilla stuurtouw, dat op zijn beurt over de trommel van het roerpad liep. Een scheepstuiger draai de aan het rad en het roer zwaaide op zijn ingevette roerhaken soepel heen en weer. James deed een paar stappen achteruit en liet een tevre den oog over de sierlijke lijnen van het schip gaan. De scheerlijn welfde zich elegant van boeg tot hakkebord en het achterschip zou alleen van de allersterkste ach terop komende zeeën enige hinder ondervinden. Hij was juist aan het berekenen hoeveel de ballast-tonnage zou zijn hij schatte die op 0,2 M3 per ton losgestort, toen een lakonieke stem zijn gedachtengang onderbrak. Hij keek over zijn schouder en zag een fatterig jong mens naar zich toe komen slenteren. James knarsetandde: er scheen geen ontkomen mogelijk aan lastige bezoekers. Hij bekeek de nieuw aangekome ne met een vijandige blik. De jongeman droeg een vlekkeloos overhemd, een lavendelkleurig kostuum en een grijze hoge hoed. Hij had een ebbenhouten wandel stok met zilveren knop en sloeg denkbeeldige stofjes weg met een paar zachte lederen handschoenen. Hij had een keurig verzorgde blonde snor en sprak geaffec teerd lijmerig, wat James op zijn zenuwen werkte. Het leek hem juist, beleefd te blijven en dus beantwoordde hij de groet va nde jonge fat met bruuske beleefd heid. „Goedemorgen, meneer Frazer". Met moeite wist hij de minachting uit zijn toon te weren. Mocht Albert Frazer dit al bemerken, hij liet het niet blijken. Hij glimlachte beminnelijk en bracht zijn vin ger en duim naar de rand van zijn hoed. „Ik kwam toevallig langs", begon hij spraakzaam.. „Ik vond dat ook ik u mijn gelukwensen moest aanbieden met uw voorgenomen huwelijk". „Dank u", zei James kortaf. „We keken er allemaal van op". „We ekekn er allemaal van op". -- Midden in de Atlantische Oceaan bevindt zich een door Columbus ontdekte rimboe van Zeewier. Dat gebied kreeg de naam Sar- gassozee en het is ongeveer zo groot als Nederland, België en Luxemburg bi) elkaar. Men neemt aan dat al dat zeewier daar bijeengebracht is door de vele verschillende stromingen die juist in dat gebied voorko men. Het zeewier is van alle kanten aangevoerd en „op een hoop" geveegd door de stromin gen. Wel een erg grote hoop. Oplossing vorige week Je kunt van een rond stuk karton of bordpapier een aardig geschenkje maken. Je hebt lijm touw en verf nodig. In het midden van het stuk karton of bordpapier knijp je een flinke druppel lijm uit. Je legt het begin van het touw erin en wacht tot het droog is. Dan zit het touw goed vast en begin je het gewoon in het rond te draaien. Telkens laat je een druppel lijm op het karton vallen, zodat het touw hier en daar stevig vast komt te zitten. Niet te veel lijm uitknijpen of op smeren, want dan krijg je een vieze kleef boel en wordt je moeder boos. Als je het hele stuk karton met touw hebt gewikkeld, doe je het aan de andere kant ook zo. Een leuk verfje erop. bijvoorbeeld ver schillend gekleurde driehoeken en je hebt een leuk kado, bijv. een onderlegger voor een pannetje. Je kunt ook ander materiaal gebrui ken. bijv. gekleurd „stro". s. Z V 0 p s V Je ziet in de bovenste rij een auto. een vliegtuig, een scooter en een boot. In de onderste rij staan artike len die bij de bovenste vier horen. Maar ze staan niet in volgorde. Wat hoort bij wat?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 6