FLENTROP GEEFT TOON AAN IN BOUW Honderden roofvogels opgezet op de kast Techniek en klank op achttiende eeuw geënt LEIDSE COURANT Een familieraad kwam er niet aan te pas. Voor Dirk Andries Flentrop was het heel gewoon dat hij na zijn schooltijd ging wer ken bij zijn vader, de or gelbouwer van Zaandam. Eerst in het ouderlijk huis, later in een kloeke villa in het stadscentrum. ,,Als ik mocht kiezen, zou ik het weer doen", zegt de 63-jarige directeur in hetzelfde huis waarin hij als aankomende leerling zijn eerste pijpjes sol deerde. Nu leidt hij een toonaangevend bedrijf waarin veertig mensen hun brood verdienen. Flentrop Zaandam is een begrip in de orgelwereld, al houdt de zoon van de stichter er niet van, opgetild en bejubeld te -wor den. „Iedereen wil zijn werk zo goed mogelijk doen", zegt de haast verlegen orgelbouwer eenvou dig. Het doet hem ogenschijn lijk weinig, dat de Hollandse instrumenten hun weg over de hele wereld vinden. Van per soonsverheerlijking wil hij niet weten. „Wat betekent één man? Mijn medewerkers en ik vormen een team". Over zichzelf vertelt Dirk An dries niet graag. Op de foto wil hij liever niet. Maar voor een praatje over zijn vak, de combinatie van ambacht en kunstenaarschap, trekt hij met liefde een uurtje uit. Bezoek is altijd welkom, de werkplaats staat voor iedereen open. „Ik neem iedere bezoeker voor vol, al is hij nog zo'n leek op muziekgebied", legt Flentrop uit. „Vaktaal gebruik ik niet, ik praat gewoon Nederlands". Als een gids in een museum laat hij het gebouw zien. Ka mers vol orgels, tekeningen, pijpen, schilderijen en in de hal een grote staande klok die orgeltonen produceert als hij slaat. „Een grapje", lacht de eigenaar. V olksuni versiteiten Niet alleen thuis praat Flentrop over zijn vak. Hij trekt er ook op uit. Vele volksuniversiteiten kennen herp als een gewaar deerd avondvullend spreker. „Je maakt van alles mee. Mensen hebben vaak geen flauw idee, hoe een kerkorgel er van binnen uitziet. Staan daar ook nog pijpen', vragen ze dan. Ze denken dat alle pij pen aan de buitenkant zitten. Of ze vinden het gek, dat een orgel maar zo'n klein klavier heeft". Het zijn sterotype vra gen, die Fentrop steeds weer tegenkomt. Niet dat hij boos wordt, of ongeduldig. Hij kan er om lachen. „Domme" vra gen laten hem koud. Orderportefeuille Zijn rust. bescheidenheid en openheid heeft Flentrop over gebracht op zijn personeelsle den. Of misschien zijn het wel de eigenschappen die een or gelbouwer nodig heeft. De meester krijgt nogal wat aan loop, jongens van L.T.S. of de ZAANDAM Flentrop orgelbouw. Bekend in de Nederlandse muziek wereld, een nietszeggende naam voor een buitenstaander. Toch aan dacht voor dit oerhollandse bedrijf dat dit jaar een halve eeuw gele den z:jn intrek nam in het tegen woordige hoofdkantoor. In het nij vere Zaandam, een paar kilometer van de grote werkplaats vandaan, die vlak naast de spoorlijn dage lijks de aandacht van treinreizi gers trekt. Flentrop timmert aan de weg, al houdt de directeur meer van de beslotenheid van zijn werk kamer, een eenvoudig bemeubelde ruimte waarin een groot gebogen, zwaar eiken bureau opvalt: een ge schenk van zijn personeelsleden. Een orgelbouwer weet zijn handen te gebruiken. Directeur Flentrop bij één van zijn pronk stukken (foto links boven). Directeur Dirk aan de intonatietafel (foto onder). Het oude orgel van Oosthuizen, door Flen trop gerestaureerd (foto rechts boven). middelbare school, muzikaal aangelegd, die een baan in de orgelbouwerij zoeken. Als ze na hun militaire dienst terug komen, blijven ze vaak hun hele leven, heeft Flentrop ge merkt. Hun opleiding krijgen ze in Zaandam, vijf jaar lang. Ze leren hout bewerken, me taal en leer. Draaien pijpen, monteren, intoneren, restaure ren en solderen. Een wandelingetje door de werkplaats leert dat orgelbou- wen een wereldwijde bezigheid is. Intoneur S. Doot legt de laatste hand aan een klein in strument dat eerdaags naar Californië wordt verscheept. Dat Doot meereist, spreekt vanzelf. „Ondenkbaar dat een ander ons orgel zou installe ren", legt Flentrop uit. De meeste tijd is Flentrop kwijt met het restaureren van oude, historische instrumenten. Za kelijk gezien ligt het zwaarte punt op de nieuwbouw. Niet ondankbaar om oude instru menten op te knappen? De or gelbouwer ontkent. Zegt dat hij studie belangrijk vindt. Het graven in archieven, het zoe ken hoe meesters voor hem hun problemen oplosten. „Dat verrijkt je inzicht. Ik zou het restauratiewerk niet willen missen". Nederland heeft nog al wat historische instrumen ten. Flentrop: „Toeval, in de tijd dat in andere landen ge sloopt en veranderd werd, was in Nederland geldgebrek. Daarom is bij ons veel be waard". Hij doet er nu zijn voordeel mee. Het Nederlandse orgelbez.it heeft een streepje voor bij het Zaan- damse bedrijf. „Waar ben jij mee bezig', vraagt directeur Dirk aan een jongen die een stukje op een oude pijp sol deert. „Deventer" is het ant woord. Flentrop weet genoeg. Hij kent zijn orgel. Van bijna elke kerk in Nederland weet hij de afmetingen en de akoes- t.ek. 's Zomers in de vakantietijd, gaat hij op ontdekkingsreis. ,,'t Is een hele toer, een kerk voorbij te lopen", verzucht de orgelbouwer lachend. Vertelt dan van de koster in het oos ten van het land die hem een van de aardigste anekdotes bezorgde. „Die man zei, dat het orgel niet op volle sterkte mocht spelen, omdat anders de ramen zouden spr.ngen". Lacht. „Erg onwaarschijnlijk. Hoewel, ik zou er mijn handen niet voor in het vuur durven steken, dat zo iets nooit zou voorkomen. Maar daar zeker niet". Geen klankrecept Graag kijkt de Zaandamse or gelbouwer naar de 17e en 18e eeuw, de tijd van de barok. „Wij hebben vaag geëxperi menteerd met triplex en plas tic. maar dat is voorbij" Het zijn nu weer eiken en grenen balkjes en latjes die tn oe werkplaats liggen. Ook de ma nier van werken wordt weer geënt op het oude ambaent. „Dat is niet hetzelfde als ko piëren". De toon, de heldere doorzichtige Flentropklank, is ook op de 18e eeuw geïnspi reerd. „Wij richten ons steeds op voorbeelden uit het verle den". Geheimen heeft Flentrop niet. „Ik heb geen kluis met een klankrecept, dat van vaaer op zoon is overgeleverd". Per or gel wordt de klank bepaald, afhankelijk van de grootte van het instrument. Niet moeilijk, om in woorden uit te drukken hoe een orgel klinkt? „Nee. als ik twee minuten met mijn ontoneur praat, weet ik al, of de klank goed is". Veilingkistje Er zit muziek in de orgelwereld. De belangstelling neemt toe. Orgels worden ook voor con certzalen gebouwd. Het doet Flentron plezier, al weet hij er nauwelijks een verklaring voor. „Je merkt het over de hele wereld". Misschien heeft het te maken met een ople ving van oude muziekinstru menten in het algemeen. Een clavecimbel hoor Je ook meer". De waarderi.»? voor kleine orgels mag er ook we zen. Flentrop bouwt met even veel liefde een kathedraal-ko los als een portatiefje zo groot als 'n vellingskistje. Zo'n kleintje heeft hij dit laar als wisselprijs beschikbaar gesteld voor het Haarlemse orgelcon cours. „Voor mij hoeft een or gel niet groot te zijn. Het sub tiele is ook goed". Het orgelbouwen is steeds han denarbeid gebleven. „Wij ge bruiken wel machines, maar als verlengstuk van ons ge reedschap. De machines zijn ons niet de baas. We kennen ook geen loon naar produktle. Dat kan ook niet. Elk onder deeltje wordt met de hand ge maakt". Dat maakt 'n mecha nisch kerkorgel duur. „Ja. maar het gaat lang mee. Wij bouwen op levensduur, niet op slijtage. De muziek stelt eisen. Er wordt wel eens gez"gd: m'n opvolger moet ook werk hebben, maar dat gaat in ons vak r.iet op". Muzikaal heeft Flentrop uitge sproken meningen. Werk van Messiaen kan hij wel waarde ren, naar een opera gaat h!J zelden of nooit. „Dan wordt er iemand zingend doodgosiokon. UTRECHT „Stiekeme preparateurs zijn er zat", zegt Roelof Schoonewelle, directeur van het natuurmuseum in Zwartsluis, dat de naam van zijn vader draagt. „Ik zal hier geen roofvogel opzetten, waarvan ik weet, dat hij geschoten is en voor de ver koop heb ik alleen fazanten en dat spul". Directeur C. de Bruin, van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels: „Er zijn zo'n vijftig erkende preparateurs in Nederland, maar wij zijn er bijna zeker van, dat het aantal klandestiene tien keer zo groot is". Dierenbeschermingsinspecteur W. H. Hilderink te Haaksbergen: „Vorige week nog heb ik iemand bekeurd, die een opgezette buizerd vervoerde, zonder dat er het loodje aan zat, dat hij meekrijgt als een erkende preparateur zo'n roofvogel on der handen heeft gehad. Het is erg. Meneer, iedereen wil tegen woordig, een roofvogel op de schoorsteenmantel hebben". Ook natuurbeschermingsconsulent ir. W. L. Jansen bevestigt ons vermoeden, dat er wat aan de hand is met dode roofvogels. Bui zerds, torenvalken! sperwers, worden aan de lopende band opge zet. Waar ze vandaan komen? Het zijn bepaald niet allemaal Verkeersslachtoffers en het vergif maakt de laatste tijd ook niet zoveel slachtoffers meer. Natuurbeschermingsmensen zijn het er over eens, dat er, ondanks de bescherming door de vogelwet, jaarlijks honderden roofvogels geschoten of op andere wijze moedwillig om zeep gebracht wor den. Voor een deel is dat te verklaren door de aversie, die ja gers vanouds tegen het „schadelijke roofwild" hebben, maar veel meer is het een modeverschijnsel: het staat goed, om je hal of huiskamer met een „opgestopte" roofvogel te versieren. He is een statuskwestie geworden en er zit immers geld genoeg onder de mensen om aan het statusverlangen te voldoen. Het opzetten van dieren is niet geodkoop. er gaat veel werk in zit ten en werk is tegenwoordig duur. Toch kun je bij een man als Schoonewelle nog voor een paar tientjes, een steenuiltje en voor wat meer een buizerd laten opzetten, mits je daar op een eerlij ke manier aan gekomen bent. Maar in de klandestiene handel- worden heel andere prijzen gevraagd. Vogelbeschermingsdirecteur de Bruin (zijn kantoor staat heel toe passelijk in de Nachtegaalstraat te Utrecht): „Wij hebben een heel goede vogelwet in ons land, al sinds 1936. Maar het is lang zamerhand toch nodig, dat die op de helling komt. Dat gebeurt ook. de ambtelijke voorbereiding is al een goed eind op weg. Het is de bedoeling om vooral ook veel aandacht te besteden aan dat klandestiene prepareren. De mazen van de wet zullen kleiner moeten worden". De vraag naar opgezette roofvogels is groot en dus stijgen de prij zen. De heer De Bruin noemt bedragen van 250 tot 400 voor een buizenrd. „Wij kennen wel wat van die duistere figuren, die zich aan deze praktijken schuldig maken. Soms wordt er eentje gepakt, maar er is te weinig controle. Toch geven de statistieken van de politie en de rapporten van de controleurs vogelwet dui delijke aanwijzingen over de tocenomen vraag naar opgezette dieren en vooral naar roofvogels. De stroperij neemt duidelijk toe door die vraag. Het ergst is het in het zuiden, in het Brabants Limburgse grensgebied, maar daar zijn ook nog de meeste roof vogels. Er is een geval bekend uit de genoemde streek dat op een Vogel wet gaat op de helling Alleen de erkende preparateur hangt een loodje aan de opgezette vogel. Hij prepareert een vogel alleen als er geen „luchtje" aan zit. Teveel klan des tiene prepa rateurs buizerdnest de jongen met ijzerdraadjes vastgebonden waren. De stroper kon dan rustig afwachten tot ze genoeg gevoerd waren om „opzetrijp" te zijn. „Ik weet ook een geval, waarin de hele boom werd omgehakt, om een roofvogelnest te bereiken", zegt de heer De Bruin. „Je komt dat soort dingen in het hele land tegen". De heer S. Braaksma van staatsbosbeheer, die eveneens van Utrecht uit een overzicht over het land heeft, is specialist in kerk uilen. „Er gebeuren erge dingen", verzucht hij. „Kerkuilen zijn er nog maar een paar honderd, want de nestgelegenheid is schaars en ze worden net als andere stootvogels door allerlei oorzaken in hun voortbestaan bedreigd. En dan moet je gebeu ren, wat mij laatst overkwam. Ik registreer elke kerkuil in Nederland en ik belde over een vogel, die ik op de zolder van een boerderij wist te zitten. Ik kreeg de vrouw van de eigenaar aan de lijn. Op mijn vraag hoe het met haar kerkuil ging, antwoordde zij: „Die staat nu opgezet op de kast. Mijn man heeft hem in een hoek van de zolder doodgesla gen. hij wilde hem al zo lang hebben". Kerkuilen zijn bij de „roofvogelliefhebbers" natuurlijk bijzonder gewild, door hun zeldzaamheid en door de decoratieve werking, die er van elke uil uitgaat. De meeste roofvogels, die je op de klandestiene markt kunt kopen, zijn evenwel buizerds en toren valken. Maar toch ook wel de veel zeldzamer kieken dieven en allerlei uilensoorten. „Ook buitenlandse roofvogels zijn op de markt. Oorspronkelijk meestal levend, want ook het houden van een levende roofvgoel is „in". De wet beschermt alleen Europese roofvgelos. Een valk uit India bijvoorbeeld, daar doe je niets aan. Veel mensen vin den het Interessant om een levende roofvogel in een kooi te heb ben en er is altijd wel een dierenhandelaar, die daar brood in ziet. Maar een roofvogel eist heel wat meer aandacht dan een kanarie. Je zult hem bijvoorbeeld met muizen moeten voeren en hoe kom je daar aan? Roofvogel-specialisten kweken ze zelf. maar daar moet Je een frater Simon Deltour voor zijn. die in zijn Eindhovense kloostertuin gewonde roofvogels poknapt. Ook in het Ooievaarsdorp aan de Lek is zo'n revalidatiecentrum vor roofvogels. Er zijn patiënten genoeg, want niet alleen normale roofvogels worden vaak slachtoffers van verkeer, vergif en der gelijke. Uit het hele land worden zieke of gewonde vogels naar deze centra gestuurd, want er zijn elukkig heel wat mensen met werkelijke liefde voor dieren. Maar er zijn helaas ook heel wat profiteurs. De heer De Bruin: „Een frappant voorbeeld overkwam mij kort geleden. Ik kam bij iemand binnen en zag een opgezette toren valk, natuurlijk zonder preparateursloodje. Een mooie vogel, zei ik. Hoe kom je er aan? De man bleek hem voor zijn verjaardag te hebben gekregen van zijn moeder. Ik heb die moeder opge zocht. Ze vertelde me, dat ze al een poosje had lopen te pieke ren, wat ze haar zoon toch zou geven, toen er een man aan de 'deur kwam die opgezette roofvogels te koop had. Voor 75 werd zij eigenares van het torenvalkje, waar ze vervolgens haar zoon mee verblijde. Die man had een auto vol gehad, maar helaas kon de koopster geen signalement geven en ook het autonummer had ze niet genoteerd. Wist zij veel, dat er iets scheef zat?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 19