Paul Citroen, (umfc GROTE ROL BIJ OMMEZWAAI VAN DE BEELDENDE KUNST Met Heersema bij de centrale verwarming SPRINGLEVENDE HISTORIE „Ik ben modern In het gebruik van mijn materiaal, ik laat mijn werk vanuit het materiaal ontstaan, dat is de leer van het Bauhaus van Gro- pius, maar in mijn vormgeving ver loochent zich mijn vroege, klassieke opleiding niet". Aan het woord is de schilder Paul Citroen, die voor velen bekend is als de tekenaar van de prominent in het programma „Duys op zondag". Zijn portretten, die in sneltreinvaart bij Duys geproduceerd worden, zullen voor geen mens pro blemen opleveren. Niet alleen is de gelijkenis steeds treffend, maar ook de typerende karaktertrekken van de geportretteerden lijken moeiteloos neergeschreven. Zelfportret van Paul Citroen uit de jaren vijftig. Behalve dat Citroen schilder, tekenaar en schrijver is, wordt hij als kunstpedagoog gewaardeerd, is hij fotograaf en verzame laar van kunst en kitsch. Aan zijn contac ten met kunstvrienden hield hij een uitge breide en zeer waardevolle verzameling van tekeningen en schilderijen over, die hij onlangs in langdurig bruikleen afstond aan het gemeentemuseum Princessehof te Leeu warden. Paul Citroen heeft voorzover hij zich kan herinneren (hij is in 1896 te Berlijn gebo ren) altijd getekend en zijn vader stuurde hem al vroeg naar een particuliere kunst nijverheidsschool in deze stad, waar o.a Corinth les gaf. De nieuwe, naar abstrac ties neigende kunst was toen al een tiental jaren oud, maar Citroen zelf - enthousiast over de impressionistische kunstenaars - werd opgeleid in een classicistisch-impres- sionistische sfeer. Op de school leerde hij Geong Muche kennen, die altijd zijn vriend zou blijven. Door deze vriend kwam hij in contact met de abstracte stroming van „Der Sturm" die zich concentreerde rond de verzame laar Herwarth Walden. Deze kennismaking in 1915 heeft Citroen danig aangegrepen. De kunstenaar, die nog helemaal door het impressionisme was bezeten, voelde dat hij niet mee kon, wist ook dat, als hij in zijn zelf gevonden vorm doorging, hij de moder ne abstracte ontwikkelingen tegen zou hou den. Hij hield op met schilderen en tekenen en met medewerking van Herwarth Wal den begon hij de zogenaamde „Sturmbuch- handlung". Bij Walden had Citroen als ken nis gemaakt met Kandinsky, Kokoschka, Chagalil, Mare en K'lee. In zijn boekhandel werden uitsluitend boeken verkocht óver mo derne kunst: van Cézanne, Van Gogh en Gauguin, de aangevers van de richting tot de mensen die hij bij Walden had leren kennen en die toen nog slechts door een ui terst kleine groep gewaardeerd werd. In z'n winkel hing werk van Franz Mare, Cam- pendonk en Jacoba van Heemskerk, litho's van Kokoschka. Hoewel het hem onmoge lijk was mee te doen, kende hij de theoreti sche achtergronden van de groep zo goed, dat hij veel mensen tot het kopen van werk van deze onbekenden wist te bewegen. Van zijn vader kreeg hij wat geld en hij kocht er werk van zijn vrienden voor; het begin van zijn uitgebreide verzameling. Inmiddels had hij ook al een ruime verzameling prent briefkaarten bijeengegaard, een globetrot ter-fictie die in die tijd door velen opgeroe pen werd. Voor Citroen zou deze verzame ling van groot gewicht worden. Dada Jarenlang heeft Paul Citroen in Berlijn als een marktkoopman het werk proberen te slijten dat tegenwoordig het honderd- of duizendvoudige zou opbrengen. Hij leerde Mehring en George Grosz kennen en na de eerste wereldoorlog ook Richard Hlilsen- beck die van ZUrich uit Dada met zich mee heeft gevoerd naar Berlijn. Hülsenbeck was de promotor van Dada- Berlijn, een aftakking van de anti-kunst stroming die in ZUrich begon. Citroen deed nauwelijks mee aan de matinees, die leid den tot het beschimpen van alle tot de oor log nog bestaande waarden. Het publiek werd bespot en Citroen voelde zich niet thuis tussen het cynische gezelschap, maar was te zeer geïnteresseerd om zich geheel af te wenden. In die tijd zag hij Blumen- feld, die zich later als John Bloomfield in Nederland zou vestigen, twee foto's op een stuk papier plakken. Grosz en Raoul Haussmann plakten toen ook al her en der foto's op vellen papier Paul Citroen met zijn grote verzameling prentbriefkaarten van steden komt op het idee om een blad helemaal vol te plakken met huizen, het zou de indruk wekken van een immens gifo- te stad. Hij verknipte zijn mooie verzame ling en weet niet dat de werken die dan ontstaan (1919—1923) de klassieke voorbeel den zullen worden van de fotomontage (het woord bestond toen nog niet eens). Zijn vrienden waren hem dan wel voorgegaan, maar die plakten maar in het wilde weg, Citroen ordende ze tot composities van fo tofragmenten soms met grafische middelen aangevuld: „Welstadt" en „Metropolis". Bauhaus Omdat Citroen weer wilde gaan tekenen en schilderen, ging hij in op het verzoek van zijn vriend Georg Muche en vertrok van Berlijn naar Weimar om een cursus te Metropolis (1923), dat als een der eerste fotocollages Citroen naam zou bezorgen gaan volgen aan het Bauhaus, waar Muche leraar was. Citroen kwam terecht bij de „Vorkurs" van Johannes Itten. Van hem leerde Citroen dat hij bij het tekenen niet uit behoorde te gaan van het onderwerp, geen imitatie naar de natuur moest maken, maar moest beginnen met de natuur die het materiaal bood. Veel van zijn impressionistische scholing was bij Citroen blijven hangen, maar de materiaal-theorie was er aan toegevoegd en Citroen, die eindelijk weer eens op eigen wijze wilde gaan werken, vertrok naar Ne derland. Hij voorzag enkele jaren in zijn levensonderhoud met het schilderen en te kenen van portretten en landschappen. De verkoop ging steeds moeilijker, tijdens het economisch debacle rond 1930 hadden de mensen andere zorgen dan zich te interes seren voor schilderijen. In Nederland had hij al spoedig kennis ge maakt met Charles Roelofs en zij besloten, om uit het financiële slop te raken, de „Nieuwe Kunstschool" op te richten. Ge steund door Jan Haverman de beeldhouwer en de pedagogiek die hij in zijn Bauhaus- BIJ Thomas Rap te Am sterdam zijn een serie verhalen van Heere Hee- resma verschenen die tot stand zijn gekomen „in het besef dat de natuur machtig mooi is en een mensenleven nauwelijks de moeite waard". Zo kan men althans op de eerste bladzijde, bij wijze van motto, lezen. In deze vast stelling vindt men reeds de spot, de opvatting om trent de natuur en de kijk op de mens Heere Heeres- ma eigen. We hebben het aardig ver gebracht als mens, ten minste in het nog rijke westen. Velen onzer kun nen inderdaad bij centrale verwarming gaan zitten. Maar dit gemakkelijk ver kregen comfort behoedt ons niet geheel voor ons zelf. We vergeten er de natuur soms door, die vol gens Heeresma machtig mooi is, en we zijn daar door zo geworden dat we voor onze ontspanning be reid zijn „zwaarmoedige verhalen" te lezen. Want dat zijn deze vijf verhalen inderdaad. Ze doen soms denken aan de verhalen van een thans welhaast geheel vergeten schrijver, die in zijn ge wone leven als arts met gewone mensen te doen kreeg en die daar op de naturalistische wijze van destijds soms verslag van deed. Hij wordt nog ver- r noemd in het dagboek van Frederik van Eeden, die hem een aardige jonge HEERE HEERESMA: een mensenleven is nauwelijks de moeite waard Altrino was echter niet zo onbetekenend. Achter de naturalistische methode, die hij trouwens niet al te nadrukkelijk volgde, kon men in zijn verhalen zijn persoonlijkheid ontdekken die critisch en gevoelig was, en die bijzonder goed besefte hoe mensen tot zwaarmoedigheid konden komen en hoe genadeloos die kon zijn. Hij had het over mensen in de knoop, gevangen in een web, juist als Heeres ma, hij deelde dat „natu ralistisch" mede en dat doet Heeresma voor een gedeelte ook. Maar hij is wel een andere man. De begaanheid die hij toont met zijn mensen in een klemsituatie, is bij Hee resma niet geheel afwe zig, maar deze verlustigt zich desondanks in die si tuatie, hij speelt met zijn kleine mensen, ze zijn bij hem veel meer onderwerp van verhaal. In feite zijn deze vijf „zwaarmoedige verhalen" behalve zwaar moedig, humoristisch van aard, al is de humor voor het grootste gedeelte wel bijzonder zwart. Heeresma drijft met zijn personen de spot, al is die niet zozeer speciaal op hen persoonlijk gericht, maar meer op de mens, die trieste figuur, in het algemeen. In „Mijnheer Frits en juffrouw Lenie" solt Heeresma met een wat oudere, maar onvol wassen, vrijgezel op vrij ersvoeten. In „Anna" toont hij ons de ontluiste ring van een alleenwonen de vrouw, die zich van de wereld heeft afgesloten. „Maar de wielrijder treft geen blaam" brengt ons in kennis met een gewe zen varensgezel, die zich op het vasteland en bij zijn vrouw niet thuis voelt. „De dood van de smalle oude man" laat de weg naar de zelfmoord zien en „Een winkelier keert niet weerom", dat het meest tot een spel werd en waar een postbo de steeds meer tot mage re Hein uitgroeit, gaat over een kleine zelfstandi ge, die geen brood meer ziet in zijn zelfstandig heid. Het is alles even donker en schijnbaar onuitkoom- baar, en dat wordt, met meesterschap verteld, overweldigend. Als er de voortdurende spot niet was, zou alles te neer drukkend zijn, tenminste op het einde na. Het einde is bij Heeresma altijd dubbelzinnig en ge heimzinnig. Het is meestal niet donker, maar licht. Het kan bedriegelijk zijn, begin van nieuwe moei lijkheden, maar het lijkt vrijwel altijd op een be vrijding van de dood. Spe ciaal in het laatste ver haal, het verhaal van de winkelier die niet terug komt is het even verwar rend als overrompelend speels en lichtomstraald. JOS PANHUIJSEN tijd had opgedaan heeft Paul Citroen en kele jaren lang zijn leerlingen het ambacht geleerd, terwijl hij het aan hen overliet kunst te maken. Geen scholen voor kunst! Wel scholen voor het handwerk, voor de grondbegrippen. Het functionele van de middelen gaf Citroen de vrijheid om van het begin, de lijn en het timbre, uit te gaan en de mogelijkheid om dit in elke gewenste richting voort te zetten. In zijn portretten is het kleine beetje dwang te onderkennen, dat hem nog rest van zijn impressionisti sche start. Hij heeft zich bij al zijn erva ring tussen de abstracte avant-garde ouder wets gevoeld. Nu maakt hij er zich geen problemen meer over en weet dat hij met zijn onmoderne aanpak de door de tijd ver eiste ontwikkeling beslist niet tegenhoudt. Verzameling Aan zijn succes als zuiver figuratief kun stenaar is het ook af te lezen dat Paul Ci troen met zijn 76 jaar nog steeds een be tekenisvolle rol speelt in de Nederlandse kunstwereld. Niettemin blijft de rol, die hij in het verleden tijdens de ommezwaai van de beeldende kunst heeft gespeeld het be langrijkste. Aan al die gebeurtenissen heeft hij sporen overgehouden, een enkele honderden stuks omvattende collectie kunstwerken van vrienden, leraren en leerlingen, een verza meling met werk van de zeventiende eeuw tot en met de nieuwste uitingen van Peter Struycken en Lucebert, vooral de twintigste eeuw is ruim vertegenwoordigd. Die collec- kunstgeschiedenis. De verzameling is in de breedte aangelegd, van elke stroming is er wel iets aanwezig. Aan zijn Dada-periode hield hij enkele stuks grafiek over van zijn vriend Muche en o.m. een prachtige houtsnede van Kurt Schwitters. Een ruim aantal litho's van Grosz geeft een geëngageerd-politiek beeld van het Berlijn waar Citroen opgroeide. De Bauhaus-periode deed hem werk aanschaf fen van Klee, van wie een zeer goede keus aan grafiek aanwezig is, van Lothar Schreijer en Lionel Feiniger. De Stijl-perio de is min of meer aan hem voorbijgegaan, tooh wist hij nog een juweel van een ge dicht in de stramme typografie van Bart van der Leek aan te schaffen. Jacoba van Heemskerk en Jacob Bendien betekenden voor Citroen de doorbraak van de abstrac te kunst in Nederland en in zijn verzame ling hebben zij dan ook een zeer ruime plaats. Asger Jorn, Karei Appel, Corneille, Luce bert, de grote namen van de Cobra-bewe ging heeft hij allerminst vergeten, maar ook Piet Ouborg, Jaap Nanninga, Karei Bleijenberg en Jan Cremer ontbreken niet. De nieuwe figuratieven, vooral Westerik, zijn ruim vertegenwoordigd. Citroens leven wordt weerspiegeld in de Princessehof te Leeuwarden, zijn werk is er geplaatst tussen de kunstuitingen, die zijn hele doen en laten hebben bepaald. PETER KARSTKAREL Tegel met een in een trolieraster gevangen Vrouwengezicht, een van Citroi werken in Leeuwarden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 20