JEAN
DULIEU
Ik ben
altijd een
dagdromer f
geweest
V.
SOEST Op zijn tekentafel ligt een vel papier met
daarop twaalf snelle schetsen van Paulus de boska
bouter. Steeds hetzelfde lepe baasje, dat zijn kale
ftnar als een te gulzig opgeblazen ballon op zijn
schouders meetorst. Halverwege de pagina heeft te
kenaar Jean Dulieu ook de heks Eucalypta gepor
tretteerd, terwijl ze net doende is een broedse kip
'een klisma te geven. ,.Om zo'n prentje kan ik me
ftou zelf rot lachen", bekent hij, gelukkig vind ik
1 tekenen nog steeds een kostelijke hobby. Maar dit
plaatje moet ik wel vergeten, dat kan natuurlijk
niet".
Dat is een moeilijkheid. Eucalypta met haar klisma
kan gewoon niet. Daar zijn de kinderen misschien
wel aan toe. maar krantendirecties wellicht nog niet.
Ik heb haar onlangs ook hasj laten roken. Hier heb
je d'r. Dat is duidelijk een hasjpijpje. Op een gege
ven moment laat ik haar ook high worden. Het gek
ke wijf is helemaal stoned. Kostelijk.
Eucalypta behoort duidelijk tot mijn favorieten. Ge
woon omdat het een duivels interessante vrouw is.
Alleen al die kromme neus en dat blikje. Jazeker,
i één van mijn bekenden heeft als model voor Euca
lypta gediend. Ze is allang dood, maar ik ga niet
zeggen, wie het geweest is. Krijg je weer gedonder
I met de nabestaanden.
Ik kan je wel zeggen, dat ik de buurman en mijn
grootvader heb gebruikt om Paulus van de grond te
krijgen. Ze hebben het beiden nooit geweten. Buur
man was helemaal Paulus. Kogelrond buikje, glim
mend kopje en een fijn sikje. Op een dag viel hij in
een greppel, die hij nota bene net zelf gegraven had.
j Toen ik op zijn hulpgeroep kwam toesnellen en hem
daar in de diepte zag spartelen, dacht ik: „mijn he
mel. Die man IS EEN KABOUTER".
Helemaal Paulus
Eén van de nare kanten van mijn beroep is, dat de
mensen je graag vereenzelvigen met Paulus. Ze ko
men hier en op de drempel zie ik het al. Ze hebben
het' ontdekt. Frappant meneer Dulieu. Maar u bent
het helemaal. Helemaal Paulus". Dan denk ik: lig
niet te zeveren mens. Misschien zit er ook een snuif
je Paulus in mijn karakter. Maar ik ben ook Euca
lypta. Daar sta ik wel op. Ik vind die heks oneindig
veel boeiender dan de rest.' Lekker slecht is zo mie
ters jongen. En ik ben echt niet de enige die er zo
over denkt. Jeroen Bosch maakte zijn beste schilde
rijen, als hij een doorkijkje op de hel gaf. Daar is
gewoon veel meer te beleven dan aan de andere kant.
Als Bosch de hemel schilderde met engeltjes en sna-
renspul leek het opeens nergens meer op. Gnomen,
kobolds, wijven, die niet deugen en zondaars met
pikneuzen, clat geeft de sjeu aan Jeroen Bosch.
Nu is het vreemde, dat die hele Eucalypta in het be
gin niet in mijn verhaal voorkwam. Ik begon met
Paulus in de oorlog. Ik 'zocht gewoon een vluchtweg
uit de rottigheid. We stierven in Amsterdam van de
honger en de wereld was grauw, narigheid. Ik herin
ner me nog, dat een tante bij ons kwam met een
koffertje tulpenbollen. Dat was een delicatesse. Elke
bol sneden we overlangs door en dan werd ie even
licht geroosterd op het noodkacheltje. Op het laatst
begon ik zelf spruiten te schieten.
In die tijd heb ik mezelf het sprookjesbos inge
stuurd. Ik ben altijd al een dagdromertje geweest.
Een fantastje, dat op zijn zolderkamertje van alles
zat te verzinnen. Ik had één klein raam en daar
doorheen zag ik elke dag een spreeuw op het dak
zitten, een schitterende vogel met een zeer geva
rieerd liederrepertoire. Ik begrijp nog steeds niet,
wat de mensen tegen spreeuwen hebben. Ja, hij
vreet de kersen op. Nou en: wij eten toch ook ker-
Ik kon dit jaar bijna niet op vakantie, omdat ik op
een nest jonge merels moest letten. Moe zat te broe
den in mijn rozenstruik, maar aan de overkant zaten
eksters, die op de eieren loerden. Hoe vaak ik des
nachts om drie, vier uur mijn bed "ben uitgestormd
in het belang van de merelstqnd, weet ik niet. Als ik
die rotzakken hoorde aanstormen, stond ik al op het
kouwe zzil om ze een hengst te geven. Toen we te
rug kwamen uit Frankrijk hadden drie van de vier
kinderen het overleefd. Een mooi succesje, dacht ik
zo.
Kankeren
In 1944 teken ik dus hele rustige bossen met aardige
kabouters erin. Geen vuiltje aan de lucht, geen schil
len en dozen. Die heks kwam pas in 1945 opdagen.
Toen waren we over de schrik heen en konden we
weer kankeren. De Canadezen pikten de mooiste
meiaen voor je neus weg en prompt kwam in mijn
verhaal Eucalypta op de proppen. Afreageren Lena.
Ik had haar ook een realistisch naveltje gegeven en
daar had de directie van het Vrije Volk bezwaren te
gen. Dat vonden ze onkies. Dat deed je een heks
niet aan. „Dat gaat de zaak mooi niet door", riep
ik, „ik sta op die navel". Toch kon ik hun geld goed
gebruiken. Ik kreeg voor één aflevering een tientje,
maar zaterdags was er geen strip, want dan moes
ten de verhalen over rietdekkers en klompenmakers
erin. Ik verdiende dus vijftig gulden in de week. En
ondertussen maar hopen, dat ze aan het einde van
het jaar niet zouden roepen: „Zo Dulieu, we hebben
die kabouter van je nou wel gezien, We willen Kuif
je weer eens nemen". Dan zou ik toch mooi voor
paal staan met die kale neet.
Ik heb pas later ontdekt, waarom mijn vader zo'n
moeite heeft gedaan om me van het tekenen af te
houden. Mijn eigen grootvader was Johan Braken-
siek. Toch geen kleine jongen in zijn tijd. Maar toen
hij oud was geworden zeiden ze wel „Braak de maz
zel" en kon hij zonder één cent opkrassen. Die man
heeft op het einde van zijn leven nog eens armoe
mogen lijden ook.
Mijn eigen zoon heb ik daarom met gematigd en
thousiasme aangemoedigd om het vak van zijn va
der te kiezen. Welk gezag kan ik trouwens laten gel
den tegenover zo'n knul? Een vader, die zelf zijn
halve leven rondtobt met een kabouter. Of dat zo
normaal is.
Het aangrijpendste vind ik nog steeds, als psycholo
gen en pedagogen zich buigen over de problemen
van Paulus. Er zijn dikke referaten geschreven over
mijn kabouter en daar zitten ze in te meieren over
de beweegredenen van de schrijver. Ik lees daar wat
ik bedoeld heb met mijn strips. Ik lach me wezenloos.
Ik heb nooit een andere bedoeling met Paulus gehad
dan het tekenen van een fijn plaatje.
Accoord, er zullen best knopen in mijn verhalen zit
ten. Maar de lol blijft toch bij mij voorop staan. En
bewaar me asjeblieft voor de psycho-analyse. Daar
kom je misschien genezen uit te voorschijn. Maar je
bent wel voorgoed je fantasie kwijt.
Verdrietige jeugd
Ik heb pas in een boek gelezen, dat alle schrijvers
van kinderverhalen een verdrietige jeugd hebben ge
had. Misschien gaat dat voor mij ook wel op. Ik had
gelukkig ook mijn fantasiewereldje, waar je je in uit
kon leven. Neem Paulus en de eikelmannetjes".
Dat is nog niet zo lang geleden verschenen. Maar
als kind van vijf leefden er al eikelmannetjes om
me heen. Ik maak bootjes voor ze. En kleine kof
fertjes. want als ze op reis gingen, moesten ze toch
het één en ander meenemen voor onderweg.
Ik droomde op mijn zesde ook, dat ik een beroemde
striptekenaar was. Ik had twee stapels papier voor
me. Links de lege vellen, rechts de tekeningen. Oh,
dat geluk, dat door je heenging, als je die rechter
stapel zag groeien.
Dat was een soort hamsterdrift, die ik nooit meer
ben kwijtgeraakt. Ik ben een verzamelaar. Ik heb op
een gegeven dag mijn postzegels van Nederland en
de kolonieën voor tachtig gulden verkocht, omdat ik
geld nodig had voor spelden voor mijn dierenverza
meling. Ik zette vlinders op, torren en meer van die
luizebossen. Als ik die postzegelverzameling had
vastgehouden, zou ik nu van de opbrengst een land
huis kunnen neerzetten.
Nu is verzamelen geweldig. Maar een verzameling
is niks. Een paar jaar geleden bezocht ik in Ierland
het landhuis van een Engelse lord. Je liep door za
len vol vitrines met opgeprikte vlinders. Het stof zat
dik op de vleugeltjes en de meeste vlinders vielen
van rottigheid uit elkaar. Er kropen ook allerlei on
definieerbare beestjes door die vitrines. Het was net
een in ontbinding verkerend lijk. En toch heeft die
ene man er zijn lol aan beleefd.
Dat is het zure van verzamelen. Je loopt over een
paarse hei. De zon is al achter de kim gezakt en op
eens ontdek je een lorretje, waar je al jaren naar
zoekt. Dat is het gelukkige moment. Alles wat daar
na gebeurt is ontluistering. Rubriceren, opprikken,
in een laatje opbergen. Het is allemaal niks.
Die verzamelwoede kwam door de situatie in ons ge
zin. Ik had één zuster en die was vier jaar ouder, In
de jeugd is dat een eeuwigheid. Ik moest altijd
muisstil zijn, want vader gaf zangles aan huis. Je
nam ook nooit vriendjes mee, want dat stoorde. Zo
word je vanzelf een kleine kluizenaar in zijn eigen
fantasiewereld.
Vader was een romanticus bij uitstelt. Een enorme
man, groot, breed en met een stem, die zich door
een betonnen muur kon boren. Schumann, Schubert
het was pure hoogromantiek wat bij ons de klok
sloeg. Debussy was in zijn ogen een schandalige
nieuwlichter. Een prutser.
Maar violist
Vader had ook nog het ongeluk, dat hij even indruk
wekkend bijziende was als hij groot was. De men
sen, die hem oppervlakkig kenden dachten, dat hij
verwaand was. „Hij loopt als God zelf door Amster
dam", riepen ze, „hij ziet alleen zichzelf". Dat klop
te ook nog, want hij kon op een halve meter niet
zien, wat er gebeurde. Hij spookt nog steeds als reus
door mijn verhalen. Een goedaardige reus. Dat wel.
Omdat vader volhield dat ik niet kon tekenen, word
ik dus violist. Muziek zag ik ook wel zitten. Ik kwam
na het conservatorium bij het Goois orkest, dat een
verrukkelijk samenraapsel was van mensen op hun
retour. Er zat een gesjeesde pianist bij en een alco
holicus, die nog net op een bas kon krassen. Maar
er werd wel met 150 procent enthousiasme gemusi
ceerd. Dat heb ik later bij het Concertgebouworkest
nooit meer meegemaakt. Daar speelde je op je routi
ne. Tachtig procent was al heel mooi. Want dan
speelde je nog de sterren van de hemel.
Op een gegeven moment zit ik uit te rekenen, dat ik
nog veertig jaar te strijken heb. Ik ben er gelijk
mee opgehouden. Ik kreeg alleen de zenuwen al van
het idee. De collega's zeiden: „denk aan je pensioen
Jan". Maar ik wilde geen pensioen. Ik wilde niet
een jaar van tevoren weten dat ik in april weer ze
ventien keer de Mattheus-passie moest spelen.
Nu blijft het natuurlijk een griezelige onderne
ming om van één kabouter afhankelijk te zl/n. Ik
had in het begin trouwens de grootste moeite om
mijn peil te handhaven, want de techniek van het te
kenen heb ik nooit geleerd. Ik kan je mijn belasting
biljet van 1972 laten zien. Belastbaar inkomen: 000,
staat erop. Ik heb anderhalf jaar dag en nacht aan
een tekenfilm over Paulus gewerkt en daarna zeiden
ze bij de NOS: „Sorry, het geld is op. Dat is naar
de NOS-kiosk gegaan". Ik stond aan alle kanten
rood. Ik had geen droog brood meer in de kast. Dat
is nu en paar maanden geleden.
Dat risico blijf je lopen als freelancende individua
list. Ik kruip 's morgens om acht uur in mijn koets
huis en begin wat te krabbelen. Je ziet hel onder je
handen groeien. Wit papier, dat vol loopt. Ik, heb ook
altijd een schetsboek bij me, als ik op vakantie ga.
Ik moet wel zorgen, dat ik geen infantiele idioot
word. Het moet aardigheid blijven. Ik ga niet zover,
dat ik Paulus kleineer tot bedenksel, maar ik blijf
toch genoeg realist om fantasie van werkelijkheid te
onderscheiden.
Ik zit op een diner van de vereniging van letterkun
digen naast een bekende schrijfster van kinderboe
ken. Ze zegt na de soep opeens: „Heeft u dat nou
ook. meneer Dulieu? Als u door een bos loopt ziet u
dan ook achter alle bomen duidelijk kleine manne
tjes. U en ik weten, dat ze echt bestaan, is het niet
meneer Dulieu?"
Ik kreeg het water in mijn handen en dacht: „Wat
is dit nu weer voor pure waanzinAlsof er op deze
wereld plaats is voor kabouters. Ik ben al blij, als ik
's morgens in mijn tuin de pimpelmezen zie en het
winterkoninkje. Vroeger zaten er rondom mijn huis
zestien lijsters. Nu nog één. Hoor jij nog wel eens de
nachtegaal zingen. Of de koekoek? Het is verschrik
kelijk, dat zulke dingen uit het leven verdwijnen. Als
ik de natuur niet meer om me heen heb. kan ik Pau
lus wel vergeten. Ik moet onder het tekenen de bo
men kunnen zien, ik moet vogels horen en de lucht
van onkruid ruiken.
Die plaatjes komen dan wel vanzelf. Ik had laatst
een kachelsmid op bezoek, die vroeg„Meneer Du
lieu. maakt u dat nou allemaal zelf? Of tekent u het
Ik 'vond het één van de ontroerendste momenten uit
mijn leven".
Tekst: Leo Thuring
,Een volwassene die zijn halve leven rondtobt met ,n kabouter kun je moeilijk normaal noemen'
Dulieu noemt zich een zelf-doener. Hij tekent niet alleen, maar maakt ook poppen, decors en requisieten. DuKeu: „Ik wil alleen een fijn plaatje tekenen.
Foto's: Milan Konvalinka