Joop Doderer IK BEN EEN VREEMDE PARTICULIER UIT EEN VORIGE GENERATIE' „IK PAS NIET IN DE VUILNIS BAK VAN HEDENDAAGS DIE ROL VAN DOOLITLLE IS HOOGTEPUNT IN MIJN TONEEL CARRIÈRE" ZATERDAG 9 JUNI 1973 Met ingang van maan dag, tweede Pinkster dag, worden professor Higgins en zijn deftige aanhang zeven avonden achtereen in het Haagse Congresgebouw gecon fronteerd met Eiiza Doolittle en de bonte schare van haar Cock ney-vrienden uit "My fair lady". Niet op de laatste plaats met vuil nisman (Joop Doderer) Doolittle, die zijn rol desnoods gratis zou wil len spelen. Joop Doderer met kersverse echtgenote Eshter: "met volle kracht vooruit in de woelige baren van het kluchtleven". Wij hebben in Amsterdam met een gemiddelde bezetting van 750 gedraaid en dat was nog te weinig. De dagkosten van My Fair Lady bedragen 9000 gulden en omdat bij elkaar te krijgen, moet je elke avond 1200 man in huis hebben. Na ons kwam de toneelgroep Globe in Carré met een eigentijds stuk. Geef ik jou te raden, hoeveel plaatsen er voor die eerste avond besproken waren. ACHT meneer. Welgeteld acht. Laat Doderer dan maar rustig zijn kluchten blijven spe len voor volle zalen. Desnoods gratis Die rol van Doolittle in My Fair Lady beschouw ik als een hoog tepunt in mijn carrière. Ik had die rol trouwens al geaccep teerd, voordat ze me hadden ge vraagd. Zo graag deed ik hem. Ik had die musical in 1954 in het Londense Drury Lane-theater gezien met Rex Harrison en Ju lie Andrews. Dat heeft me toen nog zes Engelse ponden gekost. Ik herinner me nog: ik was er kapot van en dacht alleen: „als ik nog één keer de kans krijg om die rol van Doolittle te spe len, doe ik het desnoods gra' Het is een schitterende .al, waarin je als acteur zalig kunt uitpakken. Doolittle heeft de twee grote schlagers van de show en zorgt daarnaast voortdurend voor de komische noot. Man, wat wil een acteur nou nog meer? Ik heb Joiian Kaart twaalf jaar geleden die col zien spelen en ik heb van die man genoten. Hij was ook op onze premières in Enschede, op drie november van het vorig jaar. Na afloop kwam hij achter het doek om me te feliciteren. Hij wist op dat moment ook, dat hij nooit meer op het toneel zou staan, dat zijn carrière voorgoed voorbij was. Kaart was toen al een wrak. Hij greep mijn beide handen en zei: „Je bent een waardige plaatsvervanger, zo niet beter dan ik". Later hoorde ik pas, dat hij in de loge tijdens mijn liedje „als het effe kan" heeft zitten huilen als een kind. Toch heb ik die rol van Doolittle niet cadeau gekregen van Lar- sen. Larsen heeft My Fair Lady in heel Europa geregiseerd en in elk land heeft hij zich vastge houden een dezelfde mise-en-sce- ne. Hij is een typische school meester, streng, soms kinder achtig, maar wel een begenadig de vakman. Als hij zag, dat je in je zenuwen een sigaretje op stak, stopte hij de repetities en gaf hij je een uitbrander. Zo'n man is het. Met vuilnisbak Misschien had Larsen die crea tie van Kaart nog in zijn achter hoofd en dacht ie, dat elke Ne derlandse acteur de rol van Doolittle zo zou spelen. Ik had op de eerste repetitiedag mis schien twee woorden gezegd, toen hij al riep: „Nee meneer Doderer, dat bedoel ik niet. U moet bedenken, dat u een vuil nisman bent. U moet bedenken, dat u de hele dag met vuilnis zakken op uw rug loopt". Kijk, als iemand me na één mi nuut al op die manier bij mijn lur n rikt. wordt ik toch wat zwet Hij heeft nog even voorgednan, hoe hij het bedoel de. Ln daarop heb ik hem aan het verstand gebracht, dat ik een andere opvatting van die rol had. „Ik begrijp u wel", zei ik, „maar als ik doe, wat u wilt, ben ik Doderer r.'jt meer". Hij dacht even na en zei toen „Oké, doet u dan maar, zoals u denkt, dat het - moet". Vanaf dat mo ment heb ik geen centje pijn meer met mijn schoolmeester gehad. We hebben met de nieuwe ver sie van My Fair Lady overal voor volle zalen gespeeld. In de provincie bedoel ik. Enschede 14 dagen uitverkocht. Groningen 10 dagen uitverkocht. En toen kwam die domper in Amster dam. We hebben er alles aan gedaan, geadverteerd, inter views weggegeven, noem maar op. Maar meer dan 750 mensen kwamen er per avond toch niet naar ons kijken. Na een paar weken draaide de directie van Forum de kraan en dicht en zei: „Stoppen met die handel. De verliezen worden te groot". Vechtersbaasje Op dat moment is er uit de groep spontaan een comité naar voren gekomen, dat zei: „deze musical moet gered worden, kost wat het kost". Ik ben zelf niet zo'n vechtersbaasje, ik had het geld van My Fair Lady niet eens hard nodig, want ik heb ge noeg andere bronnen van inkom sten. Ik doe al 15 jaar Swieber- tje en daar kijken nog steeds 8 miljoen mensen per keer naar. Daarnaast heb ik mijn kinde voorstellingen, die er ingaan als koek. Ik ben nu eenmaal ge wend om me het apelazerus te werken. Maar toch toen Forum zei: „We stoppen" dacht ik: „dat nooit". Als deze musical immers was geflopt, zouden alle producers prompt hebben ge dacht: „dan hoeven wij het ook niet meer te proberen". Met de rug tegen de muur hebben we teruggevochten. We zijn bij wet houder Lammers van Amster dam naar binnen gestormd, heb ben hem gesmeekt om steun. Maar de arme man had geen cent om weg te geven. Daama hebben we het in Enschede ge- probeert bij wethouder Gunning. Gelukkig zag hij veel in onze re denering, dat de musical in Ne derland zou sterven, als My Fair Lady voortijdig stopte. Den Haag had nota bene al afge schreven en uit Rotterdam kre gen we het bericht: „jullie kun nen alleen komen, als de serie in Carré wordt uitgespeeld". De teefoon hier heeft weken lang roodgloeiend gestaan en uiteindelijk hebben we de show met steun van het bedrijfsleven kunnen redden. Als je dan hoort: „Doderer is een makkelijke jongen. Die zoekt altijd de goedkoopste ma nier om succes te hebben" krijg je wel gloeiend de pest in. Toch ga ik rustig op mijn ma-, nier door. Geen King Lear en geen Romeo. Maar straks in september wel een fijne rol in. een fijn blijspel „De Grote r-„ sierder". Jazeker, een vrije productie.; Zonder één cent subsidie. Daar heb ik namelijk wel tijd voor. Ik hoef niet meer te zoeken naar mijn identiteit. En dat scheelt in dit vak een slok op een borrel." Leo Thuring foto's: Milan Kor.valinka Kaag Swiebertje in civiel, ver scholen achter het toeristische hak hout van de Zuidhollandse Kaag, waar hij sinds kort met ranke, derde echtgenote Esther in een kloeke eensgezinswoning voor anker is ge gaan. Een paar straten verderop woont Bromsnor, die in dit piassen- gebied echter geen enkele opspo ringsbevoegdheid heeft en zich der halve tijdens ontmoetingen met de telegenleke zwerver noodgedwongen dient te beperken tot het vullen der kelkjes. Voor de rest wordt Joop Do derer tijdens zijn tochten door het Kagerdorp door vrijwel niemand herkend. „Houwen zo", meent hij, „als ik op weg naar de warme bakker ook nog 100 handtekeningen moet uit delen, wordt mijn stokbrood onbe taalbaar." Doderer wacht zijn gast wijdbeens in de deuropening op en brengt hem daarna in triomf naar zijn nieuwe zithoek, waar hij gelijk met klonte rig accent zijn visie op het heden daagse toneel geeft. Hij heeft al eer der geventileerd, dat hij zich be schouwt als een vreemde particulier uit een vorige generatie, die niet past in de vuilnisbak van het moderne to neel. „Ik ken ook geen enkele groep, waar ik me momenteel thuis zou voe len. Zelfs bij de Haagse Comedie niet. Die heeft ln de tijd van Paul Steenbergen nog lang normaal ge daan, maar volgens mij zit nu zelfs in dat ensemble de klad. Nee, laat mij maar blijven, wie ik ben: een kleine telganger in Gods wei. Zo voel ik me het jofelst." Voordat hij de thermometer aanlegt bij het huidige toneelbe- stel zakt hij eerst twintig moe deloze graden voorover en ver volgens krijgt zijn trouwhartig, op een deense dog geïnspireerde gezicht een gekweide uitdruk king. Door zijn kort gesnoeide baard- en snorwerk zegt hij: „Punt één - en dat kun je zo la ten drukken, daar hoef je geen komma aan toe te voegen. Punt één is, dat het toneel in Neder land goed op zijn gat ligt. Fiat gezegd dan. Als dat gat in Jouw krant niet kan, maak je er maar wat anders van. Die vrij heid schenk ik je. Feit blijft, dat er eindeloos geze verd wordt over geëngageerde kunst en dat zelfs redelijk den- cende acteurs zich schamen over de dingen, die ze tien jaar geleden hebben gedaan. Dat heet dan „op zoek naar je iden- :iteit". Mijn goeie man, ik word kotsmisselijk van het woord illeen. Moet je je voorsteilen, lat Je als grote kerel nog steeds liet weet, wie je bent en wat je litvoert. Is dat een knap staal- je van geestelijke armoede of »iet? lotte tomaten ,We zijn op zoek naar onze dentiteit", wordt er geroepen, .wij willen de kunst van deze •ajd brengen". Dat klinkt prach- ig en hoopgevend, zou ik zo :eggen. Ze hebben zich eerst la- en bekogelen met rotte tomaten ïn toen van het toneel laten veghonen. En wat is het resul- aat geweest? Dat actrices van laam zich opeens geroepen voe- en om in hun blote gat voor het 'oetlicht te verschijnen om daar ichuttingwoorden te roepen. De ;ekste toestanden zijn in de af- ;elopen jaren overhoop gehaald; nen heeft zich aan de meest Iwaze experimenten gewaagd en chteraf wordt er dan op huile- Ige toon geroepen, dat het Ne- hrlandse publiek geen belang- leliing heeft voor .nst. lolle zaken I t merkwaardige is dat be dilde stukken het wel doen. kn blijspel met bekende ac- L rs trekt ook in 1973 nog volle |len. Als Beppie Ncoy vandaag ;et de Twee wezen het toneel •stormt, staat het publiek toch eer in de rij. Voor mij is dat Joop Doderer voelt zich niet alleen als telegenieke zwerver Swie bertje een piraat in kunstenaarsland. "Ik ben nu eenmaal een vreemde particulier uit een vorige generatie. Ik pas in geen enkele groep. een bewijs, dat het publiek geen behoefte heeft aan drastische veranderingen. Je kunt wel je stijl van spelen veranderen, maar denk in godsnaam nooit: „Ik kan dat voor mijn fatsoen niet meer op de planken bren gen". Want met die hoogmoed ga je gegarandeerd de mist in. Er wordt momenteel bij het Ne derlandse toneel maar wat aan- gerotzooid. De één voor de an der te is beroerd om hard te werken, om te reizen en als het moet tot 's nachts door te pezen. Waarom zouden ze ook, want de subsidie gaat toch door en als het stuk flopt, is er altijd nog de W.W., waar je een riant inko men van trekt. Zo is momenteel de droevige si tuatie. Met allerlei onzinnige kunstgrepen probeert men het toneel nieuw leven in te blazen. Maar het helpt geen fluit. Ze zakken steeds dieper in het moe ras, moeten steeds gekkere stunts b.Jenken. In Rotterdam flopt het ene stuk na het andere, maar evenzogoed wordt er per jaar drie miljoen subsidie tegen die gammele business aan ge gooid. Voor Liebelei engageren ze Willeke Alberti en Gerard Cox tegen dikke gages. En wat is het resultaat: een enorme flop. De mannen, die bij de geldkist zitten, redeneren: „Als we nou maar wat bekende na men op de affiches zetten, komt het publiek vanzelf". Maar dat is dommepraat, krom geleuter. Cox is een begaafde cabaretier, maar hij moet wel met zijn po ten van een goed society-stuk af blijven. Kraaykamp hadden ze al voor een ander stuk gechar terd, maar dat waagstuk hebben ze al niet eens meer aange durfd. Ze hebben hem zijn sala ris uitgekeerd en het stuk in de ijskast geschoven. King Lear Kun je je voorstellen, dat ik me bij dat moderne toneel niet meer thuis voel? Het zal me zo een rot zorg zijn, dat bepaalde collega's roepen: „Doderer zoekt altijd de makkelijke weg". Als daarmee bedoelen, dat ik nooit de aanvechting heb gehad om n~^ één keer in mijn leven King Lear te spelen, hebben ze nog gelijk ook. Ik wil best de rol van Gysbreght spelen, maar dan wel als een parodie. Annie Schmidt heeft dat balletje trou wens al jaren geleden opgegooid in een interview. Ze zei: „Ik wil nog eens een parodie op de Gys breght schrijven, maar alleen op voorwaarde, dat Doderer de hoofdrol speelt. Hij is de enige in Nederland, die dat varkentje kan wassen". Ik zou er zelf ook veel voor voe len, want ik ken de Gysbreght van haver tot gort. Ik heb er in gestaan als bode, als hopman, als vluchteling, noem maar op. En elke keer stond ik met het water in mijn handen te acte ren. Ik herinner me nog uit het begin van mijn loopbaan, dat ik opkwam in een kort jurkje, een maillot, een blonde pruik op mijn harses en een kaars in mijn hand. En dan moest ik ge dragen declameren: „wij edelin- gen blij van geest, ter kerke op het hoge feest". Wil je geloven, dat ik op zulke mementen in wendig stond te snikken van het lachen. Maar nou wat anders. Al die zelfde collega's roepen: „Dode rer rotzooit maar wat aan", zal :k ze volgaarne de kortste weg naar de spiegel wijzen. Toeval lig heb ik nog nooit bij de W.W. aangeklopt en toevallig heb ik het v.-?l jaar in jaar uit aange durfd om zonder steun van de overheid mijn bonen te doppen. Akkoord, het is ieders goed recht om de neus op te halen voor het werk. dat ik doe. Ik heb in 1960 het blijspel „Drie is te veel" gespeeld, dat is dus nu dertien jaar geleden. Maar nog steeds komen de mensen naar me toe en vragen zr „Wanneer komt u met Drie is te veel" te rug? Als Je dat nou weet, zal het je toch een zorg zijn, dat bepaalde figuren zulke blijspelen bestem pelen als „minderwaardige pa tronaatstoneel". Van mij mogen ze. Laten ze maar roepen, dat klucht uit de tijd zijn, dat het moderne publiek vraagt om an dere stukken. Op mijn beurt vraag ik me dan wel af, hoe het komt, dat het Amsterdams Toneel met King Lear voor 28 mensen speelde, terwijl wij op diezelfde avond in Carré met My Fair Lady een publiek hadden van 800 mensen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 14