De muilen van de kleinzoon van de Turkse keizer DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD Derde klassers van Rosaschool schreven een boek (6 en slot) ZATERDAG 12 MEI 1973 LEIDSE COURANT PAGINA 6 Juniorenhoek Dit is het zesde en laatste verhaal uit het boekje dat de leerlingen van de derde klas van de Rosa school in Den Haag schreven. Het heet: De jongen met het toverflesje. Er was eens een jongen van twaalf jaar. Hij woonde in de bos sen van Amerika. Zijn vader werk te in een ander land. Op een dag vroeg de jongen aan zijn moeder: mag ik naar vader? Ja, je mag er wel heen maar hoe kom je er dan? Ik ga met de bus naar het vliegveld. Maar hoe kom je aan geld? Dat zie ik nog wel. De vol gende ochtend vertrok hij. Hij liep door het bos. In de verte zag hij een man met groene cape met witte sterretjes. Hij liep er heen. Wie bent u? Ik ben de tovenaar Karolassos. Wie ben Jij? Ik ben Carlos. De tove naar zei: Waar ga je heen? Ik ga naar mijn vader in Brazilië. Ga je even mee naar mijn hut? Ze lie pen in de richting van de zon en daar staat de hut. Ze gingen naar binnen. De tovenaar liep naar de kast en pakte daar een glazen bol uit. Hij keek in de bol. Hij zag de vader van Carlos. Toen liep hij naar de kast. Intussen keek Car los stiekum in de bol maar hij zag niets. En toen kwam de tovenaar met een flesje in zijn hand. Hij gaf het aan Carlos. Wat zit er in dat flesje? Er zit toverwater in. Wat moet ik met dat to afrwa er? Als jje liet tover water ergens opsmeert, en je zegt een wens, dan staat het gelijk voor je. Kan Je er ook rijk mee worden? Ja, het toverflesje kan alles. Ik moet nu naar mijn vader toe. Als je mij nog nodig hebt, moet Je drie keer op het flesje tikken, dan ben ik zo bij Je. Goed, ik zal het onthouden maar nu moet ik echt gaan. Ik zal je naar de bus halte brengen. Ga maar hier in het midden van de hut staan. Doe je ogen dicht en draai drie keer rond. Endaar stonden ze bij de bushalte. Hier heb Je een geld stuk. En de tovenaar verdween op het moment dat de bus kwam aanrijden. Carlos stapte in en gaf het muntstuk, en ging zitten. En de bus reed weg. Toen hij bij het vliegveld kwam, stapte hij uit. Hij liep naar het vliegtuig. Hij had nog genoeg geld om een kaartje te kopen, dus stapte hij in. De motors van het vliegtuig begonnen te brommen. En de deur ging dicht. Hij liep snel naar zijn plaats. Het vliegtuig begon te rijden en daar kwam een meneer die Carlos kaartje doorknipte. Carlos keek uit het raampje en zei: wat zijn we al hoog. En ineens moest hij denken aan het toverflesje en aan de tovenaar. En ineens hoorde hij een gil. een stewardess liep er heen. Wat is er, mevrouw, zei de stewardess. Ik krijg me daar toch een schok. Ja, dat komt om dat we gaan landen. Carlos vroeg aan de stewardess: waar zijn we. In Brazilië. Opeens kreeg hij een flinke «toot. We zijn gels-id, riep '«ar Jis. Car'/» »aik- te zijn veiligheidsgordel los, liep naar de deur en stapte uit. Hij ging in een bosje en tikte drie maal op het flesje. En daar stond de tovenaar voor hem. Misschien denk je dat een para chute een uitvinding van de laatste tijd is. Mis, er waren al valschermen toen de vliegtuigen nog niet bestonden. In 1306 was er een Chinese keizer die akro- baten in dienst had die zich met een valscherm van een hoge to ren lieten vallen. Tweehonderd jaar later ontwierp Leonardo da Vinei ooit van gehoord?, ja toch zeker ook al een para chute. Om een weddenschap te winnen, sprong in 1779 'n Frans man aan een valscherm van een toren en een paar jaar later was er een Fransman die aan een parachute duizend meter boven de aarde zweefde. Maar pas in deze eeuw werd het valscherm ontwikkeld zoals we hét nu ken nen. En daarmee kun je heel wat meer doen dan van een toren springen. AFLEVERING 117 Freda rende meteen door naar de keu ken. „Ik heb toch gezegd, dat ik geen thee moest, he Margaret?" „Ja, vanmorgen aan het ontbijt; drie keer. Harry is er. Ga hem even gedag zeggen". Freda stak haar hoofd om de deur van de huiskamer. „Dag. Het spijt me dat ik niet kan blijven. Belangrijke afspraak". Ze rende naar haar slaapkamer om zich te verkleden. Zou je ook niet weer zo jong willen zijn, Harry?" vroeg Edwin. Harry was ouder geworden sinds hij hem voor het laatst had gezien. „Om je de waarheid te zeggen, nee, Edwin. Ik zat toe nin de loopgraven. Tot m'n nek in de modder". John kwam van zijn werk thuis en hoorde de laatste woorden toen hij de kamer binnen kwam. „Die oorlog heeft u de beste jaren van uw leven gekost, vader. En deze de mijne". Het klonk erg somber. „Moeilijke dag gehad, John?" vroeg Edwin, en legde de krant neer toen Margaret bin nenkwam om de tafel te dekken. „Elke dag is daar moeilijk. Alsmaar optel lingen maken en dezelfde vervloekte for mulieren controleren. Het is zo. geestdo dend. En dan die meneer Temple, wat een vent om als baas boven je te hebben. De pietepeuterige manier waarop hij z'n hoed ophangt. Hij hangt hem niet op, hij „plaatst" hem. Altijd onder precies dezelf de hoek. Elke verwenste dag". Margaret dacht aan haar zwangerschapstest en hoopte en bad dat het resultaat negatief zou zijn. Mary zei, dat ze vond dat Ian er chic uitzag. „Ik weet zeker dat elk meisje dolgraag met jou uit zou gaan". Mevrouw Mackenzie begon weer aan te drin gen. „Je weet toch welke trein je terug moet nemen naar Oldham, Mary? Als je het niet weet, hebben we hier wel ergens een spoorboekje". Toen kregen ze het hele verhaal te horen. Gilbert had alles wat ze bezaten verkocht om aan geld voor drank te komen. Mary was pas nadat hij haar had laten zitten, te weten gekomen hoe diep ze in de schuld zaten en hoe ver ze met de huur achter waren. Ze was uit het huis gezet. „Lieve hemel, zoals ik het vertel lijkt het wel als of ik in weer en wind buiten ben gezet. Sorry. Zo bedoelde ik het niet. Je moet gaan, Ian". Maar hoe kon hij gaan? „Hoe staat het met je broer, Wilfred, kon je niet naar hem toe gaan?". „Hij is in Birma gesneuveld. Maar dat wist je natuurlijk niet. Ik heb sindsdien niet ge schreven. Sorry". Mevrouw Mackenzie zei zoiets als dat Wil fred haar enige familielid was, om de si tuatie volkomen duidelijk te maken; om Ian le waarschuwen voor waar ze in be trokken zouden geraken. Mevrouw Mackenzie had erg met Mary te doen, maar ze was meer bezorgd voor Ian. En voor Freda. „Beste Ian", zei Mary verontschuldigend, „het laatste wat ik zou willen doen, is jou lastig vallen. Maar eh. Ze zweeg lang genoeg om mevrouw Mackenzie zich le doen afvragen met welke bedoeling ze ei genlijk was gekomen. ik dacht, als ik mijn oude werk weer kon krijgen. mis schien weet jij een plaatsje voor me als secretaresse bij een aalmoezenier of zo. Waar ik zou kunnen inwonen. Dan zouden mijn moeilijkheden opgelost zijn. Of iets in een ziekenhuis, verweg van Oldham. Mevrouw Mackenzie was opgelucht. „Dat lijkt me een heel goed idee, Mary. Werke lijk. Er zal best iets te vinden zijn. er gens in het land." Ze probeerde weer niet te scherp te zijn. „O, ik verwachtte niet dat Ian me in zijn ziekenhuis zou nemen. Dat was m'n bedoe ling niet". Ian dacht over het probleem na. „Ik heb ge hoord dat ergens de een of andere epide mie is uitgebroken. Ik zal de secretaris van het ziekenhuis even bellen. Ik heb z'n privé-nummer. Misschien weet hij uit z'n hoofd wat en waar het is". Het was niet waarschijnlijk dat hij Mary on middellijk gerust zou kunnen stellen; maar ze lieten tenminste zien dat ze probeerde haar te helpen. Zijn telefoongesprek was vergeefs. Hij kwam uit de vestibule terug. „Hij heeft me beloofd dat hij het morgen ochtend zal nakijken. Is het bed in de achterkamer opgemaakt, moeder?" Nee, dat was het niet. Mary protesteerde en zei dat ze niet kon blijven. „Wat kon ze an ders doen?" Freda's komst maakte een eind aan de discussie. Mary stond erop, dat hij zou gaan. „Ian. Breng haar alsjeblieft niet binnen. Ze zal het niet prettig vinden, je ex-vrouw hier te zien". Mevrouw Mackenzie vond het ook beter het niet tot verklaringen te laten ko men. Ian zei: ,,Wat hebben vrouwen toch rare ideeën". Hij nam Freda van de voor deur meteen mee naar zijn auto. „Waar gaan we heen?" vroeg Freda, toen ze zag dat hij de stad uit reed. „Ik heb gezegd dat deze avond een verras sing zou zijn. Heb geduld. Wacht maar af". „Je lijkt me een beetje bezorgd, Ian. Is er iets?" „Nee. Niets om je zorgen over te maken. Ik wil onze avond niet bederven". Mary had tussen de erkergordijnen door ge gluurd. „Ze is tamelijk jong voor hem, hè?" Heb je wel eens zelfgemaakte kangoeroes zien springen? Nee? Dan gaan we dat eens even doen. Je ziet al een kangoeroe getekend. Trek die over, maar niet groter maken. Kleiner mag wel. Je moet er een stuk of vier maken. Dan neem je twee flinke, even dikke boeken. Daaroverheen leg je een glasplaat. Hoe kom ik nou aan een glasplaat? vraag je je af. Er ligt er misschien wel een op het aqua rium of misschien heeft vader of moeder ergens nog wel een stuk glas liggen van toen het zo stormde en een ruit is gesneuveld. Je legt de kangoeroes onder de glasplaat en dan wrijf je er met een poetsdoek, stoflap of desnoods je zakdoek stevig overheen. Wal gebeurt? De kangoeroes springen. Waar moet ik nu heen, vraagt zei: hoe kom je hier? Ik ben met Carl«*. Ga maar 9iet mij mee, het vliegtuig en de bus gekomen, zegt de tovenaar, En ve liepen Vader, kan ik u nog helpen? Ja, naar een bos. Ga nu maar met de je kan me goed helpen, zon mee, en tot ziens. En ze konden goed met elkaar op- En hij liep met de zon mee. En schieten. daar zag hij zijn vader. Hij Irene, Claudia, Marcel, José, vloog hem om zijn hals. Vader Lian. Lucky Luke Circus Western rf r uit jij i Uier wo- T OilIk duld sl ddt QiHQeeHkouder 'j. 7kitftjf#mij Kwróiiwf»' /KSSJ'H 1 f~ Uier ziet uldt W Jk verste er KldJieit met zijit\hier m dikteri vroou UitrijH1 J\$een voord Broom Hilda Suske en Wiske De Poppen- pakker De oude Turkse keizer met de wit te baard en de witte tulband had een kleinzoon. Dat jongetje was net zo groot als de kleine slaven die de keizer voortdurend moes ten bedienen, en hij was ook net zo aangekleed. Wel waren zijn kleren fijner, en vooral de muilen aan zijn voeten waren de mooiste van het land. Die van de kleine slaven hadden bonte kleuren en versieringen van veertjes en schelpen. Maar die van de klein zoon van de keizer waren van goud en geborduurd met parels en robijn. Aan die muilen kon ieder een zien dat hij de kleinzoon van de keizer was. Die Turkse keizer zat altijd te re geren op een hoge bank met zij den kussens. Wie bij hem kwam, moest onder die verhoging zijn muilen uittrekken en op blote voe ten naar boven klimmen. Ook de kleinzoon. In de muur achter de bank met zijden kussens van de keizer wa ren twee ramen. Eén stond altijd open voor de frisse lucht, het an dere was altijd dicht tegen de tocht. Er groeide vlak achter het open raam een boom en omdat het nooit werd dichtgemaakt, stak die boom zijn takken vol bladeren naar binnen. Dat gaf de keizer het gevoel rustigjes op zijn troon te zitten en toch buiten te zijn. Vlak bij de keizer hingen aan die muur rechte en kromme zwaar den. Ze dienden om hem te be schermen tegen bandieten. Maar natuurlijk werden die zwaarden nooit gebruikt, want het paleis van de Turkse keizer was zó ont zettend goed bewaakt dat er nooit een boosdoener kon binnendrin gen. Op een dag nestelde een vogel in de boom waarvan de takken door het open raam naar binnen groei den. Hier noemen ze zo'n soort vogel een spotvogel. Maar in het land van de Turkse keizer heet hij „Piet van Vliet". Zo is zijn naam omdat hij aldoor maar fluit: „Pie-ie-iet van Vliet, Pie-ie- iet van Vliet, Pie-ie-iet van Vliet!" Hoe heerlijk het gezang van vo gels ook klinkt, dat geroen van Piet van Vliet begint wel dikwijls te vervelen. Maar ie moet weten Idat een Piet van Vliet voorspellen kan: zit hij te fluiten in een boom vóór het huis, dan betekent dat 'dat er dieven komen. Roept hij in ten boom nèèst het huis, dan fooigpelt hij ongeluk. Maar zit hij echter je huis, dèn staat je geluk i voorwerpen. Ze horen bij elkaar maar ze staan door elkaar. Welke te wachten. De keizer vond het geroep van de Piet achter zijn pa leis soms wel vervelend, maar hij voorspelde geluk en dat vond de keizer fijn. Op een heel warme dag mocht de kleinzoon bij de keizer op be zoek komen. De kleine slaven liepen af en aan om te bedienen, koelte toe te wuiven en geurige kruiden te brengen voor hun meester. De kleinzoon had natuur lijk zijn gouden muilen met parels en robijn onder aan de verhoging van de keizerlijke troon laten staan, naast de muilen met veer tjes en schelpjes van de kleine slaven. De kleinzoon boog voor de keizer. De grootvader knikte en daarbij schoof de witte tulband naar voren over de keizerlijke ogen. Nu was op deze warme dag iedereen loom en mat Maar de zijden tulband over de ogen van de keizer was net genoeg om hem in slaap te laten vallen en een beetje te laten snurken. De kleinzoon moest er zelfs om la chen. Toen gebeurde er iets onge hoords! De Piet van Vliet uit de boom achter het paleis, hupte van tak naar tak tot hij binnen kwam zitten tussen de bladeren die door het raam tot vlak bij de keizer groeiden. En in die deftige plechtige ruimte floot en riep hij harder dan ooit: „Pie-ie-iet vn Vliet!!!" a De keizer schrok wakker, schaamde zich dat hij ingedut was en werd woedend op de Piet. Met bliksemende ogen vloog hij overeind, griste een kromzwaard van de muur en sloeg ermee in het wilde weg door de bebladerde takken. Een vogelschreeuw krijste door de zaal en bladeren stoven in het rond. Was de Piet dood? Was hij weggevlogen? Lag hij er gens op de grond? Er heerste een grote verwarring rondom de troon. De kleinzoon van de keizer maakte zich al buigend uit de voeten, klom van de verhoging af en zocht zijn muilen. Daar ston den ze, maar tussen de parels en robijnen wuifden mooie veertjes. En toen het jongetje in zijn mui len stapte, voelde hii in één ervan een zacht bonten balletje. Heel voorzichtig hinkend, slofte hij naar buiten en trok daar zijn muil uit. Wat denk je? De Piet kroop eruit, riep heel dankbaar „Pie-iet!" en vloog meteen in een boom. Maar op de muil bleven de veertjes liggen die losgeraakt wa ren van de schrik. De iongen stak ze in zijn zak en keek waarheen de Piet was gevlogen. Lieve deugd! Hij zat in een boom naast het paleis en dat betekent onge luk. Hij deed zijn snavel al open om het ongeluk rond te fluiten. Maar de kleinzoon van de keizer had die muil nog in zijn hand «n gooide hem naar de vogel. Rrrft! Weg vloog de Piet die zijn oude plekje weer innam op een tak van de boom achter het paleis, maar niet een tak die naar binnen groeide. „Goed zo Piet!" riep de iongen, „nu ben je verstandig. 'Blijf zitten waar je zit en kom niet te dicht bij mijn grootvader". De kleinzoon vertelde het allemaal aan zijn moeder en liet haar de veertjes zien. Zij naaide ze zijn muilen tussen, de parels en robijnen. Maar de keizer vond dat veren niet passend waren op mui len van zijn kleinzoon, alleen op muilen van slaven. Toen zei de moeder: „Keizer, aan deze klein zoon hebt u te danken dat Piet van Vliet weer fluit in de boom achter het huis en dat het geluk hier blijft wonen. Om de jongen een plezier te doen en de Piet te eren, passen die veertjes hem best". En daar had zelfs de Turkse kei zer geen woord tegenin te bren gen. Oplossing vorige week De messen 2 en 16 zijn hetzelfde Prr fs BI^Eh/AACX^E ZCAJNE BK AA/POL IE SCMMSCflE L.\C\TANrTB*J OP \JODR DE J VUECj URBMIS Fonorte vfitN VRouiAjEmkq/ p& htuinuh- <^/f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 6