JSjr Derde klassers van de Rosaschool schreven een boek (5) Het geld lag te wachten onder de brug DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD Kabouter Pim in Wonderland AFLEVERING 111 ZATERDAG 5 MEI 1973 LEIDSE COURANT FAXJ1IVA B Juniorenhoek rr77* <g> BIL 12-75 l\ Dit is het vijfde verhaal dat in het zelfgemaakte boek staat, dat de leerlingen van de derde klas van De Rosaschool in Den Haag heb- oen geschreven. Het heet: Er was eens een kabouterstad je. Daar woonde een kabou ter die Pim heette Hij wou graag naar wonderland. Maar hij wist niet hoe hij er moest ko men. Hij ging naar kabouter Weetveel. Hij kreeg vn kabouter Weetveel. Hij kreeg van kabouter niet 'n gewone maar een tover- zen, dozen, daar staan tien ma- Daar ziet de kok trozen. Daar stonden tien sterke se„ uitgestald maa matrozen. Jij gaat aan het stuur, Pluto, zei Pim- Jij gaat het dek schoonmaken, Kaja, Kimo, ga jij de bedden opma ken. En de andere zes gaan de masten optrekken. En een man gaat in het kraaienest. geen gat meer in. Hij heeft al zijn i ir hij zoekt er twee die precies hetzelfde zijn. vinden paraplu. Daar kon hij alles mee Nu zaten ze al twee dagen op het, doen. Hij zei tegen Kabouter Weetveel dat hij morgen naar wonderland vertrok. Pim was die morgen al vroeg op. Hij had zijn spulletjes al klaar. Het was zes uur. Pim vertrok. Hij sloop langs de huizen van schip. Op een nacht riep de man in het kraaienest: land in zicht! Pim schrok wakker en de andere matrozen ook. Pim kleedde zich vlug aan. De ma trozen waren al aangekleed. Die gingen altijd eekleed hip, hip, daar En daar staat een heel mooi schip aan een steiger. Pim ging aan boord. Hij ging eerst eten. Na het eten zette hij de motor aan. En daar ging de boot. Pim had het niet makkelijk Pim zei de toverspreuk: dozen, do- i de grond gelopen waren. Pim en de andere matrozen gingen van boord. Pim zei een toverspreuk: knal. knall, we staan op de wal Toen ze op de wal waren, tover de Pim vlug de matrozen weg. Pim ging lopen. Na een tijdje werd Pim moe. Hij zei een to verspreuk. En daar stond een mooie auto. Pim ging in de auto en zoef, daar ging de auto. Na een tijdje kwam hij in won derland. Pim zei: hè. hè, ik ben in wonderland en nu ga ik nooit meer naar het kabouterstadje. Pim reed verder. Daar zag hij de kabouterpolitie, die wilde hem laten stoppen. Maar Pim reed door. Zoef, daar ging de auto. schipr. Daar stond een aanplakbiljet. de Kabouterstad. Eindelijk was Opeens^ voelden ze dat ze hij in het bos. Het was nog een J - heel eind lopen, naar de sprook jeszee Hij moest r.og langs een heks, die Malijn heette. Plotse ling hoorde nij voetstappen. Pim dook de bosjes in. Opeens zag Pim een heks met een arend op haar schouder. Pim pakte vlug de paraplu en hij zai de toverspreuk: hak. hak. ik ver ander in een tak. Toen de heks voorbij was. zei Pim de tover spreuk: woutertje, woutertje, woutertje, ik ben een kabouter tje. Toen veranderde Pim vlug weer in een kaboutertje. Pim liep verder. Na een half uur kwam hij bij de sprookjeszee. Pim zei vlug de toverspreuk: hip Daar stond op: grote zeilrees. Wie wint, krijgt een gouden be ker. En zo beleefde kabouter Pim nog veel meer avonturen in wonderland. PAUL, DENNIS, HANS. EDDY TN landen waar de winters nooit koud zijn, maar de zo mers heel zonnig, groeien de heerlijkste druiven. De mensen maken er wijn van, witte wijn en rode, zoete wijn waarvan je gaat dromen en koppige wijn waarvan je een beetje dronken kunt worden. Als net oogsttijd is, neemt de wijnbouwer die veel druiven op zijn land heeft staan, plukkers in dienst. Zo'n plukker was Ma- tias, een ijverige jonge knecht die vlugger kon plukken dan een ander en zich geen rust gunde. Hij werkte zo hard om geld te sparen voor een boerde rijtje. Van zo'n toekomst droomde hij. Vooral als de wijn bouwer in een goede bui zijn knechten lekkere zoete wijn had laten drinken, kon hij heerlijk dromen. Maar de volgende mor gen wist Matias heel goed dat dit maar dromen waren die nooit uitkwamen. En hij werkte weer hard om geld voor het boerderijtje te verdienen. Op een nacht had hij een droom die zó duidelijk was. dat hij de volgende dag niet meer kon ge loven dat ook deze droom nooit uit zou komen. Hij had al sla pend een heel gewone bedelaar gezien, een oude man met een vriendelijk gezicht vol rimpels. ..Het geld voor je boerderijtje De oude man lachte om zichzelf, ligt op je te wachten, jongen". strekte zjch uit om te gaan sla- Dat r eens iets anders gewoon servetje op tafel. Je gaat er een leuke kip van maken. Vouw eerst het ser vetje zoals op de tekening. Dan vraag je aan je vader of hij mis schien wat pijpenschoonmakers heeft. Anders mag je ze mis schien wel kopen. Die buig je precies zoals op de onderste had de bedelaar gezegd. „Waar dan?" vroeg Matias. „Onder de brug van het kleine riviertje aan de rand van de stad", had de ouc'e man verteld. snavel verf je op Matias die de droom niet kon ver- het servetje. Dan 8eten. ging op de eerste dag die hij vrij kon maken in alle tekening is aangegeven. Je kunt dan het servetje erin vast klem men. Ogen de punt vc nog de kam en wat onder de snavel hangt. Is ook al voor je getekend maar je moet het wel rood verven, of stevig rood pa pier nemen. Doorknippen, vast plakken aan het servetje en alles ziet er prachtig uit. Echt iets voor een kinderfeestje. pen en Matias verliet de brug om terug te keren naar het druivenland waar hij de volgen de morgen weer aan het werk moest gaan. Maar onderweg flitste er opeens een heldere ge dachte door zijn hoofd. De vos! De vossesteen! vroegte naar de stad. Waar het Wat Oplossing vorige week Deze week twee oplossingen. De naam die op het t.v.-scherm door elkaar was gegooid, was die van Danny Kaye. En zo had je de rozen moeten zetten van die moeilijke opgave van de vorige week. Had je het goed? 'e waat natuurlijk dat roof vogels heel scherpe ogen hebben. Als ze hoog in de lucht vliegen, kunnen ze op de grond een muis zien. Maar een uil kan ook 's nachts heel goed kijken. Men sen niet zo best want als wij vijftien meter ver kunnen kijken, is dat al heel wat in het don ker. Een uil daarentegen kan op driehonderd meter afstand een voorwerp goed zien. In het donker. riviertje de straten en huizen verliet, lag een oude, hoge brug over het water. De boog onder de brug spiegelde in de trage stroom. In landen waar de wijn druiven groeien zijn de nachten zoel en daarom slapen de bede laars er dikwijls buiten. Het liefst slapen zij onder een brug, want dan lig je toch een beetje beschut. Matias was al zó vroeg van huis Matias vloog gegaan dat een paar bedelaars onder de brug nog niet eens wa ren opgestaan om in de och tendzon te gaan zitten of om rond te lopen in de hoop op een aalmoes. Zou de oude man die hij in zijn droom had gezien, soms hierbij zijn? Matias zou hem uit duizend anderen her kend hebben, maar hij was er niet bij. Moedeloos dacht hij: „Hoe zou onder deze brug een schat kunnen liggen, juist op een plaats waar arme mensen slapen die ook zo graag wat geld willen hebben!" Maar Matias geloofde in zijn droom en besloot: „Ik blijf hier de hele dag. misschien gebeurt dan met de vosse steen? Eens had de wijnbouwer een nieuwe akker ontgonnen. De grond had vol stenen gezeten die hem zó in de weg lagen dat de man ze door wel tien knech ten naar het bergpad had laten slepen. Eén heel grote steen naast het bergpad had de vorm van een vos. En daarom noem de iedereen die rotsklomp de vossesteen de weg het land van de wijnbouwer. Bij het licht van de maan haalde hij schop en houweel uit de schuur en haastte zich naar de vossesteen. Hij klopte op de rug en op de buik van de steen... ja, er was een geluid als van een dunne wand aan de onderkant. Eén slag van de houweel, en daar gaapte een gat waardoor de goudstukken naar buiten rol den. De jongen straalde van ge luk en vulde zijn lege beurs. Op de eerstvolgende vrije dag draafde Matias naar de brug om de oude bedelaar de helft van het geld te geven. Maar de oude man was er niet, en geen van de anderen scheen hem ooit er iets". En hij ging aan de rand gezien te hebben, van het water zitten wachten. Toen de drukke tijd voor de drui- Het werd middag en de dorst venplukkers was afgelopen, kwam hem kwellen. Maar hij nam Matias afscheid van de durfde nie weg te gaan, want wijnbouwer. Hij kocht een boer- intussen zou de schat misschien dertijtje dat hij de „VOSSEN- HOF" noemde. Eeen heel ander gesprek werd ge voerd, toen Sefton en Edwin ieder aan een kant van Tony's hospitaal- bed zaten. Het adres van het hospi taal was Sefton in een telegram van de marine meegedeeld, en hij had Edwin gevraagd met hem mee te gaan. Ze zagen de opgebolde dekens over het gewonde been; maar Tony praatte er nogal luchtig over. „Wees gerust, vader, ze zullen me hier niet lang houden", zei hij. „Al deze bedden staan te wachten op gewonden na D-day." ..Gebeurt het dan al gauw? De invasie?", vroeg Edwin. Tony liet zijn stem tot een gefluister dalen. „Gauw? Ik mis het op niet meer dan een haar na Hoewel ze het nauwelijks kon den horen, zweeg hij abrubt om niet te veel te zeggen. Dat was echter niet nodig geweest, want de eerste luchtlandingstroe pen waren die nacht om nul uur twintig geland. Edwin had Sefton voorgesteld, onder de hui dige omstandigheden niet over zaken te praten. Maar Tony's geruststellende woor- aen hadden Sefton moed gegeven. „Je schijnt er niet zo slecht aan toe te zijn als we verwachtten, jongen", zei hij. „Dat doet me genoegen." „Ze zeggen dat ik nog een poosje met een stok zal moeten lopen; misschien een maand of twee. Het wordt gelukkig geen blijvende invaliditeit". Op dat moment werd de eerste gewonde van het landingsterrein in Normandië binnenge reden. Tony hoorde van de verpleegster dat het een kapitein van de verbindings dienst van de zesde luchtlandinsdivisie was. Hij werd in het op een na volgende bed gelegd. Zijn hoofd zat helemaal in het verband en hij was nog niet bij bewustzijn geweest. Ze zwegen terwijl de schermen om het bed werden gezet; toen fluisterde Sefton: „Denk je dat je nu uit de marine wordt ontslagen?" „Voor zo'n vleeswond? Nee, het is nog niet afgelopen, vader." „Dat weet ik, maar je hoeft er nu niet meer zo dol op te zijn. Jij hebt je deel ge had. Hoe lang ben je nu in dienst geweest? Ik bedoel je moe' ook aan de toekomst denken. Aan wat je zult gaan doen, als het afgelopen is." „Oom Edwin, is vader gekomen om over zaken te praten?" Tonv kende de sympto men uit ervaring. „Dat geloof ik niet, Tony; dat is te zeggen, we moesten het maar niet doen, Sefton". „Vader wat bent u van plan?" „Dat kan ik beter aan jou vragen, Tony. Ik heb gehoord dat dat meisje waar je mee omgaat, een kind heeft. En dat de vader een militair is, die niet met haar wil trou- „U hebt te veel naar kroegpraatjes geluis terd. Barbara is een lief meisje", zei hij met overtuiging. „En ze heeft een lief kind. We hebben het gezien. Ze bracht het mee naar de kroeg, nietwaar, Edwin?' „Ja ze maakte er geen geheim van dat het van haar was". Tony liet zich niet uit het vild slaan. „Of ze getrouwd is of niet, is haar zaak." Edwin merkte op: „De jouwe ook Tony, als je het serieus meert. Maar dat kun je nog niet weten." „Ik weet het. Het is serieus." Sefton keek hem verbijsterd aan. „Wat? Laat j'j een meisje als Jenny lopen voor iemand die aldie al een kind heeft van een ander?" Het is al lang uit tussen Jenny en mij, va der. Ik mocht haar wet, maar ik hield niet van haar." „En wil je zeggen dat je wel vandeze houdt?" „Ik derik er ernstig over haar ten huwelijk te vragen,ja." „Wil je met haar trouwen? Terwijl ze een onwettig kind heeft?" „Waarom zegt u niet bastaard?". .bastaard"? Edwin probeerde het nog eens. „Je vader i ik hebben onderweg naar hier over klej kinderen gesproken, Tony. Hij is jaloersi me, omdat ik Peter en Janet van David John—George van Margaret heb." „Is het dat vader? Het kind. Omdat het ge bloed van de Briggs heeft? U leeft nog,, de tijd van de heksenvervolgingen." „We praten er nog wel over als je met vt lof bent- Je krijgt toch verlof? Hiervooi» „O. zeker. We praten nog wel. Natuurty Maar ik ben van plan haar te vragen v; ik met verlof kom." Sefton berustte, maar probeerde niet te lat( zien hoezeer hij gekwetst was. „O. II spijt me. Dat spijt me heel erg, Tony." „Zo erg is dat toch niet, Sefton", probee^ Edwin hem te troosten. „Er komen nog wel meer kinderen, nietw^ Tony? Kinderen van jou." Tony lachte. Zelfs Edwin scheen waarde: hechten aan de traditionele bloedverwaj schap. Lieve hemel, wat was dat toch Ij. langr.jk voor die oudere generatie. „Da» ik haar nog niet heb gevraagd met me. trouwen, hebben we ook nog niet over kr deren gesproken. Dat zou wel een bee;, voorbarig zijn geweest, he?" Sefton h» bijna hatelijk geantwoord: „Niet in ha» geval", maar Edwin had het zien aanit men en kuchte bijtijds. Sefton veranderj zijn antwoord in: „Denk maar eens n wat ik al eerder heb gezegd. Als je onnoi ge verantwoording op je gaat nemen, is| des te meer reden om over je eigen t« komst na te denken.",.Ik weet immers u niet of ze me wil hebben." Sefton kon niet nalaten te antwoorden: „l ze je hebben wil? Ze zal de gelegenhe met allebei haar handen aangrijpen." „Vader. We zullen over mijn toekomst i wat mij verder aangaat, praten als thuis kom. En als ik weet of Barbara d me wil trouwen of niet." Tony leunde op zijn stok en op Barbara arm toen ze langzaam over het strandpt naar de mijnenvelden liepen. Hij had ha de eerste dag dat hij naar buiten moeit gevraagd en haar weigering had hem 4 genlijk niet verrast. Ze wilde wachten de vader van Stevie terug kwam, in I hoop dat hij alsnog met haar zou willt trouwen. Tony had beloofd dat hij een g» de vader voor haar kind zou zijn, maar t was onvermurwbaar geweest. Dat was nij hetzelfde. Er was iets met het bloed. D» was de enige reden waarom ze hem j wees. „Het spijt me Tony, maar ik kan het je nil uitleggen." Dat kon Tony ook niet. en de jongen kreeg honger. Maar hij bleef standvastig op de plaats, nu eens heen lopend, spiedend op de grond, tussen het gras en in het water, dan weer zittend in de schaduw van de welvende brug. Het werd avond en de zon begon te dalen, de horizon kleurde oranje en rood. Over de brug liepen wandelaars van de mooie zons ondergang te genieten. Eindelijk kwam de eerste bede laar weer terug naar zijn slaap plaats... Was dat zo? Nee maar, kijk toch eens! Dit was de bede laar uit zijn droom, de oude man met het vriendelijke ge zicht vol rimpels. „Wat sta jij mij vreemd aan te staren", zei de oude man. „Je kijkt of je een geest ziet!" Toen vertelde Matias over zijn droom en de bedelaar luisterde. Maar de vriendelijke man zei: „Ach jon gen, dromen zijn bedrog. Ik heb zo dikwijls gedroomd dat ik schatrijk zou worden. Ik weet nog dat ik eens heb gedroomd van een vos die op mij wachtte, een vos met een buik vol goud stukken. Nou, ik heb op mijn zwerftochten allerlei dieren ge zien. Maar nog nooit heeft een vos op mij staan wachten. En dan nog wel één met een buik vol geld, haha!' -JM MET J IK VOELEN komen opdagen. Het werd later

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 6