Rinus Wehrmann maatschappelijk en geestelijk een gebroken mens „Tof Rinus, door jou mogen we ons haar lang dragen" De eens zo gevierde bink ziet het niet meer zitten m Krijgsgevangenen zijn helden. .Veteranen tellen niet mee ZATERDAG 10 MAART 1973 v. A DEN HAAG Als twee Jaar geleden de zware eis van de Krijgsraad was bekrachtigd, zou Rinus Wehr mann nu pas als een vrij man zijn cel hebben verla ten. Deze toenmalige militair veroorzaakte in het voorjaar van 1971 grote opschudding door te weige ren zijn haar te laten kortwieken. Rinus Wehrmann zat drie maanden in voorarrest. Toen zorgde net Hoog Militair Gerechtshof in Den Haag voor een kentering. De eis van twee jaar gevangenis werd af gewezen. In deze geruchtmaknde strafzaak, die bi) veel Nederlanders nog al wat verontwaardiging los sloeg, kwam het vonnis uiteindelijk op een week mi litaire detentie, nadat de advocaat-fiscaal 12 dagen verzwaard had voorgesteld. Rinus kwam vrij, wel licht mede als gevolg van de vele protesten. De „martelaar" der langharige militairen werd buiten de cel groots onthaald. De overdonderende belang stelling voor de Haagse jongeman was algemeen. Na zijn terugkeer in militaire dienst kreeg Rinus het te zwaar. Geestelijk kon hij de spanningen niet verwer ken. Soldaat Wehrmann vluchtte, dook enkele dagen onder en keerde weer terug. Een maand later werd hij ontslagen uit militaire dienst. De militaire artsen gaven hem een S.5: dit betekende afgekeurd. Sinds dien is het met Rinus Wehrmann slecht gegaan. Hij zegt tot rust te willen komen. Wij vroegen ons af hoe het hem de laatste twee jaar is vergaan. Conclusie: Een gebroken jongeman, uit gestoten door de familie. In de kracht van zijn leven uitgeput. In zijn hart zou hij achteraf gezien de zware eis van de Krijgsraad hebben geaccepteerd. Dan was hij wellicht echt vrij geworden. Op zijn 22ste verjaardag steekt hij het volgende verhaal af. „Ik ben enorm snel gestegen, maar nog sneller ge zakt. Die ellende begon direct na mijn dienst. Ik ging naar het Arbeidsbureau voor werk, maar ze hadden niks voor me. Ja toch. Ik kreeg een baantje aangeboden, maar dat heb ik afgewezen. Ik moest ergens op Scheveningen draden uit de grond trek ken. Toen werd het Sociale Dienst voor me. Drie we ken gaven ze me 69 gulden. Daarna niks meer. Ik kon praten wat ik wilde, ze zeiden me niet te kun nen helpen. Misschien omdat ik geen bedelaarsge zicht heb. Als je het mij vraagt hebben ze regelrecht op werkweigering aangestuurd. Ik kon namelijk ook nog trekwagens de markt op hijsen. Daar heb ik voor bedankt. Toen heb ik maar op de markt bij een stroopwafelbakker gesolliciteerd. Daar leerde ik ten minste iets van. Van die verdienste kwam ik echter niet rond. Ik woonde inmiddels ergens op kamers. Dure kost. Sindsdien trok ik café in café uit. Slapen is er nauwelijks meer bij. Op die momenten raak je je zelf kwijt. Geestelijk kwam ik op een nulpunt. Toch probeerde ik me tegenover de buitenwereld groot te houden. Ik wilde niet laten blijken dat de eens zo gevierde bink tegen de vlakte lag. Iedereen heeft eer en trots. Ik helemaal. Diezelfde gevierde bink hebben ze alle maal laten schieten. Je vertrouwde omgeving wil zelfs liever niets meer met je te maken hebben. Ik zie nu alleen nog maar barrières. Alles zit tegen. Dat maakt je geestelijk zo moe. De reclassering is ook nog nooit naar me toe gekomen. Misschien ligt dat wel aan mij. Ik vind het namelijk moeilijk om te vragen, te bedelen. Ik wil geen medelijden met me zelf hebben. Dan ga je het op je eigen manier probe ren, maar het lukt niet. Je hebt mensen nodig. Die heb ik niet. Dat maakt Je eenzaam. Sinds de tijd dat ik knijp zat, heb ik geen acceptabel levensbestaan meer gehad. Dan te weten dat ik bliksems graag wat wil doen. Wil werken en normaal een bestaan wil opbouwen. Ik wilde bijvoor beeld ergens 2000 gulden lenen om een stroopwafel- handel op poten te zetten. Ik kan niet aan dat geld komen. Niemand leent het, want ik heb geen borg. Juist door die kleine tegenslagen brengt de maat schappij je onbewust op een lager peil. Zo sukkel ik al meer dan anderhalf jaar. Eerlijk hoor, ik zie het niet meer. Als ik maar wat te drinken en te roken heb. Echte aansluiting kan ik nergens krijgen. Ik zie wel eens een militair met lang haar lopen. Die geeft je dan een klop op je schouder. „Tof hoor Rinus, door jou mogen we ons haar lang laten", zei laatst een soldaat. Hij zal niet vragen hoe het met me gaat. Thuis is het precies zo. Bij mijn familie lig ik er uit. Ik zit nu op een kamertje aan de Allard Piersonlaan in Den Haag. Dat is nog erger dan een cel. Voor mijn dure centjes heb ik niet eens een slot op mijn deur. Eten doe ik bijna niet meer. Ik weet wel dat ik voor mijn diensttijd kerngezond was. Toen rookte ik een pakje shag in de week, nu twee pakjes siga retten per dag. Natuurlijk heeft die hele affaire mij aangevreten. Maar ik wil anderen eigenlijk niet met mijn beroer- digheden opschepen. Zelfs mijn ouders niet. Die hebben hun eigen besognes. Ze zullen bovendien wei nig tijd voor me hebben, omdat ze het druk genoeg hebben met mijn kleine broertjes en zusjes. Ik leef permanent in een gemoedstoestand. Nerveus tot en met. Ik ben vatbaar geworden voor alles. Eigenlijk zou je met je zelf open kaart moeten spe len. Maar ik vraag me af tegenover wie. Ik zoek een klankbord met verstand. Iemand die goed op de hoogte is met jongens als Rinus. Dat zouden mijn ouders wel kunnen zijn, maar die zijn niet objectief. Zoals het nu gaat zit ik nog liever in de Sprang. Daar had ik het beter dan buiten de muur. Daar Ik heb nu ook geen doel meer. Alle interesse voor het gebeuren om me heen is pleite. Ik pieker daar vaak over. Dan denk ik, Rinus je leeft maar een keer. Dus bak er wat van. Kop op. De volgende mi nuut donder ik weer omlaag en begint het emotione le liedje van vooraf aan. Waarom moet ik het nu be roerder hebben dan een ander? Als ik nou te beroerd was om aan te pakken, had ik me iets te verwijten. Elk eerlijk en redelijk werk mogen ze me geven. Ik vraag bij deze de medewer king van de instanties, waardoor ik misschien een lichtpuntje voor de toekomst ga zien. Als je nou toch niet weet welke kant je opmoet, ga je kapot. Ik ben er nog slechter aan toe dan een zwerver. Die heeft tenminste ergens nog een onderkomen, waarmee hij blij is. Ik heb ook geen echte vrienden. Niemand die je eens uit de rottigheid sleurt. Uiterlijk zal ik misschien nog wel eens lachen, maar van harte gaat dat niet. Toen ik uit de gevangenis kwam, ging het nog spontaan. Je bent blij, ook al overrompelt al die belangstelling Je geestelijk. De mensen zagen een wondermens in me. Ze begrijpen dan niet dat zo'n wondermens kan falen of kan strui kelen. Ik weet wel dat het nu zo ver met me is, dat ik er wel eens aan gedacht heb om iets te doen, waardoor ik twee jaar of zo zou moeten opknappen. Dan zit Je onder dak. Lekker rustig en Je kunt stu deren. Ik heb MULO B. Daar is genoeg van te ma ken. Met die basis wil ik me ergens in gaan bekwa men, maar daar heb je dan wel tijd en ruimte voor nodig. De gevangenis biedt me die. Dan ben ik ook af van dat onmenselijke leven dat ik nu heb. Het komt misschien allemaal omdat ik me te hard heb gemaakt. Toen ik nergens kamers kon krijgen, heb ik vijf weken in een geleende auto geslapen, Ge zellig. Tussen het slapen door probeer je wat geld te verdienen. Als er ergens iets te doen is, probeer ik het aan te pakken. Als het maar een beetje in de vrije sector is. Binnen zou ik het niet kunnen uithou den. Van nature ben ik nu eenmaal een vrijbuiter Maar ze moeten niet met rotklusjes aankomen zoals kabels uit de grond trekken. Als ik ergens mijn tan den inzet, ga ik door. Dat had ik op school ook al. Ik was vaak de beste in veel dingen. Als ik het hoogste had gehaald, stopte ik. Dan liet ik mijn tan den los. Nu zou ik weer de beste wjllen worden. Er is genoeg te verdienen in de handel. Maar je moet even dat zetje in je rug krijgen. Ik wil niet parasite ren op de gemeenschap. Niemand hoeft voor mij op te draalen. Ik heb een valsemunter gekend die bij de Sociale Dienst alles kan krijgen wat hij wil. Ik begrijp wel waarom. Dat moet je kunnen. Het lijkt me dat ik nog teveel fatsoen heb. Al met al zit ik lelijk aan de grond. Ik voel me net een dwaalster. Hoe lager Je zakt In de maatschappij, hoe lager je gaat denken. Nogmaals. Ik zou kunnen stelen en roven, om alsjeblieft de bak in te drouicn. maar ik wil daar niet aan beginnen. Het enige dat ik hoop is een weg terug. Die zal niet over rozen gaan. Dat weet ik heus wel, maar ik wil het probe ren. Desnoods abnormaal hard, als ik maar een li ving heb. Voor mijn part word ik niet ouder dan veertig Jaar Dat risico loop Je als Je twee keer zo hard werkt als een ander. Maar ik zou dat risico graag nemen Als ze me de kans maar zouden ge- FRED VAN BUNGE FOTO'S: SIMON E. SMIT WASHINGTON Voor Nixon is het bericht dat hij onlangs heeft moeten wachten op de vrijlating van een nieuwe groep krijgsge vangenen, bitter aangekomen. De vrijlating was de enige triomf van heel zijn Indochinese politiek. Het enige roemvolle as pect van heel de „eerzame vre de", dat door de bureaucraten In Hanoi vorige week aardig werd verknoeid. Voor een politi cus als Nixon was dat vervelend genoeg. Het feit dat de krijgsgevangenen gebruikt zijn als een inzet in een politiek spel, is door sommige niet-zo-eerbiedige commentators al aangegrepen. In Washington geldt het al niet meer als een ondankbaarheid Nixon ervan te beschuldigen dat hij zoveel mo gelijk politieke munt wil slaan uit de 600 man die zo fier uit de muil van de dood tevoorschijn kwamen. Al de toespraken, de fanfares en de persconferenties zijn alle maal wat te schitterend. Kort geleden beschuldigde een groep ex-krijgsgevangenen de „peace niks" (vredesnozems) ervan de oorlog te hebben gerekt, ande ren hebben met brede, dankbare grijnzen verklaard dat de bom bardementen van Nixon op Ha noi tijdens de kerstdagen werke lijk tot het eind van de oorlog hebben geleid. En steeds maar weer waren er de heilwensen vaD „God bless you" en „Heil aan de leider". Maar wat is er gebeurd met de drie miljoen, ongeveer die in de oorlog gevochten hebben? En, meer nog, wat gebeurt er met de mannen wier benen door gra naten werden weggeslagen of wier ruggegraat werd gekwetst door mijnscherven of die hun ogen hebben verloren door mor tiervuur. Zij krijgen geen gratis Mustang, en ook geen vakantie in Orlando met kusjes van lieve verpleegsters of een uitnodiging voor een lunch op het Witte Huis of 50.000 dollar op hun be- taalstaat of een uitnodiging van de Saterday Evening Post torn hun memoires te schrijven. Niemand wil iets weten van het voetvolk, de „grunts" zoals de grondtroepers werden genoemd, die in de oorlog dienden en door de Noordvietnamezen en de Vietkongstrijders werden ver minkt. Zij vormen een lelijk, ar moedig en politiek gezien onor delijk aspect van een oorlog die Amerika wenst te vergeten. De krijgsgevangenen evenwel vor men een clean-shaven, met gif ten omhangen en welriekend helden die Nixon en Amerika nodig hebben. overwinningssymbool, die hopen dat keurige dingen tevoorschijn komen uit een tijdsbestek dat weinig fraais had en Nixon, van zijn kant, is niet van plan zich deze enige overwinningspa rade te laten onthouden. De sociale verschillen tussen de ex-gevangenen en de andere ve teranen beginnen al te duidelijk te wor 'en. De kerels die uit de vliegt,,:?en van Hanoi stappen, zijn overwegend blank, officie ren van de academie, waar schijnlijk doorgaans republikeins gezind, vaak toegewijde carriè re-militairen. Hun toekomst is ongetwijfeld verzekerd. Maar de veteranen en de meer derheid van de oorlogs^ewonden behoren tot de ongelukkigen die werden bijeengegaard door het monsterlijk oneerlijke selectiesy steem. De meesten van hen zijn arm, velen zijn zwart, hebben slecht onderwijs genoten en de meesten van die wanhopigen ge bruiken nu verdovende midde len. Zij zijn teruggekomen om de ziekenhuizen te vullen en om in de rij te staan voor niet be staande baantjes en voor baan tjes waarvoor in ieder geval lan ge wachtlijsten staan. Hun image is slecht een aantal van hun collega's demonstreerden voor het Witte Huis tegen de oorlog. Anderen maakten Nixon uit voor wat ze dachten dat hij was, en weer andere wierpen de onderscheidingstekenen weg die het Pentagon hun had verleend. Hun toekomst is verre van roos kleurig. Er is natuurlijk het ve- teranenbureau dat verondersteld wordt voor hun belangen te zor gen. Er zijn goeduitgeruste vete- ranenziekenhuizen om hun won den te helen. Maar de regering- Nixon heeft en is daar nog steeds mee bezig de fondsen voor de veteranenhulp besnoeid. Weliswaar is de hulp voor inva liden vergroot, maar aan de an dere kant komen de wat min- der-invaliden die even ongeluk kig zijn zonder uitkering te zit ten. Van sommige fondsen wordt het geld ingehouden: voor de pro gramma's voor opleiding en training om de ongelukkigen te leren wat nuttigs te doen in plaats van nutteloos te blijven. Het is de moeite waard erop te wijzen dat de gemiddelde Viet- nam-veteraan ongeveer een kwart van de opleiding krijgt die zijn vader ontving na de tweede wereldoorlog. Nixon verlustigt zich in de glo rie van de terugkerende helden, en een flink stuk van Amerika doet daaraan mee. Maar weldra zal de glorie voorbij zijn en de vreugde zal bekoelen. Misschien zal hij zich dan ver waardigen zich te wenden tot do mannen die werkelijk die bloedi ge, slecht beoordeelde, ver schrikkelijke en waardeloze oor log hebben uitgevochten, en mis schien zal hij ze dan een beetje geven van wat ze node missen. Dat is nauwelijks minder dan wat al aan de 600 man gegeven is die momenteel uit Vietnam terugkeren in een tijd dat Ame rika en zijn leiders zo van harte een nieuwe groep helden nodig hebben. Copyright THE GUARDIAN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 17