IS pelt vervuiling in passagierstreinen MAKEN WIJ li MET ZN ALLEN EEN BEESTEN VAN? Raiffeisenbanken en Boerenleenbanken noemen zich voortaan kortweg de bank voor iedereen Heersen de Nederlandse Spoorwegen regelrecht op een totale vervuiling van het materieel af? Is het inderdaad waar, dat de doorsnee reiziger zijn geldig plaatsbewijs tevens beschouwt als vrijbrief om peuken op de treinvloer te werpen, zijn och tendblad na lezing tot een prop te kneden en in de coupé achter te laten en de blikvangers van zijn oeverloze dorst al lang vóór de plaats van be stemming onder de zitting te mikken? Ham- De Consumentenbond in Den Haag, die het menselijk falen in dertijd heeft aangegrepen om er een waterdichte organisatie met 'ull-time-medewerkers omheen te bouwen, heeft reeds twee jaar geleden alarm geslagen en vlammende rapporten vein zijn verspieders gepubliceerd. Hier uit bleek zonneklaar, dat de trei nen, die spoorslags door onze dreven deinen, in feite mobiele vuilnisbelten zijn, waarin de homo sapiens de overvloed van zijn welvaart 'kwistig depo neert. Dat zou dan variëren van de schillen van een overrijpe to maat tot een krant, waarin de restanten van een sappige bok king zijn gewikkeld. Prompt kwamen er vragen in de Vaste Kamercommissie van Verkeer en Waterstaat: „Is het du minister bekend, dat". Nou de minister wist van niks en knikte maar wat zuinig, want hii rijdt op staatskosten al lang in een dienstauto met chauffeur en kent de trein ook alleen maar van de kalenders, die rond kerstmis op zijn departement worden afgeleverd. Een, twee propjes Ondertussen zat men ook in het massieve bolwerk van de N.S. in Utrecht niet stil en vroeg met rame de afdeling tractie en ma terieel van de dienst van exploi tatie zich wrevelig af, of er in een trein zo volgeladen niet één, twee propjes, peukjes en pils blikjes gemist konden wor den. Een vluchtig onderzoek had weliswaar uitgewezen, dat de „foei en schande" roepers schromelijk overdreven en dat men tussen de hopen vuil wel degelijk nog een plaatsje kon vraag: is de Nederlander in het Openbaar Ver voer een Pieter Smeerpoets, die als dank voor het aangenaam verpozen de eigenaar van de trein opscheept met zijn schillen en dozen? En heeft Barend Servet, de anti-kleinkunst Christ van vrijzinnig protestantse huize, dan toch gelijk als hij zingt: „Waar moet dat heen? Hoe zal dat gaan. Waar komt die rotzooi toch vandaan?" Het alziend oog van kwaliteitscontroleuse mevrouw J. Stam ont gaat niets in de treinen van de N.S. Geen peuk, geen bierblik. vinden om de reis voort te zet ten. Maar dat nam niet weg, dat men zelfs bij de N.S. nieuwsgie rig was geworden. Achteraf geeft de heer G. Schoonbeek zelfs ruiterlijk toe, dat er wel iets mankeert aan de reinheid in de vaderlandse trein stelen. Als coördinator voor de reiniging van reizigersmaterieel (een mond vol, maar Schoon beek blijft er vooralsnog blij moedig onder) heeft hij de klachten der laatste jaren gedul dig geturfd en daarna is hij tot de volgende conclusie gekomen: „Ik ben er van overtuigd, dat er iets mis is. Maar om nou gelijk te roepen: het is één grote troep bij de spoorwegen, vind ik over dreven." „Het is wel waar, dat de reizi ger tegenwoordig meer rommel produceert dan vroeger. Dat is een gevolg van de gestegen wel vaart. De mensen drinken en eten meer en de grote boosdoe ner daarbij is de plastic verpak king. Vroeger nam iemand op reis een thermosfles mee en die ging na afloop weer mee naar huis. Daar hadden wij als N.S. nauwelijks omkijken naar. Ten zij meneer een onvaste hand had en in een scherpe bocht bui ten zijn bekertje morste. Wat zie je echter tegenwoordig? Broodjes in plastic, bier in blik en het gevolg is, dat de con sumptie nu een onvoorstelbare berg afval achterlaat." twee trajecten en er weinig tijd om de treinstellen grondig te reinigen. Op de Nederlandse sta tions, die beschikken over een „poetswinkel" had men vroeger weinig moeite met het» schoon maken van de bakken en het bijvullen van de watertanks. Eïke bak heeft een reservoir, waar 400 liter vers water ingaat en om die vol te krijgen, heb je gewoon even tijd nodig. Als je nu een dienstregeling ontwerpt, waarin de treinen maar korte tijd stil staan, schiet de water voorziening er wel eens bij in. De ieiziger zal dan halverwege de ril, tot de ontdekking komen, dat hij op het toilet zijn handen niet kan Poetswinkel „Daar komt nog bij, dat in het kader van „Spoorslags '70" de frequentie van de treinenloop aanzienlijk is opgevoerd. Ge volg: minder stilstand tussen Bedrijfsblindheid "Zo'n manco werkt de vervui ling natuurlijk aardig in de hand Het is immers bekend, dat de mens nog steeds trekjes heelt van het kuddedier. Gooit tr één zijn peuk op de vloer, dan volgen er gauw meer. Voor al op de langere trajecten kan dat een nijpend probleem vor mei:. De man, die van Maas tricht naar Amsterdam reist en uren in de trein zit, komt gauw in de verleiding zijn bemodderde schoenen op de bank tegenover hem te leggen en op zijn dooie gemak de schillen van zijn ste- appeltje onder de zitting te gooien. Wat wij als N.S. nu zo graag willen weten is: „hoe ziet dat asbakje er uit, als die trein straks in Culemborg is?". De heer Schoonbeek kijkt zijn gast zorgelijk aan. Het is hem waarachtig aan te zien, dat de toestand der asbakjes in Culem borg hem ernstige zorgen baart. Als hij voor zijn uitleg over de reinigingsdrang der Nederlandse Spoorwegen eenmaal gearri veerd is op het Station Hollands Spoor in Den Haag, wordt zijn gang naar de le klas-wachtka mer herhaal ielijk onderbroken door verraste beambten, die hem de hand schudden en roe per: „Kerel, wat doe jij tegen woordig?". Later zal Schoon beek uitleggen, dat hij jaren perronopzichter in Den Haag is geweest. Vandaar die voortdu rende herkenning. Als het weer zove: is, zegt hij met licht aan gevreten trots: „Ik zit momen teel op EP 15. En jij?". „P 2", antwoordt de ander. Het lijkt, alsof ze een moeilijke stelling in de schaakmatch tussen Spasski en Fisher nog eens doornemen. Eenmaal achter de dienstkoffie, legt Schoonbeek uit, dat het hele vervuilingsprobleem wel degelijk een smet werpt op zijn sterk verliesgevende organisatie. Hij voegt er aan toe: „Het gaat er niet om, wat wij als N.S. er van vinden. Dat kan alleen maar tot bedrijfsblindheid leiden. Wij wil len weten, hoe de reiziger cr over denkt. Daarom hebben wij bij het schoonmaakbedrijf Cem- sto veertien kwaliteitscontroleu- nes geleend, die vanaf eind no vember 1972 tot begin mei van iit jaar regelmatig op alle baan vakken in Nederland de toestand in de treinen opnemen. Neder land is daarbij onderverdeeld in vier sectoren: Amsterdam, Rot terdam, Apeldoorn en Zwolle. In die centra stappen de controleu- ses zo'n 2 H 3 keer per week in een willekeurige trein om der tien punten te examineren. Zij kunnen daarbij cijfers geven van c-én tot vijf. Eén is „ronduit siechl en onvoldoende", vijf is „voortreffelijk". Het cijfer, dat het meest gegeven wordt is 3". Spoorwegfan De dertien punten, die het stren ge reglement van orde en wan orde passeren zijn allereerst de buitenkant van de trein, de rui- Ik moest in Rotterdam de trein pakken, maar in de Alblasser- waard was er geen doorkomen aan. Ik ben toen in armoede maar naar Dordrecht gereden. Neen, ik ben een vurige trein- propagandiste geworden." 7.e vindt het daarnaast ook een geruststellend gevoel om op ge zette tijden de deur van haar eengezinswoning in Ridderkerk achter zich dicht te trekken en zich in het arbeidsproces te stor ten. „Ik ben niet zo'n poetsma dame. Ik zou daar hartstikke gel: van worden. Het is bij mij echt geen puinhoop hoor, maar ik zie niet in, waarom een gast bij mij van de vloer moet kun nen eten. Ik kan hem toch een bordje geven. Nee, een vrouw, !ie niks anders heeft dan haar ïuisje draait in feite in een bc- lauwd kringetje rond. Ze wordt onder het zelf te weten een tan te, die geen andere gespreksstof heelt dan de voordelige sperzie bonen en de ramen: gut Mien, ze blinken weer tegen je aan. Als Jt buitenshuis werkt heb je ten minste andere gespreksstof en dat maakt de positie van een moeder met twee opgroeiende kinderen heel wat sterker." Terzijde knikt Schoonbeek ge schrokken. Dat aspect van het vervuillngsprobleem was kenne lijk nog niet tot hem doorge drongen. ten en de trelnbak. Dan binnen in de coupé de tafel, de zitting en rugleuning, vuil- cn papier bakken en vloer. In de toiletten de toestand van de pot, de vloei, wasbak en spiegel, de wa tervoorraad, de aanwezigheid van zeep en papier en de mate van stank." „Aan de toiletten tillen we zwaar", waarschuwt Ridder- kerkse mevrouw J. Stam, die dis kwalltehscontroleuse in de voorbije maanden een fanatieke spoorwegfan is geworden. „Toen ik in november begon met dit werk, had ik in jaren niet meer in een trein gezeten. Dat open bare vervoer vond je beneden je waardigheid. Je had immers je eigen autootje en je was eigen baas. Die eerste dag heb ik al leen maar in paniek gedacht: is d;t nu wel de goeie trein?. Ik heb dat spoorboekje wel honderd keer uitgevlooid en van die der tien punten heb Ik geen fluit ge zien. Ik vond het al mooi, dat ik in de goeie trein zat." „Achteraf heb ik me wel afge vraagd: waarom stap ik steeds weer in die rot-auto? Je zit met he* zweet in je handen achter het stuur, zeilt van de ene file in de andere. Vanmorgen nog. Eerste klas Mevrouw Stam wenst ook nog -en pikante ontdekking door te seinen: „In de eerse klas cou- pé's is het stukken smeriger dan in de tweede klas." De re den daarvan is niet, dat de ma nagers en captains of Industry zulke smeerkezen zijn. „Mijn hemel, dat hoort u mij echt niet zeggen", roept ze ontzet. Vol gens mij komt dat alleen door die pluche. Dot hangt enorm unn. Als Je op plastic morst kun je het desnoods met Je mouw af vegen. Maar vlekken in pluche blijven." Wederom springt Schoonbeek manmoedig in de discussie: „In een nieuwe trein valt de vervui ling altijd meer op. In een oude, vergoorde coupó verwacht de reiziger niet anders dan een bende. Maar in een kraakzinde lijke trein, die nog naar verf ruikt, valt elk propje meteen op. Dar zult u toch ook echt in uw verslag moeten betrekken." Graag gedaan meneer Schoon beek. TEKST: LEO THURING FOTO'S: MILAN KONVALINKA [Mob

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 13