i Walvis gaat er aan De jacht gaat door 19] DONDERDAG 26 OKTOBER 1972 eer i zo'ri in tar P akt hi moge Wij lopen in een openbaar gebouw en onze voeten betreden de getui gen van leven uit ver vervlogen tijden: staafvormige orthoceren in de glimmende leisteen, die zich zo gemakkelijk schoon laat houden. Wij bukken ons naar een zwerfsteen in het veld en we zien een zeeëgel, de eenmaal broze kalkschaal omgezet in harde vuursteen. In dc klei, die een Achterhoekse steenfabriek als grondstof voor haar producten laat delven, vinden de arbeiders harde, glimmende driehoekjes en meer of minder gave botten. De driehoekjes: tanden van haaien, de botten: wervels van walvisachtige zoogdieren. Allemaal resten van uitgestorven diersoorten. Miljoenen jaren hebben ze op aarde geleefd. Lang voordat de mens zijn Intrede deed. Toen werden de omstandigheden zo, dat de strijd voor het instandhouden van de soort niet meer vol te houden was. Ammonieten en bronto- saurissen, de zeuglodon en de mammoet, ze bestaan niet meer. Vele miljoenen diersoorten hebben het punt van de evolutie, waarop wij anno de jaren zeventig zijn aangeland, niet bereikt. Zij vonden een natuurlijk einde. Wat ook de oorzaak was, dat zij nu niet meer bestaan, de mens kan er in elk geval niet aansprakelijk voor ge steld worden. De situatie is intussen principieel veranderd. Waar de natuur miljoe nen jaren over doet, dat kan de mens binnen een eeuw, of zelfs bin nen een decennium tot stand brengen. Het doen verdwijnen van diersoorten is hem maar al te goed toevertrouwd. Hoe hij zich bij voorbeeld gedraagt, of beter: misdraagt ten opzichte van die merkwaardige zoogdieren, de walvissen, wordt in bijgaand artikel uit de doeken gedaan. ïierovf Zeker 35 miljoen jaar geleden, in het tertiai re tijdperk, waarin de zoogdieren (voortge komen uit reptielen, die van water- tot i landdieren geworden waren) deze aardbo dem betreden hadden, koos een zoogdier opnieuw zee. Dat was de eerste walvis, de oer-walvis, die wij niet kennen, maar die de voorvader moet zijn geweest van onder meer de zeuglodon. een zeeslangachtig monster met scherpe tanden, waarvan de fossiele resten zijn teruggevonden. Nog maar een miljoen jaar oud is onze soortgenoot de mens en toen deze zich zo ver ontwikkeld had, dat ook hij zee durfde kiezen (maar dan in een kano) was die zee bevolkt met dezelfde kleine honderd soor ten walvissen, die wij ook nu nog in de zoölogische handboeken genoemd zien. De Nederlandse Spitsbergenexpeditie over winterde in 1970 in een nissenhut waarin rondom de warme haard walviswervels als zitplaats dienst deden. Die wervels (hele skeletten zelfs) liggen daar. tot ver in het binnenland, zo maar voor het oprapen. De zee heeft ze er neergelegd, maar de ijskap van de Noordpool is nu al duizenden jaren lang aan het afsmelten. Scandinavië en ook Spitsbergen komen daardoor elke eeuw een meter hoger te liggen. Het gaat ermee als met een ingedrukte spons, die omhoog komt, wanneer je handen haar loslaten. Zo'" is het te verklaren, dat tientallen kilome ters uit de kust de sub-fossiele resten te vinden zijn van dezelfde walvissoorten, die ook nu nog in de koude poolwateren rond zwemmen. Groenlandvaart Aan de kust zelf bewaart Spitsbergen walvis- botten van veel geringere ouderdom. Zij stammen uit de tijd van de Groenland vaart, die opkwam in het begin van de ze ventiende eeuw. Vooral Nederlanders heb ben gedurende meer dan 250 jaar in de noordelijke ijszeeën op walvissen gejaagd. Toen in 1860 de „Dirkje Adema" uit Har dingen zijn laatste tocht maakte en daar mee een streep zette onder een roemrijk stuk vaderlandse geschiedenis, was het aantal Groenlandse walvissen tot een mini mum gereduceerd. Andere landen, met name Noorwegen, bleven de walvisvaart jo l' ty, beoefenen, maar na 1899 is er geen Groen landse walvis meer gevangen. Daardoor is deze soort op het nippertje de dans ont sprongen. Op het ogenblik wordt de Groen landse baleindrager weer regelmatig in de noordelijke wateren waargenomen. Op het eiland Röddöy in Noord-Noorwegen bevinden zich de oudste „documenten:" over de walvisjacht: rotstekeningen van omstreeks 2200 jaar voor Christus, die het bewijs leveren, dat de steentijdmens toen al op walvisachtige dieren gejaagd heeft. Zo, met behulp van een simpele kajak, doen eskimo's het heden ten dage nog. In dianen hebben, van kano's uit, de zeezoog dieren geharpoeneerd en op verschillende plaatsen ter wereld bedrijven plaatselijke bevolkingsgroepen nu nog op soortgelijke Af en toe komt het voor, dat een walvis, dood of levend, aanspoelt op het strand. Dat gebeurde ook in februari 1598 „tus- schen Schevelingen en Katwyk" en ge tuige deze prent was het een regelrechte sensatie. primitieve en gevaarlijke manier de wal visjacht. Nauwelijks anders deden het de tijdgenoten van Michiel de Ruyter en hun navolgers in de wateren bij Groenland en ook de Ame rikaanse potvisjagers, die tussen 1725 en 1925 met zeilschepen lange reizen door de tropische oceanen maakten, gingen daar de gevaarlijke potvissen van roeisloepen uit met harpoenen en lansen te lijf. Een v bedrijf, ondanks de heroïsche verhalen Het onlangs verschenen Whale Fund Manual, daarover, die het tot de wereldliteratuur gebracht hebben, zoals Herman Melville's „Moby Dick" en Frank Bullen's „De zwerftocht van de Cachalot." Azoren De rijke „whalers" uit New-Bedford en Nan tucket bedienden zich veelal van inheemse harpoeniers. Op de Amerikaanse potvis- vloot hebben schepelingen van de Azoren het vak geleerd. Op deze Portugese eilan den, midden in de Atlantische oceaan, waarvan de sage zegt, dat zij de resten zijn van het verzonken Atlantis, wordt de jacht op de potvis nog steeds beoefend. Een motorboot trekt, zodra er potvissen gesignaleerd zijn, de vloot buitengaats, maar daarna gaat het verder met riemen en zeilen. Het harpoeneren gebeurt nog steeds met de hand. Hebben een of meer boten „vastgemaakt", dan komt het er op aan. wie het meeste uithoudingsvermogen heeft: de monarch van de oceaan (die bij na twintig meter lang kan worden) of de bemanning van het ranke scheepje. Meestal legt de potvis het loodje, dat wil zeggen: als zijn krachten zijn uitgeput, maken de jagers hem met lanssteken af en slepen hem vervolgens aan land, om zijn spek tot waardevolle ,,sperm"-olie te koken. Een jaar of tien geleden waren er op de Azo ren nog vijftien landstations, waar de pot- visvangsten verwerkt werden. Nu zijn de vangsten sterk teruggelopen. Veel stoere walvisjagers van weleer verkopen nu „scrimshaw" aan de toeristen. Scrimshaw zijn kunstig uit potvistanden gesneden voorwerpen. Maar bij gebrek aan potvis sen begint men ook al koehoorns voor dit doel te verwerken. Gebrek aan potvissen is er gedurende de twee eeuwen, dat de Amerikanen op deze dieren jaagden, nooit geweest. De primitie ve vangstmethode en de verwerking aan boord van een clipper of bark, leidden niet tot een wezenlijke aantasting van het potvis- senbestand. Pas de opkomst van het mo derne moederschip (een drijvende fabriek) met zijn vangboten (catchers) waarbij de walvissen met helikopters en sonar opge spoord en met harpoenkanonnen beschoten worden, maakte, dat het voortbestaan van deze diergroep nu een knellend probleem is geworden. Onze bloed(!-eigen „Wil lem Barendsz" met een bemanning van meer dan 500 man heeft aan het af slachten van de grote zeezoogdieren niet weinig bijgedragen. een uitgave van het zoölogisch gezelschap te New York, voorspelt dat in deze jaren zeventig de walvisvaart, zoals wij die nu nog kennen, commercieel aantrekkelijk zal worden, althans wat de vangst van de acht grote soorten betreft. Van de blauwe vinvis (die ook Nederland in de vorm van marga rine heeft helpen opeten) zouden er naar schatting van deskundigen, hooguit nog 1000 in de zuidelijke poolwateren rond zwemmen. In de laatste zestig jaar zijn er in de Antarctic meer dan 350.000, van deze dieren gevangen. Wanneer ze nu niet gedu rende enkele generaties met rust gelaten worden, dan zal de soort onherroepelijk uitsterven. Een vinvis krijgt maur een maal in de twee jaar een jong. Amerika is er mee gestopt, Nederland en Engeland deden dat ui eerder, Brazilië, Canada, Chili, IJsland, Noorwegen, Peru, Portugal en Spanje vangen nog steeds wal vissen en potvissen, maar van de ruim 42.000 exemplaren, die er in 1970 geregis treerd werden, namen Japan en Rusland het leeuwendeel (meer dan 80 procent) voor hun rekening. Dat zijn de voornaam ste boosdoeners, die zich niets aantrekken van internationale afspraken over toegesta ne vangsten. Hun factorijschepen worden steeds groter en zo zijn zij bezig de kip met de gouden eieren te slachten. Zorgelijk Een zorgelijke ontwikkeling is, dat. nu de grote soorten steeds minder lonend te van gen zijn. de belangstelling zich op de klei nere walvisachtigen richt. De Noren heb ben een combinatie van vangboot en moe derschip in de vaart gebracht, de „Pcder H»se" een betrekkelijk klein schip, dat ook met economisch succes op narwallen en andere middelgrote walvissen jaagt. Een heel ander hoofdstuk vormen dc dolfij nen, die bedreigd worden door de showbu siness, maar vooral doordat er „por onge luk" duizenden exemplaren per jaar omko men in de netten die voor de tonijnen vangst bestemd zijn. De Whale Fund Manual maakt duidelijk, dat voor elk product, dat wal- en potvissen le veren, een goede, plantaardige vervanging bestaat of het nu om technische oliën dan wel om lipstick gaat. Die vervangingsmid delen zouden ook economisch geen moei lijkheden geven. Maar zelfs, wanneer onze groeiende wereld bevolking te zijner tijd dit voedsel uit de zee (proteïne) toch nodig zou hebben, dan is het des te noodzakelijker om deze bron niet voortijdig uit te putten, zo schrijven de Amerikaanse zoölogen. Een modern-eco logische visie: dierenbescherming uit ei genbelang. Het gaat uiteindelijk ook om de instandhouding van de soort „mens." ADRIAAN BUTER Met hun dode buiken omhoog, nóg drijvend in het oceaanwater, wachten elf walvissen om aan boord getrokken door Nederlands voormalige „trots", de Willem Barendsz verwerkt te worden orden onhandelbaar-grote walvissen van hun spek ontdaan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 7