De straat vorm van samen leven PAGINA 10 LEIDSE COURANT WOENSDAG 2 AUGUSTUS 1972 Drie beschrijvingen van een straat. „De straat begon aan de hoek van een drukke verkeersweg en lokte daar een van de trol leybus-lijnen op een zijpad. Een hele poos sloop zij in de duistere onbekendheid voort, zonder etalages of dergelijke genoegens. Dan kwam een pleintje (vier banken, een per driekleurige viooltjes), waar de trolleybus met schurende afkeuring omheen manoeuvreer de. Hier veranderde de straat van naam en begon een nieuw leven. Aan de rechterkant verschenen winkels: een fruithandel met felkleurige bergen sinaasappelen: een sigaren winkel met de foto van een wellustige Turkeen delicatessenzaak met dikke bruine en grijze worst-kettingen; en dan, volkomen onverwacht, een vlinderwinkel", aldus Vladimir Nabokov in het verhaal „Prikkebeen". „U weet hoe die straten hele voorsteden overwoekeren. Altijd hetzelfde. Lange, lange rijen van kleine, aan één kant vrijstaande huizen die net zo op elkaar lijken als gemeentewo ningen, maar meestal lelijker. De gepleisterde voorgevel. Het geteerde hek, de liguster heg. de groene voordeur. En een op de vijftig huizen misschien heeft een asociale figuur, die waarschijnlijk in het armenhuis terecht zal komeizijn voordeur blauw geverfd in plaats van groen". George Orwell in de roman „Urppend naar lucht". „Het was een erg nauwe straat, een ravijn tussen hoge, afgebladderde huizen die in vreemde standen naar elkaar toe bogen, alsof ze op het moment van instorten plotseling waren gestold". George Orwell in de autobiografische notities „Aan de grond in Londen en Parijs". Waarschijnlijk heeft iedereen die het woord straat hoort wel het een of ander beeld voor ogen, mogelijk nog niet eens van de straat waar in hij/zij woont maar bijvoorbeeld van een karak teristieke „ideale" straat die ooit eens ergens ge zien is. Hoe dan ook zij, het woord straat dat echter veel van zijn oorspronkelijke lading en be tekenis verloren heeft roept heel andere tafere len op dan het begrip weg. Een straat is een plaats van meer of minder langgerekte vorm, een weg leidt ergens naar toe. Een straat geeft (gaf) uitdrukking aan een bepaalde samenleving in een bepaalde tijd; het zou daarom uitgebreide studie vergen om alle inter-actles straat-samenleving te beschrijven en te analyseren. Aan dit fenomeen straat, maar niet alleen in de westerse wereld, is een tentoonstelling gewijd in het Eindhovense Van Abbemuseum dat zich nu voor goed wil opwerpen als een geavanceerd mu seum waarin niet alleen voorbeelden van moder ne beeldende kunst worden getoond, maar ook, volgens zijn directeur Jean Leering en conserva tor Jaap Bremer (Museumjournaal maart '72) het menselijk milieu als onderwerp van zijn acti viteit wil kiezen en actuele aspecten hiervan op zijn manier ter discussie stellen. Aan de totstand koming van de tentoonstelling is in feite meer dan twee jaar gewerkt. Dat zulks aan de (audio visuele) tentoonstelling niet zo erg te zien is, is een andere zaak. Er is een gedegen catalogus, die in twee delen verschijnt, uit voortgekomen. En die is met zijn vele voortreffelijke opstellen op zichzelf al waardevol genoeg, al kan ik mij verscheidene essays ook gemakkelijk in andere bundels voorstellen en niet alleen in verband met een cultureelantropolotische en sociologische be nadering van het merkwaardige verschijnsel straat. Tweede positieve punt van de expositie: de straat en zijn verdwijnende of reeds verdwe nen functies worden onder de aandacht van ieder een gebracht, waardoor de bezoekers volgens Bremer ,,op z'n minst duidelijk kan worden ge maakt dat de straat ook zijn zaak is". Een vorm van bewustmaking dus. Grondgedachte Geen tentoonstelling ,,De straat in de schilder kunst" of zoiets dus, alhoewel Rudolf de Jong in zijn bijdrage aan de catalogus („Herverovering van de straat") erkent dat er een interessante studie te maken zou zijn van het beeld en de be tekenis van de straat in literatuur en beeldende kunsten (waaronder gemakshalve ook maar film gerekend wordt). Wèl een informatieve tentoonstelling die geheten werd „De straat: vorm van samenleven", en met die titel wordt eigenlijk alles gezegd van de be doelingen van de samenstellers die hun werkstuk volgens Jaap Bremer bouwden op de volgende grondgedachte: de straat is uitdrukking en mani festatie van samenleving; ieder neemt deel aan het straatgebeuren dat zelf weer een gevolg is van de kondities die de samenleving schept, ter wijl de straat tevens een konditie kan zijn voor verdere ontwikkeling van een samenlevingsvorm. In een eerder stadium, toen de tentoonstelling nog een internationale affaire zou worden, met onder meer medewerking van de Duitse professor H. Hitzer die in '71 een boek over de straat publi ceerde, waren er vier uitgangspunten vastge steld: de typologie (soorten en vormen) van de straat, zijn materiële functies, zijn sociale en es- tetische functies of aspecten, een door architecten en kunstenaars te ontwerpen environment met de straat als uitgangspunt. De huidige tentoonstel ling, die in zijn uiteindelijke vorm door een klei ne werkgroep onder leiding van Tjeerd Deelstra, schrijver van het eerste artikel in de catalogus) is samengesteld, met gebruikmaking van infor matie haar verstrekt door tientallen deskundigen Instrument is tot vorm van actie geworden van verschillende wetenschappelijke disciplines, laat alleen voorbeelden van „straten" zien uit verschillende samenlevingsvormen, van nomaden tot de hooggeïndustrialiseerde maatschappij. Stra ten heb ik tussen aanhalingstekens gezet omdat zij in de primitieve (beter: mindet gecompliceer de samenlevingen, waar de tentoonstelling mee aanvangt, hoogstens sporen of paden zijn. Voor de Kung-bosjesmannen (in de Afrikaanse Kalaha- ri-woestijn) zou bijvoorbeeld kunnen gelden dat de straat is waar zij zich op een bepaaald mo ment bevinden. Tegenover deze lijfelijke vormge ving aan het begrip straat staat de volledig ont-li- chamelijkte, ook onpersoonlijke „uitgebreide" straat gesignaleerd door John Zeisel in zijn bij drage aan de catalogus, waarmee hij bedoelt de massa-communicatiemedia: radio, televisie, tele foon, kranten. Een meer elementaire vorm van straat-zijn, zoals genoemd bij die Bosjesmannen, waaruit overi gens blijkt dat een straat zonder mensen geen siraat- is, kan men zich moeilijk voorstellen. Mo gelijk dat in het ideeële „Nieuw Babylon" van Constant, waarin de mens doordat hij eindelijk de techniek volledig en positief naar zijn hand heeft weten te zetten ongelimiteerd kan „spelen", op nieuw van deze kortstondige niet aan plaats ge bonden straten kunnen ontstaan, maar voorlopig is de vorm en de betekenis van de sti-aat met de cultuur van de bijbehorende samenlevingsvorm meegegroeid, van de neutrale ruimte rond geslo ten eenheden (huis, moskee, markt) in de oude Turkse stad, tot de gecompliceerde manifestatie van „onorde" een term die in dit verband is ont leend aan de Russische anarchist Kropotkin (de zelfde waarover Roel van Duyn zijn „Boodschap van een wijze kabouter" schreef). Peter Cohen schrijft in zijn opstel over de Chinese straat dat in de oude straten van Sjanghai op zomeravonden de stoelen, tafels, matten en krukjes uit de lange en kleine huisjes naar buiten worden gedragen, omdat het binnen te warm en te bedompt is. In zogenaamde „volksbuurten" bij ons komt het nog wel voor dat de mensen 's avonds gezellig hun stoel op de stoep zetten. Er zijn vermoedelijk dui zenden wisselwerkingen straatsamenleving. Bremer vindt de straat het „niemandsland" waarin een verblijf steeds min of meer het ka rakter van een avontuur heeft. Ik denk dat hij vooral straten uit andere tijden bedoelt. In zijn boek „Black Spring" beschrijft Henri Miller dat zo: „Op straat leer je wat de mens eigenlijk is; anders, of later, maak je er maar een bedenksel van. Wat niet vrijuit op straat te vinden is, is onecht, ontleend, dat wil zeggen literatuur. Niets van wat men „avontuur" noemt, is ook maar bij benadering te vergelijken met de karakteristiek van de straat". En hoe realistisch hij dat meent blijkt wel uit zijn volgende opmerking: „Voor mij is Napoleon niets vergeleken bij Eddie Carney die me mijn eerste blauwe oog sloeg". Het gaat bij dit alles om soorten straten zoals die vroeger in onze steden moeten hebben bestaan en waarop een buurt-samenleving zich kon manifesteren. In zeer gestileerde en ten bate van het toerisme ver- commercialiseerde vormen speelt zich dit „leven van alledag" nog af in de straatjes van Venetië bijvoorbeeld of in buurten als Montparnasse of Montmartre in Parijs, maar je stikt er in de onechtheid. Van die straat (met positieve en min stens zoveel negatieve kanten) is de auto de grootste vijand en de kinderen die nog op straat willen spelen zullen zo slim moeten worden als de pest, zoals de stripheld „Sjors van de rebellen club" die, teneinde met zijn vriendjes een balle tje te kunnen trappen, een straat met borden „werk in uitvoering" afgrendelde voor wat Ru- dolf de Jong in zijn opstel de „grote straten- en mensendoder" noemt. Geen ontmoetingsplaats Wat is er van onze westerse straat geworden? Jaap Bremer schrijft het zo (Museumjournaal): „Talloze straten blijken in feite niet meer dan doodse ruimten tussen rijen woningen of winkels, en geen ontmoetingsplaats. Evenzovele straten zijn weg geworden, waar alleen nog telt, hoe snel je met een auto, bromfiets of tram je plaats van bestemming kunt bereiken. Ieder ander is daarbij een hindernis". Deze ontwikkeling is door ons al lemaal decennialang geslikt (zoals we ook het rooien van bomen langs de wegen goedkeuren, Expositie in Van Abbemuseum te Eindhoven BIJ DE FOTO'S: Links boven: Calcutta, India (invloed van de in dustriële samenlevingen in de derde wereld) Rechts boven: New York (industriële stedelijke samenleving) Links onder: Mei '6S Parijs (herovering van de straat, actie op straat) Rechts onder: Popfestival Woodstock (herovering van de straat) wegens de „veiligheid op de weg"), tot in het be gin van de zestiger jaren provo's en andere jon geren de straat (her)ontdekten als plaats voor spel en demonstratie. Maar tegenwoordig hebben veel jongeren weer andere ontmoetingsplaatsen dan de straat en de „echte" actie, constateert Herard van Beusekom in zijn bijdrage aan de ca talogus, vindt binnenskamers plaats, zoals trou wens bijna al onze „ontmoetingen" van de straat verdwenen zijn en wij de nieuwe holenmens (be schreven door McLuhan) worden, waaraan van Beusekom aan het slot van zijn artikel de volgen de regels wijdt: „We zullen het best gezellig heb ben in onze onderaardse holletjes. Onze elektroni sche baarmoeders zullen het ons aan niets laten ontbreken. En praktisch alle informatie zal be schikbaar zijn, zonder de moeizame omweg van de fysieke ontmoeting". Terecht constateert hij dat-de straat die eens instrument was van actie (lopen, praten, kopen, kijken, werken, spelen) nu onderwerp is van actie (i.e. bijvoorbeeld deze tentoonstelling). Het is als het gepraat over de natuur die door onze handen glipt. Nu de straat (van vroeger) aan het verdwijnen is hebben we eigenlijk pas ontdekt dat hij bestaat, schrijft Ru dolf de Jong. Nogal Stijf De tentoonstelling bestaat uit een massa foto's en geprojecteerde dia's, die allemaal tesamen maar voor een klein deel verhelderen waar de samen stellers naar toe willen. De catalogus biedt daar bij echter .een onmisbare, helpende hand. Dat neemt niet weg dat de tentoonstelling best wat minder stijf had kunnen worden opgebouwd. Hij zit nu zo in elkaar dat je elk moment een rondlei der met een van buiten geleerd verhaaltje en een aanwijsstok in de hand verwacht te zien opduiken vanachter een der vele' in keurige rijen en car- rees geplaatste panelen. Tijdens een persbijeen komst vóór de opening zei iemand mij van de tentoonstelling iets heel anders te hebben ver wacht, met name een evenement waar je ook je kinderen mee naar toe zou kunnen nemen, terwijl deze expositie meer tot verplicht en klassikaal bezoek van scholieren uitnodigt, wegens het be trekkelijk orthodoxe educatieve karakter ervan. Het lijkt mij een gemiste kans van de samenstel lers dat zij het in het oorspronkelijke interna tionale plan voorziene environment (ik stel mij voor een stuk straat nagebouwd met alles erop en eraan, .vuilnisbakken en honden, en een kroeg je waaruit de muziek naar buiten waait, en een vloer waarop de kinderen hinke'banen kunnen uitzetten, en een schutting voor vieze en andere woorden) niet hebben gemaakt. Maar wat niet is kan nog komen. Naast de tentoonstelling zijn in ieder geval allerlei „nevenactiviteiten" aangekon digd. Tot en met 6 augustus. WATER DE BRUIJN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 10