(Wip NEDERLANDERS HEBBEN EEN STREEPJE VOOR :',v-'- rv V VLUCHTIGE INDRUKKEN VAN INDONESIË NU (7 EN SLOT) - 'r' •-S-ï; *§5-^ r- - :;- *£K«S£3&*2. - <.:4fc"*wr- ♦tfT- *W» r- 5» -- 'zs^' I isas^-^BUesr ■T»g- :- -ir**-J?TW v^' ^•a:I?"W- -- jr *-;••• ,-w Door de glooiende theetuinen slingert zich de weg naar het hoogste punt van de Poenfjakpas. Hoog in de koelte van de Poent- jakpas is er voldoende gelege- heid een antwoord te overwe gen op de onherroepelijk in Ne derland gestelde vraag „of er in Indonesië veel veranderd is. Van Bandoeng uit voert de weg naar de Poentjak langs een me nigte desa's en stadjes, waar van de naam meestal met Tji- begint, ongeveer te vergelijken met onze geografische achter voegsels -beek en -lo. Een der gelijke lange autorit in gezel schap van een Indonesisch ge zin is een gezellig gebeuren. Bij menig pasar wordt gestopt voor een koele dronk of om ramboe- tans, salaks of katjangs te ko pen en zelfs een reusachtige, naar lucht happende ikan mas (grote gele karpersoort). Het dier, reeds „in extremis", wordt zonder pardon in de ach terbak gelegd bij de klappers- uit-eigen-tuin. Naar men zegt levert de streek tus sen Bandoeng en de Poentjak de mooiste vrouwen van Indonesië op. Dat is wel mogelijk, maar dan wa ren ze of net thuis of ze hebben el ders emplooi gevonden. Het laatste stuk van de weg slingert zich langs glooiende theetuinen waar over begroeide bergtoppen een waak zaam oog houden. De lucht is er koel en droog, zoals op een lekkere frisse en zonnige zomerdag in Nederland. De natuur is goed van alles voor zien: schuimende bergbeekjes met miniatuurwatervallen, waarin je ei genlijk forel zou verwachten, en koe le, tropische begroeide meertjes. Een ideaal toeristenoord en een gezocht weekeind uitstapje voor de overver hitte Djakartaan. Maar omdat het maandag is, is het er heel stil en rustig. De grote regeringsbungalow, waar we mogen logeren, is geheel leeg en soortgelijke indruk maakt het vriendelijk aandoende hotel op het hoogste punt van de weg. Souveniers- verkopers lummelen er rond met hun ceintuurs van pitten, hun krissen en andere steek- en slagwapens en hun kopiah's (hoofddeksels) van konijne- vel. Indonesië nu en Indonesië van, pak weg, achttien tot twintig jaar geleden het verschil is groot, erg groot. Niet zozeer in stadsbeeld en land schap. Behalve Djakarta, dat flink overhoop is gehaald als voorberei ding op een wedergeboorte, zijn de stadsprofielen niet ingrijpend gewij zigd. Alleen: je ziet er niet meer de dogcars, de andongs en de delemans (rijtuigjes voor passagiersvervoer) met hun vrolijk rinkelende bellen. Die zijn goeddeels naar het platte land verhuisd. Zelfs de statige Soera- bajase kossong, waarin je met de hele familie kon „poeter Kajoen" (rondrit maken) is waarschijnlijk al lang een museumstuk. Bovenlaag Tropisch begroeid bergmeerlje bij de Poenfjakpas. Veel opvallender zijn de mentale en sociale veranderingen. Het Indonesië van 1947 tot 1955 stond in het teken van de koloniale nadagen en het postkoloniale tijdperk. Toen vorm den, vooral de import-Nederlanders, nog de sociale bovenlaag, die de so ciëteiten bevolkte, in de goede hotels logeerde, de best betaalde betrekkin gen had én de mooie huizen bewoon de. Menigeen werd aldus, uitsluitend uit hoofde van zijn nationaliteit, in een sociale status geplaatst waarvoor hij niet of nauwelijks de eruditie had. In die dagen lagen de verhoudingen tus sen Nederlanders en Indonesiërs veel al in de sfeer meesterknecht. Van werkelijk cordiaal contact, zo in de geest van ,,we gaan de familie Soe- tardjo opzoeken, want dat zijn echt gezellige vrienden", was zelden spra ke. Dat was ook de tijd dat ik te horen kreeg het Nederlands prestige te hebben aangetast door als dekpassa gier op een KPM-schip te reizen. Een overigens onvergetelijke erva ring temidden van zorgelijke Indone sische gezinnen, die ergens buiten Java op een nieuw bestaan hoopten en hun sambal, dendeng en ebi met me deelden om het duffe boordeten (rijst met haring in tomatensaus) wat meer karakter te geven. Onvergete lijk en aangrijpend ook het beeld van een jonge, tengere Javaanse moeder, die, met kind aan de borst, in een stil hoekje geluidloos stond over te geven in de ruwe golfslag bij het passeren van de Straat Soenda. Dat was ook de tijd, dat stafem- ployé's van gerenommeerde Neder landse bedrijven contractueel moes ten beloven geen omgang te zullen hebben met Indisch-Nederlandse of Indonesische vrouwen en meisjes. En de tijd, dat een jonge Nederlander, minder stringent contractueel gebon den. een andere standplaats, een dik ke duizend kilometer verder, aange wezen kreeg, omdat hij, naar de smaak van zijn werkgever, te vaak gezien werd met de dochter uit een zeer respectabel Indisch-Nederlands gezin. En dat was tenslotte de tijd. dat, na de overdracht van de souvereiniteit, de steeds slinkende Nederlandse groepering zich oprolde tot een egel, vol stekels van teleurstelling, ge kwetste eigenwaan, angst en leedver- In het algemeen bewondert men de Nederlandse degelijkheid, vakkennis, plichtsgevoel en werkkracht, maar men vreest ook nationale ondeugden als bazigheid en betweterij. Een 53- jarige architect, in de jaren 1945 1950 fervent guerrillastrijder, drukte zich, in goed Nederland, zo uit: .Vergis je niet; jullie Nederlanders hebben nog altijd een streepje voor. Jullie zijn hier op alle terreinen wel kom met jullie investeringen en tech nische capaciteiten. Eén ding willen we niet meer: baasspelerij. Niet zelden kreeg ik de rechtstreekse vraag voorgelegd: „Waarom inves teert Nederland niet meer recht streeks in Indonesië in plaats van zijn bijdragen te versnipperen in al lerlei multilaterale VN-projecten? Wij hebben jullie liever dan ande- Als ik me niet vergis kon ik soms op de verre achtergrond een stil verwijt horen. Immers, toen Nederland, dui delijk tegen zijn zin, de soevereiniteit aan Indonesië overdroeg, was daar geen industrie van enige betekenis. De afwezigheid van industrie was, uit koloniaal-politieke overwegingen zeer verstandig. Als moederland be trok Nederland (of in ieder geval de Nederlandse ondernemingen) grond stoffen van het voormalige Neder- lands-Indië. Met de agrarische pro- dukten werden goede zaken gedaan en de grondstoffen werden in de Ne derlandse fabrieken (textiel b.v.) verwerkt, die aan het eilandenrijk een mooi afzetgebied overhielden. Investeringen Heden ten dage gilt Indonesië, dat een bevolkingsgroei heeft van onge veer vijf miljoen zielen per jaar en met een schromelijk gebrek aan ar beidsplaatsen kampt, om industrie en dus om investeringen. Een industrie die vooralsnog niet bestemd is om op de wereldmarkten te concurreren. I maar wel om de nodige arbeidsplaat- sen te scheppen en aan de binnen landse consumptievraag te voldoen, I zodat dure importen aan banden ge legd kunnen worden. In de agrari- I sche produkten zit goed de klad. De prijzen op de wereldmarkt dalen (ex port), maar de prijzen van industrie- produkten stijgen (import). Frank rijk zag kans om zijn rozenkrans van voormalige Afrikaanse bezittingen binnen de sfeer van de EEG te bren gen, zeer ten faveure van de copra uit die landen. Nederland heeft de gelegenheid om zich voor Indonesië verdienstelijk te maken, gemist, om welke reden dan ook. Het grote ex portartikel van Indonesië, waaruit de veelbelovende revenuen komen, is tenslotte alleen de olie. maak over wat verkeerd ging. Het was ons niet gegeven om goede ver liezers te zijn en dat heeft, los van de verdere politieke ontwikkelingen, meer kwaad bloed gezet dan we waarschijnlijk denken. Deze tijden zijn nu definitief voorbij. De Nederlandse groep is als toonaan gevende factor totaal verdwenen. Wandelend door de straten van Dja karta, Soerabaja, Jogjakarta of Bandoeng, ben je een (vermoedelijk Engels-sprekende) vreemdeling. Een merkwaardige vreemdeling boven dien, omdat je wandelt en niet in auto of taxi zit. Soms staan mensen stil, om je na te kijken. Van het vroegere meester-knecht- schap is geen sprake meer. De he dendaagse. zelfbewuste Indonesiër voelt zich burger van een soeverein land. bereid om, naar volksaard, in alle vrijheid gastvrijheid te verlenen. Hij heeft zich verbluffend snel, vrij gemaakt van de oude, los van alle persoonlijke relaties staande, wrok tegen de Nederlanders. Die wrok is opgelost in het vrijheidsbesef. Zelfs de volwassenen, die zich de „tempo doeloe de oude tijd" herinneren, begroetep je met meer sympathie dan de meeste vreemdelingen ten deel valt. Taal Enige kennis van de Indonesische taal „strekt tot aanbeveling". Deze kennis moet wel iets verder gaan dan het: „Hé Nelis, ik moet effe ba- jarren (bajar: betalen) „zoals ik in een hotelbar hoorde. Redelijke kennis van de Indonesische taal bete kent dat je niet zo maar een gewaar deerde vreemdeling en in de hotels een gewaardeerde potentiële fooi bent, maar meer beschouwd wordt al een ver familielid. Omgekeerd is het een feit, dat een Indonesiër, kersvers in Nederland zich duidelijk minder vreemdeling voelt dan in welk westelijk land ook. Dat is niet zo verwonderlijk in een land, waar sarongs en krissen aan de muren hangen, de rijsttafel een geregeld terugkerend verschijnsel is, menigeen Indonesië van nabij heeft gekend en een grote onvolpre zen groep Indische Nederlanders, al dan niet wetens en willens, als brug tussen oost en west fungeert. Voor veel Indonesiërs is Nederland een soort geestelijke Europoort, een luchtsluis voor Europa waarin men zich gemakkelijker kan aanpassen aan het andere leefklimaat. In ge sprekken met Indonesiërs ze be gonnen er doorgaans zelf over Is me duidelijk geworden, dat Neder land enige voorkeur heeft boven an dere landen. In Bandoeng sprak ik een ingenieur, die mogelijk naar Zweden wordt uitgezonden. „Kun je van daar gemakkelijk naar Neder land komen?" was zijn vraag. Een landbouwkundig ingenieur zei Nederland te kiezen als er sprake was om naar Europa te kunnen gaan. Zijn vrouw, eveneens landbouwkun dig ingenieur, droomt van een studie reis naar Wageningen (landbouwho geschool) en vroeg „of dat ver van Den Haag ligt". Het betreft hier mensen in de leef tijdsgroep van 30—35 jaar. Nederlands Je kijkt wat verrast op, als je, dwa lend over eon pasar in Jog ja, een be jaarde dame tot een andere hoort zeggen: „Besoek (morgen) ik kom bij jou, ja?". Of als je, wachtend in de hal van een Djakartase bioscoop twee Indonesiërs van middelbare leeftijd elkaar hoort begroeten: „Eééh mas. hoe gaat het met jou.kabar balk?" Het Nederlands is als voertaal van de oudere, gestudeerde generatie nog geenszins uitgestorven, maar dreigt dat wel te doen. De jongere genera tie spreekt het haast niet meer en de grens ligt ongeveer beneden de 35 jaar. Alleen in Soerabaja troffen wij een Indonesisch meisje van voor in de twintig, dat vloeiend Nederlands sprak. Ze kwam kennelijk van een missieschool want bij vergissing sprak ze mij een paar keer met „pa ter" aan. Verder zijn er nog wel juridische studenten die althans het Nederlands passief beheersen aan gezien een groot deel van de juridi sche literatuur nog in het Nederlands j gesteld is. Ook op dit punt kreeg ik van een vooraanstaand Indonesiër enige kriti sche opmerkingen te horen: „Voor mij hoeft het niet. maar eerlijk ge zegd begrijp ik jullie Nederlanders niet. Jullie hebben een kans gehad, I en jullie hebben die kans nog. het Nederlands als levende taal in Indo- 1 nesië te behouden, maar dan zullen jullie toch meer moeten doen dan jullie nu doen. Wat dat betreft zijn de Fransen heel wat attenter: in de Franse voormalige koloniën is het Frans nog steeds de voertaal en de omgangstaal van de intellectue len. Maar wie zal zeggen hoe in de toe komst de verhoudingen tussen Neder land en Indonesië lopen? Als het In donesische afscheidsliedje, elders op deze pagina, inderdaad een profetie is, dan moeten we bedenken, dat zo veel Nederlanders het water van In donesië over hoofd en lijf hebben la ten lopen, zodat een totale heront moeting, bij tijd van leven althans, haast niet kan uitblijven. Laten we het daarop houden. T. van Grinsven Bila ada soemoer diladang, boleh kita menoem- pang mandi. Bi la kita beroemoer pandjan g, pasti kita bertemoe lagi Als er een put is in liet droge rijstveld laten wij ons dan daar samen baden. Dan zullen wij, als wij tijd van leven hebben, elkaar zeker weer ontmoeten. (Indonesisch afscheidsliedje) Schuimende bergbeek in de om geving van de Poentjakpas.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 11