Appie
Baantjer
„IK WEET TEVOREN NOOIT
HOE IETS GAAT AFLOPEN...'
BERGENS JONGERENKOOR MET NIEUW
LITURGISCH LIED OVER DE GRENZEN
VLUCHT"
IN ZIJN
POLITIE
ROMANS
ZATERDAG 27 MEI 197
AMSTERDAM Een beroving?
Best mogelijk. Geen makkelijker
prooi tenslotte dan zo'n stom
dronken boemelaar, volkomen
laveloos op weg naar nergens.
Een paar lui van de straatdienst
hadden in ieder geval twee ke
rels snel bij de betrokkene weg
zien lopen. Er volgde een korte
achtervolging over de Amster
damse walletjes. Resultaat: een
Marokkaan moest zich gewon
nen geven. Hoewel er normaal
niet aan te beginnen valt, werd
ditmaal ook de zuiplap wegens
openbare dronkenschap maar in
verzekerde bewaring gesteld.
Het wachten is nu op het mo
ment waarop hij helemaal is
„uitgeroesd". Volgens de eerste,
nog wat sufferige informaties,
zou het slachtoffer inderdaad
een behoorlijke som geld zijn
kwijt geraakt. Hoofdagent-re
chercheur Albert Cornelis („Ap
pie") Baantjer die het zaakje
behandelen zal, gelooft het alle
maal niet erg. Eerst nog maar
eens even wachten tot de kerel
helemaal helder is. Wie weet is
hij overal in de café's wel flink
met het vingertje rondgegaan en
heeft hij nou spijt van die gulle
rondjes. En trouwens, wie zegt of
hij het geld dat misschien
zelfs nog van zijn baas was
niet bij de vrouwtjes is kwijt ge
raakt? Alles is menselijk, niet
waar? Op degepakte Marokkaan,
dat staat vast, werden nog geen
400 gulden aangetroffen. Niette
min, Baantjer zal hem straks
ook eens terdege aan de tand
gaan voelen. Er is iets met z'n
identiteitspapier aan de hand.
„Het ding ziet er niet bijster
overtuigend uit. Ze hebben aan
die foto zitten morrelen, kijk
maar. Volgens mij is die er la
ter opgedrukt, en daar moet ik
het fijne van weten". Een tolk
is reeds besteld.
„Als je het niet erg vindt, ga
dan daar op die stoel zitten.
Da's ook altijd de plaats voor
mijn verdachten". Appie Baant
jer in hemdsmouwen, een wat
bol gezicht waarin een paar op
recht onschuldige ogen die me
via de bovenkant van een halve
maansbrilletje even aandachtig
opnemen grinnikt zelf maar
eens wat om zijn opmerking van
zoeven. Dit is dus de man die
tot de oorlog „een paar dulle"
kantoorbaantjes vervulde, maar
daarna op zekere dag een kaart
thuis kreeg om te verschijnen
op het hoofdbureau van politie
en ontdekte dat zijn pa visse
rij-inspecteur op Urk voor
hem had gesolliciteerd. Hij heeft
het maar zo gelaten toen, en
Schrijvende rechercheur Baantjer: „Ik zit ook niet achter mijn bureau t<
spijt heeft hij er eigenlijk nog
geen moment van gehad.
„Vroeger toen ik nog in uniform
was stapte ik altijd gewoon naar
de mensen toe met de medede
ling: ,,Ik ben Albert Cornelis
Baantjer, maar mijn vrouw
noemt me Appie". Dan weten ze
dat er met jóu te praten valt.
Zo'n uniform schept afstand.
Daarom ook is men eerder be
reid een rechercheur als mens te
zien". En even later: „Zo'n
woord als diender heeft een hele
diepe betekenis. Het is zijn taak
het volk te dienen. Maar die
sector moeten we weieens teveel
verwaarlozen door een tekort
aan manschappen".
Vanaf 1954 al is Baantjer gesta
tioneerd op het „aloude" bureau
Warmoesstraat van de hoofdste
delijke politie. Daarvoor, in de
periode 1948-1953 maakte hij
deel uit van de zogenaamde
moordbrigade; toen nog Vijf
maal acht geheten, thans luiste
rend naar de aan het telefoon
nummer ontleende naam Zes
maal twee. „We waren de eer
sten in Nederland die de be
schikking kregen over wagens
met mobilofoon-uitrusting. Een
echte vliegende brigade dus".
„Wetenschappelijk is uitgeknob-
beld dat een rechercheur per
jaar zo'n 150 zaakjes aankan.
Nou, wij zitten met zijn vijftie
nen hier cp recherche maar we
komen aan een gemiddelde van
375. Kun je nagaan. Het is ge
woon roofbouw plegen op de
mensen. Een onvoorstelbare
concentratie van politiewerk tref
je hier aan. We zitten midden in
het centrum van de stad. Er
zijn winkels, kantoren, hotels; je
hebt het Centraal Station, de
Dam en dan de warme buurt
niet te vergeten. Oppervlakkig
gezien is ons werkgebied amper
een vierkante kilometer groot,
maar het brengt een ongelooflik
ke hoeveelheid1 werk met zich
rraee. Neem alleen die buitenlan
ders, ze concentreren zich gro
tendeels im onae sector. Van de
tien arrestanten diie wij hebber^
zijn. er acht van vreemde natio
naliteit"".
Appie Baantjer mag dan als po
litieman een door de wol ge
verfd iemand zijn, verreweg het
grootste deel van zijn bekend
heid dankt hij toch aan zijn lief
hebberij: het schrijven van poli-
tiercmannetjes. Slechts een col
lega heeft hij op dit terrein on
der zijn vakbroeders in Neder
land, de onder het pseudoniem
Treffer publicerende Martin Vis
ser. Baantjer elke titel die hfj
aan de markt heeft is goed voor
een minimum-oplage van 60.000
exemplaren hield zelfs een in
ternationale faam over aan zijn
schrijverij. Het Franse dagblad
Le Soir publiceert een van zijn
boeken als feuilleton.
Sinds jaar en dag dat wil ei
genlijk zeggen: sinds 1967 be
perkt Baantjer zich in navolging
van auteurs als Simenon tot een
enkele hoofdfiguur, rechercheur
De Cock in dit geval. Voornaam
ste kenmerken: hij bezit geen
voornaam, geen kinderen en
de vrouw in zijn leven schijnt
slechts degene te zijn waar hij
een enkele keer en dan nog
zeer gehaast een kop koffie
gaat drinken en een paar schone
sokken haalt. Verdere bijzonder
heid: De Cock's toegewijde as
sistent, Dick Vledder is het mik
punt van voortdurende spotter
nij. „Soms kun je heel verstan
dige dingen zeggen", voegt de
grijze speurder „het jongmens"
bijvoorbeeld zeer regelmatig toe.
De Cock zelf is blijkens medede
lingen van de geestelijke vader
een samenraapsel van een aan
tal figuren. „We hadden hier
vroeger een rechercheur De
Haan, inmiddels gepensioneerd.
Diens naam heb ik maar een
beetje verfranst, waarbij ik
verder gedacht heb aan hoofdin
specteur Hoek".
Deze had ook de gewoonte steeds
te attenderen op de schrijfwijze
van zijn naam. Die voortduren
de plagerijtjes tussen de twee
boekfiguren hebben te maken
met de sfeer hier op kantoor.
Een collega die net een maand
ouder is noem ik bijvoorbeeld
ouwe man. En zo gaat dat al
tijd. Kijk, Vledder is een man
die nog bruist van arbeidsdriften
terwijl De Cock zijn neus al zo
vaak gestoten heeft. Dat doet
hem de dienstijver van zijn jon
ge assistent wat (relativeren.
Een waarheidsgetrouwe afspie
geling van de werkelijkheid.
Zoals ik trouwens steeds tracht
direct bij de werkelijkheid van
alledag, aansluiting tet vinden.
Volgens mij schuilt daarin ook
de voornaamste verklaring van
mijn succes als vrijetijdsauteur.
De mensen herkennen straten,
steden. De authenticiteit van de
verhalen doet hen wel wat. Het
is niet zo duidelijk gefantaseerd,
zoals sommige TV-series met
van die harde Amerikaanse
speurders. Een vent als Mannix
komt op je af als een ware held.
Op de duur wordt zoiets natuur
lijk onwaarachtig. Van De Cock
heb ik daarom maar een norma
le man gemaakt, iemand die net
als een gewone bankbediende
soms ook met tegenzin zijn werk
doet, vermoeid raakt, of bang is
om klappen te krijgen".
„In een dergelijk speurdersfi
guur kan de lezer zich makkelij
ker verplaatsen. De Cock is niet
blij met de wetenschap dat ze
hem weer een moord op zijn
dak hebben geschoven. Ik zit
hier ook niet handenwrijvend
achter mijn bureau te gnuiven
als er zich weer een nieuwe
zaak aandient. Bij verhoren kan
het best gebeuren dat ik tegen
een verdachte open kaart speel
en tegen hem zeg: Jongen, moet
je eens goed luisteren. Ik heb
thuis een alleraardigste vrouw
die net als ik gruwelijk de pest
heeft aan overwerken. Ik wou
ook wel van deze klus bevrijd
zijn, maar moet leven en dit is
nou toevallig mijn baantje, zeg
me dus ma3r liever direct wat
er aan de hand is". „Wat de
personen betreft, is veel aan de
werkelijkheid ontleend. Ik let op
mensen, hun gedragingen, eigen
schappen etc. Typische stop
woordjes onthoud ik ook om ze
later misschien eens te gebrui
ken. Een handige Henkie, als ik
die beschrijf dan heb ik wel
degelijk een bepaald persoon in
mijn hoofd.
Maar wat het eigenlijke verhaal
betreft, denk ik weinig schema
tisch. Ik ben meer iemand die
zomaar een aantal bladzijden
wegschrijft. Ik weet tenminste
nooit van tevoren hoe iets af
loopt. Mijn werk beleef ik zuiver
als een avontuur. Voor het ge
mak begin ik meestal met een
lijk hier of daar. Dan heb je een
uitgangspunt, iets om aan te
pakken".
Voor wat betreft zijn serie rond
speurneus De Cock verzorgde
Baantjer tot op heden zeven ver
schillende afleveringen. Een
achtste titel („De Cock en de
Stervende wandelaar") ver
schijnt eind deze maand bij de
Geïllustreerde pers in Amst<
dam, samen met twee oudj
(De wurger op zondag
lijk in de kerstnacht) gebunde
tot een detective-omnibi
Baantjers debuut als schrijv
dateert echter al van 1958 ta
hij onder de titel „Vijfmaal
grijpt in" zijn herinneringen t
de tijd van de moordbrigade
boek stelde. Daarover: Je
door je werk met zoveel schr
nende dingen geconfronteerd d
je ongevoelig dreigt te word
voor alle menselijke leed. N
een arts die ook het gevaar loo
om de zieke achter een ziek
niet meer te herkennen.
Van wat ik meemaalkte, wilde
een aantal dingen echter va<
houden. En om ze niet kwijt
raken, heb ik ze 'toen maai- i
papier gezet. Aanvankelijk la
ter en alleen voor mezelf, lati
zijn ze dan in handen van uitg
vers geraakt. Als ik ei
over nadenk, dan heeft d
schrijverij eigenlijk een s<
escape-functie voor me.
vlucht erin.
De man die afgezien van
romans ook nog een groot a
tal korte politieverhalen schre
voor het damesblad Margri
lacht weer eens zijn uitbundig
schaterlach. Korte verfialen ko
ten hem beduidend meer
„omdat je in een paar woorde
soms een hele tragiek dient du
delijk te maken".
„Wat me echter opvalt is ht
vrij grote aantal reacties dat j
juist op die korte verhalen bii
nen krijgt. Ze schrijven me ove
al vandaan en alles komt hie
op het bureau terecht. Soms zij
er ook mensen die zich ster
door zo'n tijdschriftenverhai
aangegrepen voelen. Rond Kers
mis heb ik weieens pakjes gt
had voor een inbreker die doo
mijn toedoen als schrijver
gevangenis was beland zog<
naamd. Je merkt, de mense
voelen zich bij zo'n verhaal d
recter betrokken dan bij een i
man.
Ik krijg reacties van mensen d:
bij mij hun hart uitstorten
menen door de plaatselijke pol
tie in hun woonplaats niet goe
te zijn behandeld. Heel ei
triest is het vaak".
WIM AERT
BERGEN N.H. De kerkban
ken zijn overvol bezet. In de
gangpaden staan de mensen
rijen dik. Zelfs op de verhogin
gen bij de twee zijaltaren zit
ten en staan mensen: Jong en
oud. Op het priesterkoor, ach
ter de offertafel zo'n honderd
jongeren, meisjes en Jongens,
daarnaast een combo met
elektronisch orgel, slagwerk,
gitaar, trompet en klarinet.
Voor de microfoon een jonge
man in een hip corduroy pak
met coltrui: kapelaan Kees
Overtoom, Dan Ineens breekt
het muzikaal geweld los: hon
derd meisjes- en jongensstem
men, combo: „Ik wil samen
met jou gaan, wij mensen, wij
medemensen...." De eucharis
tieviering is begonnen. Duizen
den mensen in de kerk van
Sint Petrus en Paulus te Ber
gen (N.H.) luisteren een poos
je ademloos toe. Dan grijpen
ze de zangbundel en zingen
even uitbundig mee. Zij zijn,
zegt later kapelaan Kees Over
toom, niet meer te houden.
„Zo gaat dat iedere keer weer.
Soms is het voor mij een com
pleet raadsel hoe dat allemaal
kan gebeuren..."
Het kunstenaarsdorp Bergen
N.H. heeft nieuwe bekendheid
gekregen na de schilders Col-
not, Matthieu Wiegman, Char
ley Toatop, FilarskiJaap Min,
de vader van de Nederlandse
dichters A. Roland Holst, de
9 Bij aankomst in Bazel voor
een aantal liturgievieringen
in verschillende Zwitserse
kerken.
medicus-pianist Hans Henke-
mans, de schilder-dichter Lu-
cebert, de jonge schilderes Ans
Wortel en ga zo maar door.
Plotseling was er bef jongens
koor, ontstaan uit een opwel
ling van enkele jongeren en
hun kapelaan om de eucharis
tievieringen een wat men
noemt eigentijdse zin te geven.
Het begon met een aantal aan
dachtig luisterende parochia
nen, het groeide binnen vijf
jaar uit tot een nationale en
internationale faam, waarmee
•zelfs grammofoonplatenmaat
schappijen zich gingen be
moeien.
Hoe komt zo'n succes, hoe ont
staat zo'n naam, zo'n mythe
bijna? Kapelaan Kees Over
toom, student in Nijmegen,
maar vol van kerkmuziek, van
eigentijdse eucharistievierin
gen, van zeer betrokken litur
giebijeenkomsten, die altijd
nog tijd weet te vinden voor
zijn koor: „Dat is iedere keer
weer een raadsel voor me, als
ik die duizenden mensen zon
dags voor me zie."
Raadsel of niet. Feit is, dat de
mensen van overal vandaan
komen om deze jongerenmis
bij te wonen. De „beatmis" is
bekend in Den Helder, en Am
sterdam, in Brabant en Lim
burg, in Duitsland. Zwitserland
en Frankrijk.
De Bergenaren zijn er zelf al
aan gewend. Zoals ze destijds
gewend raakten aan de fres
co's van hun eigen schilder
Jaap Min boven de twee zijal
taren in hun kerk. Jaap Min
vertrok jaren geleden uit Ber
gen, om op de akademie van
Maastricht les te geven. Hij
hield het niet uit in het Lim
burgse en zocht zijn eigen Ber
gen na jaren weer op. Alsof hij
nooit weg geweest is.
En in het befaamde Huis met
de Pilaren tegenover de Ruïne
komen nog dagelijks de over
gebleven kunstenaars voor hun
koffie of hun drankje samen
onder leiding van de vader der
Nederlandse dichters. Naast de
kunst hebben ze de laatste ja
ren ook andere stof om over te
praten: het jongerenkoor, dat
als een sterk-glanzende komeet
omhoog schoot en alle andere
jongerenkoren in Nederland
voorbij- streefde.
Tienduizenden binnen- en bui
tenlandse toeristen hebben dit
koor al horen zingen. Hebben
ook de eigentijdse gebeden ge
hoord, die het koor samenstel
de, en de eigentijdse liturgie
ondergaan, die ditzelfde koor
met hun kapelaan-dirigent en
hun pastoor vieren.
Bij die toeristen ook een domi
nee uit Neuss bij Düsseldorf.
Deze raakte zo enthousiast
over dit geestelijk gebeuren,
dat hij het koor naar zijn ge
meente haalde. En dat was het
begin van de internationale be
kendheid. Het werd opnieuw
Neus bij Düsseldorf, het wer
den gezongen eucharistievierin
gen in München, Bazel, Lu-
zern, Zürich. Soms 2, 3 per
dag. Nu met Pasen voor de zo
veelste keer. Het werden t.v.-
en radio-uitzendingen en ten
slotte - het kon gewoon niet
anders - kwamen er langspeel
platen: twee in het Duits van
wege Duitsland en Zwitser
land, één in het Nederlands.
Dezer dagen klonk er weer een
nieuw lied: „Babel." Het bij
belse Babel, dat symbool werd
voor de Babylonische spraak
verwarring. „Babel" ook in de
omgang met de medemens
anno 1972. Een man en een
vrouw, die elkaar niet altijd
verstaan. Die langs elkaar
heenpraten. Leraren en scho
lieren, die elkaar niet begrij
pen. Kinderen en ouders, die
langs elkaar heen leven, zon
der elkaar te begrijpen of te
willen begrijpen. Landen, die
elkaar niet verstaan. Ba
bel.. ..Babel... Babylonische
spraakverwarring. „Heer, leer
ons weer begrijpen, wij men
sen, wij medemensen..."
De teksten worden door het
koor zelf gemaakt, in hoofd
zaak door kapelaan-student-di
rigent Kees Overtoom. De mu
ziek wordt soms zeff gemaakt,
soms overgenomen. Maar alles
eigentijds, alles betrokken op
de gebeurtenissen en het leven
in deze wereld anno 1972 want:
„God, er zijn veel lege han
den,
ogen die verdrietig branden,
mensen, die he*l eenzaam
stranden,
zo dicht bij mij.
Eh je wilt, maar kunt niet ge-
veh.
dat we samen blijer leven.
God, er zijn veel lege handen,
zo dicht bij mij.."
Een zondag in de stampvolle
Sint Petrus en Pauluskerk in
Bergen N.H. De omgeving van
de kesrk is intussen al versperd
door honderden geparkeerde
auto's, overal vandaan uit
Noord-Holland, zelfs uit Zuid-
Holland. De vroege toeristen
vergapen zich in de kerk aan
die ongekende massa mensen.
Zelfs de gangpaden en de ver
Zingen in een Zwitserse kerk
hoging bij de zijaltaren zijn
dichtbezet.
Dan plotseling een prachtige
sopraanstem: „Laat ons sa
men gaan, jij en ik, wij. Wij
mensen, wij medemensen".
Het koor valt in, de zware
jongensstemmen, daar hoog bo
ven uit de bijna juichende
meisjesstemmen:, „wij men
sen, wij medemensen..."
Een meer dan bezielde kape
laan-student-dirigent Overtoom
loopt van microfoon naar mi
crofoon: leidt de soliste, de
combo, het koor, de gelovigen.
Beide armen wijd zwaaiend.
Zijn begeestering slaat ovec op
de duizenden kerkgangers. Zo
gaat het de hele dienst door:
zingen, bidden, lezingen, eu
charistieviering. Koorleden rei
ken tenslotte de eucharistie
uit. Zij verspreiden zich door
de kerk en de duizenden gaan
hun tegemoet. „Laat ons sa
men gaan, jij en ik, wij men
sen, wij medemensen....
Na afloop praten vele kerkgan
gers na op het kleine kerk
plein. Iedere keer weer. Toe
risten. die in dit Bergen
vriendschap gesleten hebben,
ontmoeten elkaar weer. Oude
vrienden van jaren terug, die
elkaar door verhuizing uit het
oog verloren, treffen elkaar
plotseling weer hier na deze
„beatmis" zoals deze jongeren-
dienst in Noord-Holland hard
nekkig voortleeft.
In het Huis met de Pilaren
schudden enkele oude kunste
naars hun moede hoofden om
deze zondagse drukte in hun
Bergen.
„Bergen is Bergen niet meer.
Op enkelen na zijn de kunste
naars van de Bergense school
of overleden of verdwenen.
Jongere kunstenaars zijn er
voor in de plaats gekomen.
Maar zijn het wel kunste
naars?? Zelfs de vader der
Nederlandse dichters Roland
Holst is meer dan moe, bijna
levensmoe. En nu dit weer
met die jongeren, die druk
te..." De moede oude schilder
drinkt zijn glas leeg. Hij heeft
zijn tijd gehad.
En met mensen als de schilde
res Ans Wortel, misschien nog
de schilder-dichter Lucebert en
met die jonge edelsmeden, die
zich met moderne sieraden en
moderne opvattingen in het oer
oude Nachtegaallaantje ge
vestigd hebben is dit Bergens
jongerenkoor gekomen, dat in
Den Helder, Amsterdam,
Haarlem, Zuid-Holland, Duits
land, Bazel, Zürich en Luzern
even bekend geworden is als...
Als destijds Charley Toorop,
de dochter van Jan Toorop, Fi
larski, Jaap de Leeuw en vele
anderen...
TON v. d. HOUTEN
Foto's: JAN FREDERIKS.