Wie was Godfried Bomans? Johan van Dale schiep - monument voor zichzelf Kennels EEN BOEK VOL HERINNERINGEN VRIJDAG 19 MEI 1972 LEIDSE COURANT ondertussen, worden nu eigen lijk alleen nog maar door de liefhebbers gevraagd". De heer Krake wil nog wel even kwijt dat met die overgrote vraag naar sommige rassen de echte, serieuze fokker de mist in gaat. De mensen nemen maar een reu uit de buurt die toevallig ook een stamboom heeft en verder kijken ze ner gens naar. En dat terwijl ie dereen die honden wil fokken bij de fokadviescommissie van de Raad van Beheer terecht kan voor een goed en verant woord advies, waarbij ook op zaken zoals aanleg en karakter van de honden wordt gelet. Flats Van al die honden komen er vele op flats terecht. „Strikt genomen, is eigenlijk geen en kele hond geschikt voor een flat", zegt de heer Krake. Ten minste, zolang de hond niet volooende beweging krijgt. Vaak hoor je de opmerking: ,,Er is voldoende grond in de buurt, waar het dier naar har telust kan rennen". Het is echter zo dat een hond dat uit zichzelf niet voldoende doet, Kijk maar naar een hond op het erf van een boerderij. Die ligt meestal wel ergens vonr de deur of in het hooi. Voldoende beweging wil zeg gen, dat men met een Roth- weiler bijvoorbeeld wel zo'n 3 tot 4 uuc per dag moet gaan lopen en dat is iets wat lang niet iedereen zal kunnen opbrengen, afgezien van het feit dat men er de tijd niet voor heeft". Hoewel lang niet iedereen die een of meer rashonden heeft, is aangesloten bij een kynolo- genvereniging, zijn er over het gehele land toch ettelijke kyno- Iogenverenigingen en, niet te vergeten, rasverenigingen. Eén van de grootste is de Duitse herdervereniging, die zo'n 3000 leden telt. Een goed advies van de heer Krake: mensen die een werkelijk goede en ge zonde rashond willen hebben, kunnen voor inlichtingen altijd terecht bij de Raad van Be heer, Emmastraat 16. Amster dam, een gpheel onafhankelij ke organisatie, die geen com merciële belangen nastreeft. Zeer select Tenslotte, als u een werkelijk exclusieve hond wil hebben, is een poolhond misschien iets. Voornamelijk in het westen va nhet land zijn er mensen Twee fraai gekapte koningspoedels. Met de Duitse heder en de dashond behoren zij momenteel tot de meest gevraagde honden „De dikke" is een begrip geworden „Hij was en bleef een getekende", schrijft Herman van Run, „getekend door een jeugd met onuitwisbare invloeden van thuis, kerk en kruis. En de resultante was een samen stel van gemis, eenzaamheid en onvolgroeid heid". Hij verborg dit natuurlijk het grootste ge deelte van zijn leven met een steeds weer verrassend élan, slechts nu en dan kwam het loch naar voren, vooral op het laatst. De let terkundigen, die in dit boek over hem schrijv ven vinden hem om die zeldzame zelfbeken tenissen het grootst. Harry Mulish doet dat in zijn prachtig artikel ,,Hij minder en min der", Kees Fens in zijn intelligente analyse en Michel van der Plas in zijn onthulling van Het mysterie Bomans. Men kan toege ven, dat zij daarin gelijk hebben en toch me nen, dat het eigenlijke van zijn werk niet zelfopenbaring, maar zelfontvluchting was. Er bestaan onjuiste opvattingen omtrent Godfried Bomans en het is niet uitgesloten dat hij een onjuiste opvatting omtrent zich zelf had. Dat wordt het duidelijkst uitgespro ken door zijn broer Rex. Toen zijn broer Rex hem opgebaard zag, raakte hij enigszins van zijn stuk, „want daar lag... vader". Onverwachte gelijkenis „Godfried", gaat Rex Bomans verder, „scheen mij juist altijd degene die het minst op vader leek. Bij het zien van deze onver wachte gelijkenis besefte ik daarom opeens pas goed hoeveel ze eigenlijk gemeen had den". Rex Bomans laat zien hoeveel beminnelijker die vader was dan Godfried meende en dat de tweespalt tussen hen evenzeer of meer van Godfried als van zijn vader kwam. Het is tot juister begrip misschien het waardevol ste dezer herinneringen van zo velen, met de herinnering van mr. A. G. de Wolf, die over Godfried in het ouderhuis temidden van zijn familie vertelt. Als men hem tusen zijn fa milie meemaakte, ,,kon men ervaren, dat de humor, waardoor hij beroemd geworden is, feitelijk een familiebezit was, hoewel alleen door hem rendabel gemaajtt. Zijn broers, en in vroeger jaren ook zijn moeder, waren, als ik het zo zeggen mag, van hetzelfde sop overgoten". Hij was niet altijd „eenzaam" en „dolende". Hij ontvluchtte juist die eenzaamheid, maar hij was daardoor toch wel een beetje anders dan zijn familieleden. Uit dat andere werd zijn werk geboren en de hilariteit, die hef verwekken kan. Het komt altijd voort uit het andere. En dat andere is verdriet. JOS PANHUIJSEN Wat zagen ze in Godfried Bomans? Zijn naas te familie, zijn vrienden en zijn kennissen? Dank zij Michel van der Plas, die de redactie op zich nam, kan men dit nu nagaan in het boek Herinneringen aan Godfried Bomans, dat bij Elsevier te Amsterdam verscheen. Het is een boek, rijk aan vele en velerlei in drukken, het is bovendien rijk geïllustreerd met foto's die meer over Godfried Bomans openbaren dan men op het eerste gezicht zou zeggen en alles er In, van de kleinste foto of tekening tot het langste verhaal, komt voort uit sympathie en uit de poging om Bomans te begrijpen en te doen begrijpen. Het is voor iedereen, die deze sympathie deelt en die zijn er in Nederland zou Bo mans zelf zeggen: miljoenen een kostelijk werk in zijn humor en zijn ernst. Toen hij na een hevige beklemmingspaniek in zijn huis dood op een bank lag, „zijn hoofd op de armleuning met een paar kussens er onder om het te steunen, zijn grote mooie handen over elkaar geslagen", niet om te geloven dat hij dood was, „onbegrijpelijk" leek het, zei zijn vrouw, Pietsie: „lieve jongen, arme jongen". Voor miljoenen Als men het hele boek gezien en gelezen heeft, dat over hem alleen gaat, beseft men dat die klacht (want dat is het ook) hem het veelzijdigst en het diepst recht doet, en wat hem voor de „miljoenen" zo beminnelijk maakte. Hij kon „lieve" genoemd worden, omdat hij dit ook inderdaad was. Hij heeft ooit gezegd: er zijn geen onbenullige men sen, en naar dat inzicht heeft hij geleefd. Dat hij een jongen was, weet iedereen die zijn werk met aandacht las, en dat hij daarom /,arm" was te beklagen ondanks zijn op prijs gestelde bekendheid en roem blijkt vooral uit zijn latere geschriften en met name uit zijn zo ernstige en sobere dagboek van zijn verbijf op Rottumerplaat. schieten als paddestoelen uit de grond (Van één onzer verslaggevers) AMSTERDAM „De kennels schieten ais paddestoelen uif de grond. En geen wonder, er is in Nederland, maar ook bui ten onze grenzen, een overstel pende vraag naar rashon den. Gewone huis-tuin-en-keu- kenhonden zijn uit, dat kan haast niet meet" voor de buren, die Immers ook al een rashond met stamboom hebben. Rij de Raad van Beheer op Kynolo- gisch gebied in Nederland te Amsterdam worden per maand toch zeker wel zo'n 30 tot 50 kennels aangemeld. Nieuwe kennels, wel te verstaan, die allemaal honden gaan fokken en hopen een graantje mee te pikken van het mode- en wel vaartsverschijnsel dat zeer veel mensen tegenwoordig wel 300 tot 400 gulden over hebben voor een hond met een stam boom. Nu is daar natuurlijk niets op tegen, zo lang het gaat om goede en gezonde die ren. Maar veel mensen die een rashond kopen gaan uit van de gedachte „Nu even drie nes tjes met jongen fokken en dan zit er misschien wel een leuk autootje aan". Aan het woord is de heer J. Krake, bestuurslid van een ky- nologenvereniglng. De heer Krake is actief als keurmees ter vooral voor Rothweilers, niet alleen in Nederland, maar ook buiten de grenzen. Zo ver trekt hij binnenkort naar Zwe- t den, om daar keuringen te verrichten. „Vroeger was dat niet moge- t lijk geweest", zegt hij. „Dat ze mij als buitenlandse keurmees ter helemaal naar Zweden la ten komen is wel een bewijs van de ook daar gestegen be- langstelling. Vroeger konden de verenigingen dat gewoon niet betalen". Waarbij de heer Krake bescheidenheidshalve 1— maar vergeet te vermelden, dat die Zweedse kynologenver- eniging ongetwijfeld nog wel een reden gehad zal hebbeen om juist hem te vragen. „Het vervelende is", zegt hij, „dat er te sterk op een bepaald ras gefokt wordt waardoor de kwa liteit onherroepelijk achteruit gaat. Het meest gevraagd zijn op het ogenblik poedels, Duitse herders en dashonden. In een maand bijvoorbeeld werden 332 langharige dashonden en maar liefst 842 Duitse herders ter inschrijving aangeboden bij de Raad van Beheer. Daarbij is het vreemd te bedenken, dat de Duitse herders bij velen nog een slechte naam hebben. Ten onrechte: hoewel enigszins begrijpelijk. Vroeger hebben ze namelijk een vergissing gemaakt door te trachten de Duitse herders met wat wol- venbloed sterker en robuuster te maken. Maar dat was een kapitale fout, want de dieren kregen daardoor een sterker vluchtinstinct en leken angstig en nerveus. Dat is er intussen echt wel weer uitgefokt. Nu worden ze veel gevraagd door mensen voelen zich niet veilig, als waakhonden, evenals de bouviers en Rothwei'ers. De mensen voelen zich niet Vilig, zegt de heer Krake, „en zo'n grote stoere hond werkt pre ventief. Vaak zegt het blaffen al genoeg". Statussymbool „Bepaalde soorten honden zijn eigenlijk altijd al 'n statussym bool gewest", vervolgde hij. „Vroeger was dat al zo met het foxhondje van His Masters Voice, nu zijn het de Hushpup- pies en Bassets, vooral onder •nvloed van de televisierecla- mcn. Kregen we er vroeger 3 of van op tentoonstellingen, nu zijn het er vaak wel 30 of 40 en worden er hoge prijzen voor betaald. De Foxhondjes, AMSTERDAM Precies hon derd jaar geleden stierf Hen drik van Dale, de man die op de moedige gedachte Is geko men om de Nederlandse taal op een rijtje te gaan zetten, van arzare, 100 vlerkante me ter tot zyniosengisting; fer mentatie, inzonderlijk Indien optredend bij ziekteprocessen. Deze grote Nederlandse taal kundige werd in 1828 geboren in het Zeeuws Vlaamse Sluis alwaar hij in 1872 overleed. Hij was hoofdonderwijzer en archi varis in zijn geboortestad en schreef talrijke leerboeken en studies op het gebied der taal kunde en der gewestelijke ge schiedenis, onder meer „Een blik op de vorming der stad Sluis en op de aanleg harer vestingwerken van 1582 tot 1587." kamp aan de voorbereiding van een nieuwe druk gehad. En nog is hel eind vun zijn monnikenurbeid niet ln zicht. Hij schrijft: „Niemand kan er meer dan de redactie van overtuigd zijn, dat het werk zoals het hier ligt, nog verre van volmaakt is. Alleen zij die zelf praktisch lexicografisch werk hebben verricht, weten hoe zwaar een taak is als de hier voorlopig beëindigde, en hoezeer in de lexicografie meer dan op enig ander ter rein het volmaakte een onbe- reixbaar ideaal is." Waarna hij een beroep doet op alle ge bruikers van de Van Dale om materiaal voor volgende druk ken bijeen te brengen en hem ter beschikking te stellen. Het eenvoudigst kan dit gebeuren door woorden die men bij zijn .ectuur tegenkomt of die men opzettelijk daartoe verzamelt, en waarvan men geconstateerd heeft dat ze in de laatste druk van het woordenboek niet voorkomen, te noteren en aan de redactie op te sturen. Voorts ook vaktermen en gangbare uitdrukkingen waar van men w.-et dat het niet zo maar toevallige of door een enkele persoon gebruikte woor den zijn, maar werkelijk vas te, in een bepaalde kring gebe zigde termen. Het is eigenlijk hei minste wat men de Van Dale kan terugdoen voor zijn onmisbare hulp bij het beoefe nen van het scrubblespel en het oplossen van kruiswoor draadsels. Op deze manier hebben al aurdig wat nieuwe uitdruk kingen het supplement van de negende druk vun het woor denboek gehaald. Bordcelschul- vers en bevrijdingsfront, Juke box en Judo, inspruak en uit zendbureau, playboy en ple- boy, doorkijkbloes en boeken club. Manr er luidden er nog een hoop bij gekund. Men mist bijvoorbeeld mammoetwet, IJ- mond, panty, piratenzender, generatieconflict, cassettere- c-Jider, videorecorder, crèche en bulderbaan. Noch blijkt de grote Van Dale helemaul sym pathiek te staan tegenover de verschijnselen van deze tijd. Popmuziek wordt omschreven als „Vulgaire hedendaagse amusementsmuziek," en hap pening als „Bijeenkomst die als zodanig een artistiek-emo- tionele waarde pretendeert te h-bben." Wellicht zal de tiende druk, die we over een jaar of acht tegemoet kunnen zien, po sitiever tegenover een tegen cultuur staan en meer aan dacht hebben voor het hippe taalgebruik. Dit zal dan wel ter koste gaan van andere ru brieken, want een woorden boek kan evenmin als de mens ongebreideld dikker worden. Dr. Kruyskamp heeft al ge dreigd, dat de termen uit de oude scheepstaal en zeilvaart, die vrij wat ruimte innemen, zullen moeten verdwijnen. Daarmee raken we dan een oer-vaderlands element uit de grote Van Dale kwijt - voor de eerste samensteller wellicht re den om zich op zijn honderdste sterfdag in zijn graf om te draaien. PIET SNOEREN. die cr een Siberische of Cana dese Huskie op na houden, waarme van tijd tof tijd sle dewedstrijden worden gehou den in IJsland, Groenland en Canada. Hier in Nederland worden de honden getraind met gewone wagentjes met wielen. Wel een dure liefhebbe rij. maar zéér select. Belangrijk zijn vooral de „Bij dragen tot de oudheidkunde en geschiedenis inzonderheid van Zeeuws Vlaanderen." Hij heeft dan ook ruimschoots het ge denkteken verdiend dat in 1924 op de stadswallen van Sluis is opgericht en waarbij vanmor gen een krans te zijner ere en nagedachtenis is gelegd. Overigens heeft Johan Hendrik van Dale bij zijn leven al een monument voor zichzelf ge schapen dat vandaag nog al tijd frank en fier overeind :taat: het grootwoordenboek der Nederlandse taal - beter bekend als kortweg de Van Dale, de grote of de dikke. Dat is zijn ware levenswerk ge weest. Nu zou het een vergis sing zijn te menen dat de Slui- se hoofdmeester de eerste was die het lumineus idee kreeg om de Nederlandse woorden schat alfabetisch te rang schikken. Dr. C. Kruyskamp, de samensteller van de recente „Geheel opnieuw bewerkte en zeer vermeerderde drukken" van het lijvige naslagwerk, weet te melden dat het woor denboek van Van Dale zoals de meeste dergelijke werken, aanknoopt bij een lange tradi tie, die tenslotte terug gaat op het beroemde woordenboek van Cornelis van Kiel of Ki- lian. „Etymologicum teutoni- cae linguae", dat in 1599 ln zijn definitieve vorm ver scheen en in de 17de eeuw her haaldelijk herdrukt werd en ook de grondslag vormt van alle vertaalwoordenboeken die in die tijd werden vervaardigd. In het begin van de 18e eeuw verschenen kort na elkaar twee nieuwe woordenboeken van de Nederlandse en Franse talen, die voor het eerst sinds Kilian een aanzienlijke ver meerdering en aanpassing van de woordenschat vertoonden - die van P. Marin en F. Halma (1708-1710) waarvan de Neder- lar.ds-Franse delen te beschou wen zijn als de directe voorva deren van de Van Dale. Ze werden in de 18de eeuw vele malen herdrukt en dienden tot grondslag voor een nieuw, zeer bewerkt woordenboek van S. J. M. van Moock, dat op zijn beurt in 1864 door de gebroe ders Calisch bewerkt werd tot nandwoordenboek der Neder landse taal. Als nieuwe ultg.r/e hiervan tenslotte bewerkte Jo han Hendrik van Dale het woordenboek dat voortaan zijn naam zou dragen, maar waar van hij de volledige uitgaven nel niet meer beleefde. Sindsdien zijn er met de regel maat van de klok nieuwe druk ken van de Van Dale versche nen. Zo snel breidde onze taal zich uit, dat hij steeds groter en dikker moest worden. Bij de achtste druk uit 1961 bij voorbeeld moest de huidige sa mensteller dr. C. Kruyskamp 20.000 nieuwe woorden en bete kenissen toevoegen, en toen in 1970 de negende druk van de pers kwam, waren er daar nog eens 12.000 bij gekomen. Maar bij die gelegenheid bleek de Van Dale herboren te zijn. Hij was opgesplitst in twee delen en mocht niet langer de dikke meer heten. De 12.000 nieuwe woorden waren ondergebracht in een supplement. Hoe komt de Van Dale aan al die woorden? Als hoofdbron blijken de afleveringen te fun geren van het woordenboek der Nederlandse taal van M. de Vries die reeds verschenen zijn. Daar die echter slechts enkele stukjes van het alfabet berlaan, moest de bewerker daarnaast zelf materiaal ver zamelen. Hij deed dit door on der meer uit te vlooien deel 2 van de „Spiegel der Nederland se poëzie door de eeuwen heen" van Victor van Vriesland, de dichtbundel „Experimenten" van Geerten Gossaert, gedeel ten uit de verzamelde gedich ten van A. Roland Holst, Jaap- Je en Janp van Van Looy, „De zeven tuinen" van Van Schen- del, „Gaslicht" van Bordewijk en „Het woord van de zwijgen de God" van A. Gans. Zes Jaar werk heeft dr. Kruys-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 13