KOOMEN
Er is een tijd van
en
een tijd
van
gaan
NAARDEN Theo thuis op de driezits
bank. Makkelijke broek, truitje daarboven.
Nog hoger een kogelrond hoofd, dat voort
durend grofkorrelige lachsalvo's produ
ceert. Het is duidelijk, dat de wereld wat
hem betreft mooi kan barsten. „Mijn God,
als je tien grote schaatstournooien hebt
verslagen, kun je op het laatst al dat ijs
wel opvreten. Dan ben je kapot, gaar. afge
peigerd. Je hebt tienduizend keer „oh" ge
roepen en „ah", je hebt je voortdurend op-
gelierd, op je tenen gestaan. Zondag in
Heerenveen was het dan eindelijk zo ver.
Na de 4e rit op de 3000 meter was ik finaal
leeg, ik stond te trillen op mijn benen, ik
wilde weg. Ken je dat gevoel? Het warme
water klotst in je lijf, de sterren dansen
voor je ogen. Gelukkig was het een onbe
langrijke rit, geen zinnig mens verwachtte
,van me, dat ik op dat moment de blaren
op mijn tong zou schreeuwen. Ik geloof,
daf dat mijn redding is geweest. Ik heb
een valium-pil geslikt en daarmee ben ik op
de poten gebleven.
Maar oh, wat was ik blij, toen het afgelo-
'pen was. Een kind op Sinterklaas kan niet
blijer zijn als ik op het moment, dat ik uit
dat benauwde hok kroop en wist: ..Nou is
het voorbij. Negen maanden geen Ijs meer,
geen tussentijden, geen geklets over lange
slagen en fraaie cadansen. Schaatsen is
verdomd aardig, ik vind het fascinerend
om twee mensen een machtig duel te zien
uitvechten, maai als het te lang gaat du
ren. als je, zoals dit seizoen, vanaf begin
december elke zaterdag en elke zondag, die
God geeft, hebt gepraat over Schenk en us
Atje, dan komt het je neus uit. Zoiets is on
verteerbaar."
Het is even ovei elf. De eerste glazen pils
en port staan op de salontafel in zijn huis
in Naarden. Een fraai openingsrondje van
krap zesendertig.
„Schaatsers," zeg* Koomen, ..vormen een
wereldje apart, een vreemde kaste met ei
gen wetten. Ik vergelijk het altijd met een
zaaltje in een ziekenhuis, waar acht patiën
ten liggen. Voor die acht is dat ene zaaltje
de wereld en alles, wat daarbuiten gebeurt,
is niet belangrijk, niet interessant. In de
wielersport ligt dat heel anders. Daar
wordt ruimer gedacht, ruiger geleefd. Als
ik Pellenaars voor rotte vis uitmaak,
scheldt hij breeduit terug en daarmee is de
kous af. Ik heb echt in de loop der jaren
wel het één en ander over hem gezegd,
maar op Kerstmis stuurt ie me toch die
haas. Je bent met kerels onder elkaar en
geen flauwekul. Als ik op een gegeven mo
ment zeg, dat ik Schulte een dweil vind.
gaat ie geen potje janken, mar slaat ie
terug.
Een schitterende wereld."
,,De hele wielersport is één grote intrige.
Het is omkoperij, wat de klok slaat, maar
wat een goddelijk sfeertje hangt ert De
mensen zijn zo slecht als ze groot zijn en
dat vind je nog prachtig ook. Je ruikt de
stank die uit de cabines komt. Zweet en
olie, de hele boel waait over je heen en je
geniet. Als je mij nou vraagt: „Wat doe je
liever, de Tour de France of dat schaat
sen?" hoef ik geen seconde na te denken.
Als ik door Frankrijk tuf en die vloekende,
afgebeulde meute zie, springt mijn hart
open. De Tour is een schitterend spel, dat
ik voor geen goud zou willen missen. Over
een paar maanden zetten we de vechtpet
weer op en dan barsten we los. Dan staan
ze weer naast je auto banden te plakken en
over te geven. Neen, fietsen is het einde.
Problemen
In het schaatswereldje liggen de kaarten
heel anders. Ik draai nu zo'n tien jaar
mee, eerst als verslaggever van De Volks
krant, de laatste tijd als reporter van de
K.R.O. en de N.O.S. Ik heb in die tijd aar
dig wat problemen gehad met de officials
en de schaatsers. Het Nederlandse volk
Weet er alles van. Zondag nog in Heeren
veen. Ik zie, dat starter Mulder van de
baan stapt en ik zeg dus dat er een ver
vanger is gekomen. Versta me goed: ik zei
niet, dat Mulder een grote nul was en geen
kaas van zijn vak had gegeten. Komt later
Jan Carisius op hoge poten naar me toe
en schreeuwt: „Wat heb jij tegen Mul
der?". „Ik iets tegen Mulder," roep ik.
„man, hoe kom je daar nou bij. Ik vind het
een uitstekende starter. Een beetje puntje
grecies, maar hij weet wel, wat ie doet.
Hoezo Jan." Hij zegt: „Hou je nou maar
Biet van de domme, Koomen. Je hebt ge
zegd, dat er een vervanger is gekomen en
dat wil zoveel zeggen, dat Mulder waarde
loos is."
Wat moet je daar nou op antwoorden? Jan
Cottaar zat naast me te schudden van het
lachen, maar ik zat wel met een nieuw
probleem. Moet je tussen de wedstrijden
door ook nog gaan uitleggen, dat het woord
vervanger niet impliceert, dat de man, die
Vervangen wordt een nul is. „Je weet ver
domd goed waar ik het over heb," zei Cha-
rjsius nog. „ik heb diverse telefoontjes uit
liet land gekregen. Jij hebt wat tegen Mul-
rr"
Kijk, dat bedoel ik nou met het aparte we
reldje. Een groot deel van de KNSB ver
keert in de stellige overtuiging, dat zij de
enige belangrijke figuren op aarde zijn.
Enthousiasme wordt gretig geaccepteerd,
maar kom asjeblieft niet aandragen met
kritiek, want dan is daar het gat van de
deur. Kritiek wordt niet geaccepteerd, ster
ker nog, als een daad van vijandschap uit
gelegd. Ik vind dat na tien jaar praktijk
nog steeds een levensgroot probleem."
Banvloeken
Een probleem, waar hij persoonlijk minder
hard aan trekt, vormt de vaste briefschrij
ver uit het Limburgse Steyn, die hem al ja
ren achtervolgt met postale banvloeken.
Koomen vist een recent exemplaar uit de
slordige stapel fan-mail, die als een stalag-
miet onder zijn bureau oprijst.
„Een schitterende man," zegt hij, „volsla
gen gek, maar hoe. Een paar jaar geleden
is hij begonnen met aanvallen op Ajax en
vooral op voorzitter van Praag. Dat was
dan volgens hem een super-jood. Heel ge
vaarlijk, waarschuwde is. Koomen moest
wijzer wezen, Koomen moest die hele kliek
uitzwavelen en dood zwijgen.
Dat moet je je even voorstellen. Pakt een
man in Steyn 's avonds zijn kroontjespen
Mag ik u even spreken meneer? Hier is
Koomen uit het grote praathuis. Een
auto, een microfoon; dat is alles wat
razende reporter Theo Koomen nodig
heeft voor zijn heet van de naald ver
slagen van de Tour de France en andere
wielerevenementen. „Fietsen", bekent
hij, „is voor mij het einde".
en een gelinieerd bloknoot en begint ie met
driftige hanepoten de meest gore vuilspui
terij te schrijven. Ditmaal is Schenk aan
de beurt. Ik schijn gezegd te hebben, dat
Ard een standbeeld waard is. Waarom ook
niet. Het land barst van de beelden, die
geen mens meer thuis kan brengen. Waar
om zou een formidabele vent als Schenk
dus niet in brons mogen worden gegoten?
Mijn briefschrijver in Steyn denkt er ech
ter anders over. Naar zijn smaak is Schenk
een smerige schurk, die voortdurend onder
de dope zit en zich prostitueert voor recla
me-doeleinden. „Als dat standbeeld er
komt," waarschuwt ie in zijn brief, „dan
kan het heel best zijn, dat het binnen één
week in de lucht vliegt. Dit is mijn laatste
waarschuwing. Schenk blijft een schurk.
Tenzij meneer Koomen het tegendeel kan
bewijzen."
Ik vind zulke brieven goddelijk. Het zijn de
krenten in de pap. Het is natuurlijk ook
doodeng, maar als die man daar nou zijn
agressie mee kwijt raakt, laat hem dan.
Ik heb ook een serie keurig getikte brieven
gekregen uit Leidschendam. Nee, ik zeg
het verkeerd. Ze waren geadresseerd aan
mijn vrouw, maar toevallig maakte ik de
eerste open. Die man waarschuwde mijn
vrouw voor mij. Ik was namelijk langzaam
bezig gek te worden en hij raadde haar
dan ook met klem aan om de eerste tijd
niet meer met mij het bed te delen. LE
VENSGEVAARLIJK had hij er in kapita
len achter getikt. In de tweede brief werkte
hij dit thema verder uit. Ik was nu com
pleet knots en had dringend steun van dok
toren nodig. Misschien wilde mijn vrouw zo
goed zijn om onverwijld een psychiater te
bellen. Was ondertekend ARGUS.
In de derde brief was er weer wat hoop
voor Theo. Hoewel mijn ziektebeeld ernstig
was kon men toch niet spreken van een ho
peloos geval. Ik kon nog gered worden,
maar dan moest ik wel als de bliksem
naar een psychiatrische inrichting in Leid
schendam en daar vragen naar dokter
Plokker. Hij wenste mijn vrouw veel sterk
te in de beproeving.
Brulaap
Nou is het natuurlijk verrekt eenvoudig om
zo'n man weg te honen, maar wie zegt mij,
dat hij het niet doodernstig meent. Zit daar
in Leidschendam met zijn borreltje bij de
buis en krijgt een weekend lang een
vreemde brulaap met een bril in zijn huis
kamer, die al zijn agressies zalig uit
schreeuwt. Ik kan me voorstellen, dat
zoiets bepaalde figuren op de zenuwen
werkt. Haha. Misschien ben ik wel gek."
Koomen verdwijnt in de richting van de
keuken en komt terug met nieuwe pils. Zijn
doorgangstijd is 38 rond. Op het rechte
stuk tussen deur en salontafel heeft hij bei
de armen los.
Hij zegt: „Er is een groot misverstand. Ik
ben nou bloedserieus. De mensen horen me
en denken al gauw: „die vent is volledig
door de sport verdwaasd. Die droomt al
leen nog over tussentijden en groot verzet.
Mijn God, het zou verschrikkelijk zijn, als
ik werkelijk zo dacht.
De waarheid is, dat ik de sport alleen be
schouw als een manier om me uit te leven.
Wie mag straffeloos brullen en schreeuwen
en krijgt er ook nog geld voor? Juist,
Koometje. Maar ik moet er niet aan den
ken. dat ik zo tot mijn 65e door zou moeten
gaan. Alsmaar verslagen maken van
schaatswedstrijden en Zes-daagsen. Als
maar roepen, dat Cruijff als een balletdan
ser over de groene mat gaat. Sport is ge
weldig. maar het is voor mij echt maar
een klein part van het leven. Ik heb voor
mezelf daarom een limiet gesteld. In 1976
zet ik er definitef een streep onder. Dan is
Koomen sportcommentator af en kunnen ze
alle populariteit van me houden. Ik zal dan
zeggen: Het is deksels mooi geweest, maar
er zijn waarachtig belangrijker dingen aan
de orde. Ik ga misschien wat detectives
schrijven. Ik heb al een paar steengoeie in
triges. Ik hib ook een gesprek gehad met
de grootse boef van Amsterdam. Een schit
terende kerel. Heeft in zijn dooie eentje
een juwelierszaak op de Heiligeweg volle
dig leeggeroofd. Toen ie in Londen bij de
douane stond viel zijn koffer met al het
goud en de horloges open. Hij heeft drie
jaar in de lik gezeten.
Die man heeft me een dijk van een verhaal
verteld, dat ik misschien nog eens kan ge
bruiken voor een televisie-documentaire. Ik
wil straks van alles aanpakken. Ziekenom
roep of een lekker showprogramma. Ik ben
altijd gek geweest van toneelspelen, maar
ik heb nooit de kans gekregen. Ik kom uit
een streng katholiek nest. Vraag in Wer-
vershoof maar, wie moeder Grietje was en
dan zul je het horen. Een beste vrouw,
maar streng. Ze zei: „je bent jong en on
bezonnen. Jij kent de wereld niet, wat weet
jij van verzoekingen. Er komt niks van to
neelspelen."
Moeder Grietje
Een schitterende moeder. Ze is twee keer
in d'r leven uit Wervershoof weggeweest.
De laatste keer in 1936. Met mijn vader.
Ome Jaap de groenteboer, dat was mijn
vader. Hij zou nou honderd zijn. Een
pracht kerel. In 1936 is ie met moeder
Grietje naar Amsterdam gegaan, want hij
vond, dat ze recht had op een knap jurkje.
Ze zijn bij C en A geweest en hebben daar
na in de kerk In de Kalverstraat het kwar
tier voor God meegemaakt. Om half zes
waren ze in de buurt van Jooenbreestraat.
„God Griet," riep vader, „als we niet op
passen missen we de trein van kwart over
zes." Dat zou een ramp zijn, want om ze
ven uur werd er warm gegeten. Vader
heeft toen de weg binnendoor genomen
langs de wallen en de Zeedijk. Op die
tocht heeft moeder Grietje de historische
woorden gesproken: „Gunst Jaap, wat
moeten al die halfblote meiden hier? Dat is
toch verschrikkelijk." Waarop vader zei:
„Geeft niks Griet. Doe je ogen maar dicht
en geef me een hand. We komen er samen
wel uit".
Van die twee mensen heb ik waarschijnlijk
de nuchterheid geërfd. En de humor. Typi
sche Noordhollandse humor. Recht voor
de raap, ik weet het, maar het werkt soms
effectief. Als ik een schaatsevenement ver
sla beschouw ik het als een show. Peter
Van Bueren heeft in DE TIJD geschreven,
dat niet de commentator de wedstrijd
maakt, maar de schaatsers. Dat is een le
vensgroot misverstand. Neem dat nou
maar van mij aan Als je bij de wereld
kampioenschappen in Oslo of Heerenveen
het geluid had weggedraaid, zou je prompt
na een kwartier in slaap zijn gevallen.
Twee van die kleine figuren op het ijs ma
ken een stomvervelend plantje. Daar is
geen moer aan. Daarom moet de commen
tator de zaak opvrijen, opjutten met tus
sentijden en ach en nhs. Ik weet verdomd
goed, dat ik in het heetst van de strijd
mijn zinnen niet afmaak en soms regel
rechte onzin uitkraam, maar dat doet aan
de sfeer niks af. De enige vraag, die op
zo'n moment belangrijk is, blijft: „kun je
zes miljoen mensen ademloos aan die buis
houden?". Om dat te bereiken schautst Ard
en praat ik. Ik ben de showman, de oppep
per. Niks meer. Als dan achteraf een krant
je tekst integraal afdrukt om aan te tonen,
dut Koomen zijn zinnen niet afmaakt, vind
ik dat een misselijke grap. Datzelfde heb
ben ze ook eens gelapt met Pierre Jansen
en zijn Kunstgrepen. Daar bleef ook niks
van over. Maar toevallig maakte hij wel
een heel best kunstprogramma.
In de puree
Nou mogen ze best proberen om mij in de
puree te drukken. Dat zal me zo een zorg
zijn. Ik blijf toch de jongen uit Wervers-
hoof, die doordouwt. Heus, als een Noord
hollander wat in zijn kop heeft, dan krijg
je het er met geen moker uit.
Ik herinner me nog die woensdagochtend
op de lagere school. Ik was twaalf jaar. ik
zat in de zesde klas. In plaats van gods
dienstles kwam een missionaris vertellen
over zijn werk in Afrika. Die man deed dat
zo verrekte goed, dat ik er helemaal van
overstuur raakte. Ik dacht: „Mijn God,
hier moet wat aan gedaan worden." Ik ren
na schooltijd naar huis en zeg: „jongens,
ik weet wat ik wil worden. Ik word priester
bij de zwartjes." Moeder Grietje kreeg
prompt een lachstuip, want ik was de
schrik van Wervershoof. Moeders verboden
„En weer een rondje van zes en dertig.
Oh, wat gaat die jongen schitterend,
wat is dat een feest om te zien".
hun kinderen om met Theootje te spelen,
wunt ik maukte altijd rotzooi. Ik donderde
in alle sloten, ik jatte appelen. Eep week
later zat ik op het seminarie.
Ik heb het er vijf jaar uitgehouden. Een
schitterende tijd. Maar op den duur zag ik
dat priester zijn toch niet meer zo duidelijk
zitten. Als je zeventien bent en over de
muur van het seminarie kijkt ontdek je al
lerlei andere mogelijkheden en dat maakt
een baasje als mij dodelijk onrustig. Op
een gegeven moment heb ik tegen mezelf
gezegd: „Koometje. Weg wezen."
Dat zeg ik straks ook tegen de sport. Ik znl
geen spijt hebben dat ik het gedaan heb,
maar het moet alleen niet te lang duren.
Misschien begin ik een kunstcentrumpje,
waar mensen wat kunnen hakken en schil
deren. Ik heb net een boerderijtje gekocht
in Buuren. Daar hebben we ruimte voor
zulke experimenten. Moet er nog pils ko-
Stri
ken
Nederlr.i
end loopt hij r
r de ijskast in de keu-
icn tijd van gaan.
LEO THURING.