Ondanks alle vernieuwing geen religieus reveil WIJ, HEREN VAN ZICHEM (13) Nieuwe etappe vijfjaren plan DINSDAG 18 JANUARI 1972 Terwijl Herman op de trein staat te wachten, neemt Fons de gelegenheid te baat Elza herkent Herman ook en vraagt t n zich over de toenemende hardvochtigheid van vader Coene te beklagen. gisteren in de laan tegenkwam. i Zelia of het dezelfde jongen i Het korte verlof van Herman Coene is ten ein de. Vanmorgen vertrekt hij weer naar zijn col lege te He rent als. Bij het afscheid merkt zijn moeder dat haar zoon, haar Maantje, erg zenuwachtig is. „Er scheelt toch niets, jongen?" vraagt zij. „Nee toch, moeder wat zou er schelen?" Hij kan zijn moeder toch niet bekennen, dat het beeld van de dochter der nieuwe heren van Wazinghuis, sedert eergisteren geen ogenblik meer uit zijn gedachten geweken is, dat hij gisteren de hele dag om het kasteel gezwor ven heeft. Om haar nog eenmaal te zien...„Dag moeder. De groeten aan vader." t Fons Coene voert zijn broer in de sjees naar f het station. Terwijl Herman op de trein staat te waditen, neemt Fons de gelegenheid te baat om zich over de toenemende hardvoch- tjgheid van vader Coene te beklagen. Sedert de baron het kasteel in gereedheid heeft laten brengen om er te komen wonen, is de boer 1 onhandelbaar geworden. Herman! Onmense- lijk! „Gij, toekomstige geestelijke, moet eens met hem spreken, zelle", voegt Fons eraan toe. Ik? Besta ik wel voor vader, Fons? Wie van geen onmiddellijk nut is voor de Donkelhoeve, zoals moeder en ik, zijn lucht voor hem. Bid den, dat zal ik mogen doen. Voor uw aller welvaren! Ik zal nonkel pastoor zijn voor uw kinderen". Nauwelijks heeft Herman deze bittere woorden uitgesproken of daar verschijnt Elza van Berckelaer op het perron, vergezeld door Po ver en Zelia. Elza is gekleed in een pensio naatsuniform. Herman krijgt een schok. Zij zal blijkbaar met dezelfde trein reizen. O, God! Hij beeft van het hoofd tot de voeten. Elza herkent ook Herman. „Is dat niet de jongen, die eergisteren in de laan van het kasteel kwam, Zelia?" „Ja, juffrouw Elza. Hij is nog de beste van de Coenes. Hij leert voor priester". De trein stoomt binnen en de reizigers stappen in. Herman stijgt in de coupé naast die van Elza. Als de trein al een tijdje rijdt, waagt hij het plaats te gaan nemen in de coupé van het meisje. Daar mag ik niet roken, juffrouw", stottert hij als excuus, „mag ik hier....?" Zij knikt toestemmend en leest verder in haar boek. Nu moet hij een gesprek aanknopen. Nooit krijgt hij daar nog zo'n gelegenheid toe. Hij aarzelt, zoekt de gepaste woorden.... Hees van ontroering wringt hij uit zijn keel: Juffrouw van Berckelaer?" Zij knikt alleen maar. „Dat wil lukken, nietwaar?" Ditmaal slaagt hij erin een glimlachje bij te voegen. „Ja, meneer, he....Coene geloof ik?" „Herman Coene". Weer volgt een stilte. Zij leest. Hij foltert om het gesprek voort te kun nen zetten. Oh, ja! Hij vindt iets. „Gij leert paardrijden?" „Ja, u hebt me gisteren als amazone gezien, nietwaar?" Ze blijft hem nu wel even aankijken. Moed! „Ook naar school, juffrouw, te oordelen naar...dat uniformkleed?" Ja. Zij gaat zich nog wat bekwamen in de talen en vooral in de muziek. Klavier. Hoe mooi is ze als ze zo intelligent praat. En hij? O, retori ca in 't college te Herentals. En zal de juf frouw het hier gewoon worden, na Kongo? „O, best. Papa was liever ginder gebleven. Maar met de gezondheid van mama ging het niet al te best. Daarom heeft papa dan maar besloten het kasteel terug te .kopen. Het is trouwens aan uw vader dat hij zoveel heeft moeten afbetalen om het weer in zijn bezit te krijgen, als ik me niet vergis?" „Zullen wij daarover maar zwijgen", bruus keert Herman. „En u leert voor priester, hcorde ik?" „Hè...oöh! Mijn moeder heeft 'n zwakke gezond heid en het is altijd haar vurige wens ge weest...." Hij voelt dat hij laf aan 't worden is en begint haar uit te vragen over Kongo. Het valt hem daarbij op, hoe die dochter van een baron geen Frans, maar een keurig "Vlaams" spreekt, die taal die ze nu "Nederlands" be ginnen te noemen. In het statten van Herentals scheiden hun wegen. Zij reist verder naar Ant werpen. Wanhoop en zaligheid strijden om de bovenhand in het gemoed van Herman. Een student, die uit een andere trein is gestapt, komt op hem toe. Jan Haesaerts, stelt hij zich voor. Een nieuwe voor retorica. „Nu nog?" vraagt Herman verbaasd. "Op het einde van het schooljaar?" „Ja, ik ben in Hoogstraten doorgestuurd wegens mijn zedeloos gedrag en ik mag hier mijn re torica komen voltooien. Onder strenge bewa king natuurlijk". Hij zegt dit alles met een nonchalante glimlach. „Kun jij me mijn kost huis niet aamvijzen? Er schijnt aan jullie col lege geen internaat te bestaan. Ik ben toege wezen aan een zekere Anna Lom'baerts. Ta- bakswaren". Naar zijn uitspraak te oordelen is Jan een echte Nederiander. Dat is dus ook Nederlands, wat hij spreekt. „Kom mee", zegt de verbaasde Herman, die hem de weg zal tonen. „Zedeloos gedrag hebt ge gezegd?" vraagt hij na een poosje. „Ja. Ik schreef liefcfesbriefjes naar een vriendinnetje van mijn zus. Eén van haar antwoorden viel in handen van de surveillant. De rest snap je wel". „Gij leert dus niet voor priester?" „Niet meer. Ik geef dat meisje niet op. Dokter word ik". Herman brengt Jan Haesaerts naar het kost huis Anna Lombaerts. Hijzelf stapt, nadenkend over de driestheid van die Nederlander, naar zijn kosthuis Fien Janssens. Er zijn dus stu denten die reeds tijdens hun studieja ren. Nee, weg die gedachten. Fien Janssens, de hoedenmaakster, is een voor beeldig pensionhoudster voor de studenten. Zij is vijftig jaar, ongehuwd, zeer godvruchtig en ze maakt het haar jongens thuis gezellig, zo dat ze niet naar ander vermaak moeten gaan zoeken. Het schrale Fieneke Steurs, dat bij Fien werkt, is eveneens ongevaarlijk op zedelijk gebied, hebben de leiders van het College geoordeeld. Behalve Herman, wonen bij Fien nog in Frans Hofkens, haar zorgenkind, een ietwat onbehouwen maar goedhartige Kempenaar en Raymond Lelièvre, een "Waaltje" dat Vlaams komt leren. „De wankele zuil", Nederlandse katholieken tussen assimilatie en pluralisme", aldus luidt de titel van een onlangs versche nen boekwerk van de hand van prof. dr. J. M. G. Thurlings, hoogleraar in de empirische so ciologie aan de universiteit van Nijmegen. De katholieke „zuil" binnen het Nederlands bestel is het resul taat van een opmerkelijke drang naar beslotenheid op alle gebieden van het maatschappe lijk leven bij de Nederlandse katholieken. Zij is voortgeko men uit voor de gehele samen- 'eving geldende oorzaken, maar vooral ook wegens soeci- fieke omstandigheden, waarmee men als katholiek in de voorbije eeuwen te maken had. In een historisch-sociologrsche analyse van de Nederlandse sa menleving vanaf de tijd van de beeldenstorm toen protestan ten een dominerende machtspo sitie in het openbare leven ver wierven verduidelijkt prof. Thurlings, hoe zich al spoedig 'n proces van discriminatie ont wikkelde. dat de katholieken te rugdrong uit openbare ambten, uit diverse ambachten en hen zelfs uitsloot van openbare on dersteuning. Eenmaal op gang gekomen hield deze achterstelling zichzelf in stand. Ook toen de godsdiensti ge ijver van de heersende machten allengs plaats maakte voor dc vaderlandse koopmans geest, die tegen betaling althans enkele vrijheden voor de „paap- sen" wel wilde gedogen. Want al vrij spoedig groeide de situa tie. althans „boven de rivieren" dat er een soort katholiek prole tariaat ontstond, met een maat schappelijke oververtegenwoor diging van arbeiders, venters en armeluyden van allerlei slag, die slechts een zwakke maat schappelijke invloed hadden. Geduld Na enkele generaties, die aan dis criminerende invloed bloot had den gestaan, leverde het pro centueel nog aanzienlijke katho lieke volksdeel nog maar weinig bruikbare krachten voor be stuurlijke, ambtelijke en admi nistratieve posten. Men was al blij in het maatschappelijk le ven geduld te worden en ver schanste zich aanvankelijk voor al in de eigen kerkgemeen schap: pas in een later stadium ook in allerlei eigen organisa ties. Prof. Thurlings zet uiteen, dat niet alleen bedreiging van buiten aft ot isolement en zuilvorming leidden, maar ook de eigen reli gieuze en maatschappelijke identiteitsvorming, die zich dui delijker aftekende, naarmate re formatie en contra-reformatie uitdrukking kregen in verschil lende denk- en leefpatronen. In de vorige eeuw droeg daar ook een grotere betrokkenheid bij Rome en het gebeuren in de we reldkerk (o.a. de overweldiging van de kerkelijke staat) toe bij. De daarmee verband houdende pauselijke veroordeling van het liberalisme, luidde de bloeitijd van de verzuiling in, een bloei tijd die heeft geduurd van 1900—1940, werd onderbroken (Van onze correspondent W. W. Oberleitner WENEN Bij het ingaan van het nieuwe jaar is in Tsjechoslowakije de tweede etappe begonnen van het tot 1975 lopende vijfjarenplan. Het slagen van dit plan hangt in hoge mate af van het in voeren van nieuwe productiemethoden, die dan eindelijk eens een eind moeten maken aan de verspilling van kostba re grondstoffen. Premier Strougal hing in december een nogal gun stig beeld op over de eco- momische toestand en be nadrukte met name, dat de betalingsbalans met het buitenland verbeterd was, dat er een juiste verhouding bestond tussen loonsverhogingen en ar- beidsproduktiviteit en dat het besteedbare inkomn van de bevolking met on geveer vijf percent was toegenomen. Minister van financiën Rahlicek zette weer een domper op de vreugde door te verklaren dat het netto rendement maar 3Va gegroeid was en de rentabiliteit vergeleken bij het voor jaar zelfs was teruggelo pen. Dat was allemaal te wijten aan technisch- organisatorische onvolko menheden in de produk- tie, het blijven onder de produktienormen, onvol doende arbeidsijver, slinkse prijsstijgingen en soortgelijke zaken meer, die voortaan niet meer getolereerd zouden wor den. Regering en partij hebben een ernstig beroep gedaan op de vakbonden om deze kwalijke ontwikkeling het hoofd te bieden. De fabrieken zijn meer geïnteresseerd in 't beha len van de gestelde nor men dan in het afleveren van goede spullen. Boven dien kampt men met het euvel van diefstallen van staatseigendom, gepleegd door de arbeiders. De Tsjecoslowaakse pers maakt voorts geregeld besmeuren van bankbil- melding van opzettelijke vernielingen, zoals het jetten die dan uit de rou latie genomen moeten worden. Ook worden ge vallen opgerakeld van on vriendelijke bejegening van Russische militairen in de grote warenhuizen. De verkoopsters verstaan ineens geen Russisch meer, hoewel deze taal op de scholen een verplicht leervak is. En het schijnt ook nog al eens voor te komen dat post uit de Sovjet-Unie nooit op het gewenste adres aankomt. De wijd verbreide afkeer van de bezettende macht richt zich ook tegen de eigen politie. Een 22-jarige politieman, klaagde dat ieder meisje het met hem uitmaakte zodra zij er achter was, dat hij bij de politie was. Hoe het ook zij; de politie is weer de boze exponent van de re gering. Politiemannen vormen weer een eigen kaste met heel weinig of geheel zonder menselijk contact met de rest van de bevolking. Omstreeks die jaren, toen er van een gevoel van bedreiging van buitenaf geen sprake meer was, kwam er een hardhandige con frontatie met het moderne we tenschappelijke denken, dat als een vloedgolf de katholieke „burcht" overspoelde. Geloof en zedenleer kwamen fundamenteel in discussie, op een wijze boven dien waardoor iedereen er di rect bij betrokken raakte via de communicatie media. Er ont stond een geloofs- en identiteits crisis met de onderling samen hangende verschijnselen van vernieuwing en malaise. Er kwamen felle tegenstellingen tussen aanhangers van het ge sloten katholicisme en een meer open, zich volop tot de wereld wendond katholicisme. Sociologisch, aldus prof. Thur lings, betekende dit, dat katho liek Nederland na vele genera- Nederlands katholicisme in de toekomst: wereldbetrokkenheid? Prof. dr. J. Thurlings analyseert 'De wankele zuil' ties lang met de problemen van zijn defensie bezig te zijn ge weest, eindelijk de ruimte kreeg om onbevooroordeeld te luiste ren naar wat buiten eigen huis, maar ook reeds binnenshuis door een wassende onderstroom gezegd was, namelijk, dat deze wereld bewoonbaar moest wor den gemaakt en gehouden. Dat die optimistische wereldgericht heid zich slecht verdroeg met de geest van Rooms isolement is genoegzaam bewezen. Maar dat optimisme was ook niet in overeenstemming met het we reldbeeld, waarin menselijk on vermogen en menselijk tekort juist door de technologische vor deringen werden bloot gelegd (nucleaire dreiging, biologische dood, de werking van „blinde" krachten) en een wijd verbreid cultuurpessimisme veroorzaak- eling ondanks alle vernieu wing, geen religieus reveil ont staan .Theologen ca bestuurders geraakten in heftige rolconflic ten. Er werd veel dialectische tschappijkritiek bedreven, allerlei nieuwe ideeën vonden sneller ingang bij de cle rus dan bij de leken en leidden liet alleen tot 'n polarsatie van Nederlands katholicisme Waarheen in het verleden: een vaste burcht opvattingen tussen orthdoxen en vernieuwers, maar ook tot kerk vervreemding en onkerkelijk heid. Het effect van dit alles is toch ge weest een ontwikkeling van volkskerk naar vrijwilligerskerk, die vrijzinnig is maar ook zij het nog minder duidelijk onder kend veeleisend inzake een kritische stellingname en het aanvaarden van de persoonlijke consequenties daarvan in de we reld. Daarbij is deze vrijwilli gerskerk op zoek naar de identi teit die wezenlijk bepaald wordt door vragen omtrent economi sche, politieke en maatschappe lijke problemen, die ook in de ontwikkeling van het marxistisch denken zijn gekomen. De analyses van het historisch ge beuren, die prof. Thurlings van een sooiologische gezichtshoek uit geeft, dragen veel bij tot verheldering van de problema tiek. waarin geloof en kerk zich bevinden. Zij geven geen ant woord op vragen, di e nu en voor de toekomst gesteld wor den. Dat was ook de pretentie niet. De schrijver merkt zelf op dat het Nederlandse (kerkge beuren tenslotte maar een klein onderdeel vormt van het we reldgebeuren en dat het niet zijn opdracht (als socioloog) was om zich in de strijdvragen van theologen te mengen, noch om de waarde van verzuiling of ontzuiling te bewijzen. Helemaal betrokken op de nu ge geven werkelijkheid is wel zijn poging om met behulp van een aantal eerder uitgewerkte be grippen te komen tot opstelling van enige hypothesen: „Hoe het nu verder met katholiek Neder land zal gaan". Gaat het de richting in van een assimilerende wereldbetrokken heid, waarvan alleen nog een kleine groep conservatief rechtzinnigen zich kan vrijwa ren? Komt er een oecumenische pluralistische kerk, waarin ka tholieken en reformatorische christenen aan hun samen spraak en met behoud van ei gen facetten, toch een nieuwe dynamiek kunnen ontlenen? Of blijft er een katholieke kerk, waarvan het pluralisme zich tot eigen gemeenschap beperkt, ail zal er communicatie met anders denkenden blijven? Vragen, aldus prof. Thurlings, die binnen het tijdsbestek van een decennium aan de orde gesteld en verwerkt moeten worden, want zij zijn van een actualiteit, die toch doorklinkt ook bij alle aandacht, die de grote maat schappelijke strijdvragen rond laat-kapitalisme en socialisme thans bij menigeen oproepen. Verzuiling en ontzuiling hebben hun functie. Ook in geheel ande re omstandigheden en op geheel andere voorwaarden dan die van het Nederlandse katholicisme, zoals de zuilvorming op politiek gebied en in de vakbeweging, in het organisatieleven van België, Oostenrijk, Duitsland en andere min of meer „katholieke" lan den bewijst. Daarom ziet prof. Thurlings zijn studie als een aanzet van een veel omvangrijker programma van historisch-sociologisch ver gelijkende studie om met de uit komsten van empirisch onder zoek een bijdrage te leveren tot verheldering en eventueel oplos sing van het identiteitsvraag- j stuk, waarvoor de katholieke kerk zich ziet geplaatst, terwijl zij meegesleurd wordt door de grote stromingen van onze tijd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 10