Be Nederlandse Pygmalion wordt zeventig jaar Lily Bouwmeesters vijf filmrollen overschaduwden bijna haar toneelcarrière Herinneringen van een engelbewaarder ZATERDAG 25 SEPTEMBER 1971 Het bloemenmeisje aiet Johan de Meester als professor Higgins en Eduard Verkade als kolonel Pickering in Ludwig Bergers Samen met Enny Mols-de Leeuwe in „Twee onschuldige engelen". Anno 1968. film. r was eenseen arm weesmeisje, dat door een haar onbekende rijke.' weldoener een vorstelijke opvoeding kreeg. Er s ook eans een ordinair bloemenverkoopstertje, dat dank zij de spraaklessen van een hautaine professor een „grande dame"' werd. Moderne sprookjes met een en dezelfde isprookjesprin.'s#is: Lily Bouwmeester. Wij spreken nu over het eind van de dertiger jaren, toen de Nederlandse filmindustrie i— uitgekeken, op de Amsterdamse Jordaan en zijn kleurrijke inwoners als Bleke Bet, Oranje Hein en de onsterfelijke Jantjes naarstig naar onderwerpen zocht, die ook een groter pub'd ek zouden kunnen aanspreken. De keus viel op George Bernard Shaws „Pygmalion". Filmpionier Rudi Meyer dr. Ijijdwig Berger als regisseur kunnen aantrekken, tar wie.- zou de rol van het bloemenmeisje Eliza Doolittle loeten spelen? ït was -tenslotte Lily Bouw meester, die deze felbegeerde """rol kree/g, eigenlijk zonder dat ze dat Jielf wilde. Een filmrol, die ha «r met het optreden in een v iertal volgende Neder- j^4andse films een zo grote popu lariteit bezorgde, dat men bijna het veel grotere aantal toneel- Ituklieji zou vergeten, waarin deze actrice, die op 28 septem ber 'haar zeventigste verjaar dag viert, schitterde. ly Bouwmeester draagt niet al- }ef/n de naam van Nederlands grootste en legendarisch ge- Wtorden toneelspelersgeslacht, (ij is er ook ten naaste aan' irenvant. Grootvader Frits was idan wel violist, maar ook de intlproer van de grote Louis en mevrouw Theo Mann-Bouw- ïneester. Hoewel de kleine Lily derf van droomde eens een be roemd balletdanseres te wor pen, leek zij voorbestemd veefcrootvaders voetstappen te vol gen en violiste te worden. Het oud-tante Door, die haar igen carrière pas begon nadat ij weduwe was geworden, die verdere levensloop be- ;alde. Van haar kreeg Lily eerste voordrachtlessen en >p zeventienjarige leeftijd trok ij de stoute schoenen aan en itapte naar Eduard Verkade, leider van „Het Neder- landsch Tooneel", die haar een 'mgensrol gaf in „De grote da- 'an Knollebroek" van van Scheltema. Hoewel iet stuk als een baksteen viel Lily Bouwmeester bij Nederlandsch Tooneel", 'aar zij meest travestierollen té spelen kreeg. Haar eerste grote succes boekte zij dan ook in jongensrol in „De brief van |we keizer" van de Indiase dich- »l«er Tagore. Vier jaar bleef Lily bouwmeester bij Verkade, die Wj waarachtig vijftien jaar la ter nog eens als tegenspeler kou krijgen in haar eerste film in de rol van Pickering. Negen jaar zat zij daarna bij Cor van der Lugt Melsert en zijn Hofstadtoneel, daarna een jaar bij het Centraal Toneel om vervolgens voor de verandering met Jan Musch en Anton Ruys een tournee te maken door het toenmalige Nederlands Oost- Indië. In 1935 trouwde zij met de schouwburgdirecteur Cor van der Lugt 'Melsert, neef van de acteur van die naam en zette naar zij dacht een streep onder haar toneelloopbaan. Juist in die periode zocht Ludwig Berger zijn Nederlandse film- Eliza. Na een gesprek met de regisseur in het Amstelhotel ging Lily Bouwmeester, die al eens eerder een mislukte screentest had gemaakt, stom verbaasd naar huis met de boodschap, dat Berger het met haar aandurfde. De 'rest staat op celluloid voor de geschiedschrijvers vastgelegd. „Pygmalion" maakte voor Ne derland filmgeschiedenis. Wij hadden een beschaafde kome die van eigen bodem zonder de dik opgelegde Jordaanleut en het daaraan onverbrekelijk verbonden sentiment. Wij had den bovendien op het witte doek een comédienne met grote mogelijkheden voor de camera. Haar uitspraken als „Ben je be- laezerd" en „Mijn tante hebben ze gemold" tijdens een deftige theevisite met een gniffelen de, piepjonge Wim Kan waren onvergetelijk en Lily Bouwmeester bemerkte dat al spoedig aan een Hollywoods aandoende fan-mail. Voortbordurend op het eclatante succes van „Pygmalion" ver schenen in de laatste jaren voor de Duitse bezetting in rap tempo romantische komedies als „Vadertje Langbeen", „Mor gen gaat het beter", de mobili satiefilm „Ergens in Neder land" naar een scenario van Jan de Hartog, waarin hijzelf een der hoofdrollen vervulde, Lily Bouwmeester als Eliza Doolittle in de Nederlandse filmversie van Shaws „Pygmalion". en de gelegenheidsfilm „Veer tig jaren" bij het regeringsju bileum van koningin Wilhelmi- na. In al deze produkten van eigen boden was Lily Bouw meester de „leading lady". Zij was tevens de enige actrice, die het in het Nederlandse speel filmwereldje tot nog toe zover bracht, dat men haar meer als filmster dan als toneelspeelster ging zien. Dit had nog veel en veel verder kunnen gaan, ware het niet dat in mei onze oosterburen ons met een vijfjarig bezoek meenden te moeten vereren Na de tweede wereldoorlog zagen wij Lily Bouwmeester weer te rug. Ditmaal weer op de plan ken en wel bij het Residentie toneel. Daarna in Rotterdam bij het Rotterdamse Toneel met o.m. oude succesrollen als Ca- therina in „Madame Sans- Gêne" en Eliza in Shaws „Pygmalion" en tenslotte samen met Ko van Dijk in het voor haar door Jan de Hartog ge schreven „Het hemelbed". In 1955 meende Lily Bouwmees ter, na een tournee met Frits van Dongen en „Het hemelbed" dat nu toch echt de tijd geko men was om het toneel vaar wel te zeggen. Het toneelspe- lersbloed kruipt echter meer dan gewoon bloed waar het niet gaan kan en in 1960 meld de zij zich weer bij de Arn hemse toneelgroep Theater met de vraag of zij misschien nog iets voor haar te doen had den. Nou, dat was er en voor zij het zich helemaal realiseerde had Lily Bouwmeester al een rol in Arthur Laurents „The time of the Cuckoo". Twee jaar gele den nog konden wij haar sa men met Enny Mols de Leeuwe bewonderen als een van de „Twee onschuldige engelen", maar ondanks al haar toneel- Shakespeare tot Sartre, van Rostand tot Oscar Wilde en van Molière tot Terence Rattigan speelde zal deze nu zeventigja rige actrice voor het grote Ne derlandse publiek altijd blijven voortleven als dé Eliza Doolit- Enny Mols-de Leeuwe en Lily de\eUltrofhSs ketjes die op wegreis gaan helemaal waar kon maken. betalen. Bouwmeester als de twee zonder er een cent voor te us te. 'derland: 20proord in er ook engelen, die ons bij zonder bewaren? Zo kon men .eger lezen in de Katechis- ten gebruike van de Ne- krlandse Bisdommen. Het ant- op die vraag luidde: Er tijn ook engelen, die ons bij zonder bewaren van het begin l het einde van ons leven; en Ier mens heeft zulk een en- 1: het is zijn engelbewaarder. {Tegenwoordig hoort men daar over minder spreken dan des tijds als we ons niet vergissen pn daarom zal het voor velen vellicht een verrassing zijn te Vernemen, dat de nieuwste ro- ran Willem Frederik Her- zojuist vijftig jaar ge worden, bestaat uit „De Herin neringen van een engeibewaar- te weten de engclbewaar- r van S. C. H. U. Bert Albe- We'. 38 jaar oud, o'/ficier van utitie in een provincieplaats i Den Haag en Rot- ferdam. Hij wordt door zijn en kennissen Bert ge- maar hij heet eigenlijk pimon. Zijn rqcpgiaam verbon- met zijn andere vooriet- vormt, zoals men ziet de musicus. Zijn (hoeder, een zamgcrcs van een zekere befaamdheid, had ge wild, dat hij muzikaal zou zijn. Hij was niet muzikaal geble ken. Hij had aanvankelijk, na zijn studies, pleiter willen wor den, advocaat, maar hij bleek daar niet de vereiste be kwaamheid voor te bezitten, en daarom werd hij maar officier van justitie. Hij is dus, als zo vaak de voornaamste personen in een roman van Hermans, een mislukkeling. Hij heeft als we door zijn engel bewaarder kennis met hem maken, zo juist in Hoek van Holland afscheid genomen van Sysy, een vluchtelinge voor het Hitlerregime, met wie hij een verhouding heeft gehad. Het is namelijk 9 mei 1940. De engelbewaarder, die ons dit meedeelt, is een buitengewoon wonderlijk schepsel. Hij is zeer bezorgd voor zijn bescherme ling. Hij ziet zeer helder, engel achtig juist, in wanneer die verkeerde beslissingen gaat ne men of, al of niet aangevuurd door de duivel, slechte gedach ten heeft. Zijn vermogen om daar verandering in te brengen is echter slechts beperkt. Hij meent het zeer goed, hij is aardig, maar hij gaat gemak kelijk tot schelden over, als Alberegt weer niet doet wat hij wil. Hij is ook niet hele maal orthodox. Hij vertelt na melijk dat niet alle mensen engelbewaarders hebben, com munisten hebben die bijvoor beeld niet en dat lijkt ons eer der uit menselijke bron te ko men dan direct van God. De mens leeft namelijk, zoals de engelbewaarder duidelijk laat zien, hier op aarde in duister nis, hij is van raadselen omge ven, hij kent maar zeer ten dele de oorzaak van zijn daden, hij verkeert, zoals ook de on dertitel van het boek laat zien, in een wolk van niet weten, a cloud of unknowing. Hermans heeft die term ontleend aan een mystiek vertoog The Cloud of Unknowing uit de veertien de eeuw, dat stelt dat we God slechts nader kunnen komen door in de wolk van het niet weten te geraken, en ons door een wolk van vergeten af te zonderen uit deze wereld. Dit vertoog zegt evenals Wittgen stein, dat God door het ver stand, door het weten, niet te bereiken valt. Hermans weet, dat dit een andere wolk van niet weten is dan de wolk, die hij in zijn boek dat bij de Bezige Bij te Amsterdam ver scheen, laat zien, maar toch komen we hier in de metafy siek terecht, wat de mens in zijn duisternis niet ziet, vindt ergens anders misschien een mogelijke verklaring. In al de boeken van Hermans is deze wolk van niet weten en dit vermoeden aanwezig, gelo ven we, dit geeft, naast de nuchterheid, die deze boeken ook bezetten, hun die raadselachtig heid, dat mysterie. De officier van justitie, verward om het afscheid, dat hij zo juist genomen heeft, slaat met zijn auto bewust een verboden weg in, hoezeer zijn engelbe waarder hem ook waarschuwt. In gedachten verdiept rijdt hij een meisje aan. De engelbe waarder zag iets op de stenen liggen, schuin achter de auto en met een mengeling van droefenis en vreugde nam hij waar hoe er zich een gouden vogel uit los maakte. „Een kleine, gouden vogel, niet gro ter dan een zwaluw". Ondanks de waarschuwingen van de en gelbewaarder werpt de officier van justitie, nadat hij gecon troleerd heeft, dat het meisje dood is, het lijkje in de strui ken en vlucht in zijn auto. De engelbewaarder vindt, d"t. bij een groot misdrijf heeft ge pleegd, al kan men terecht la ken, speciaal in een officier van justitie, dat hij zich ont trekt aan de aangifte van het ongeluk, het is toch meer een ongeluk dan een misdrijf. Het blijft niettemin Alberegt de vijf volgende oorlogsdagen kwellen. Een gevoel van wroe ging verlaat hem niet als hij bij zijn moeder een avond mee maakt, waarop ze voor haar gas ten zingt. Dat is er ook als hij z'n broer Rense, de kunstschilder, waarschuwt dat hij op de zwarte lijst van de Duitsers staat. Dat speelt door zijn hoofd als hij bij de uitgever Erik en diens vrouw is en ken nis maakte met de zoveelste se cretaresse van Erik. De wolk van niet weten, waarin hij zich beweegt neemt steeds in dicht heid toe, terwijl de Duitsers ons land veroveren en de wild ste geruchten worden ver spreid, terwijl hij probeert naar Engeland te vluchten, terwijl Rotterdam, zoals ze vanaf het terras van de uitgever zien kunnen, in vlammen staat, die de lucht bloedrood kleuren. Hermans heeft die oorlogsdagen, die verschrikking in de wolk van niet weten, magistraal ge registreerd. Hij beheerst die beschrijvingen en het verhaal van Alberegts steeds feilloos. Alberegt ontdekt dat het* be richt, dat Rense op de zwarte lijst stond, onjuist is. Hij leeft even op en even wordt zijn wroeging minder. Hij vergeet er zelfs zijn vluchtig erotisch avontuur met Lla door. Maar zijn ontdekking kwam te laat. Rense heeft zich reeds op gehangen. Als hij dit aan het slot aan zijn moeder meedeelt, is zijn stem „bot als een gebar sten klomp". Hij is ve: gen door de ellende. De engelbe waarder heeft dan al verteld, dat hem in de toekomst nog een zwarter duisternis te wachten staat. Als Alberegt The Cloud of Un knowing kende, zou hij weten METAFYSIEK BIJ W. F. HERMANS dat daarna de hoop nog niet verloren is. In 't merkwaardigs vierendertigste hoofdstuk leest men daar, dat God de ont snapping aan de duisternis, de contemplatie, geeft „vrij ei onafhankelijk van de verdien sten' van de begiftigde. JOS PANHUIJSEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1971 | | pagina 17