DAUMIER Erg aantrekkelijke tentoonstelling in Haags Gemeentemuseum DE ZIEKTE VAN CHOPIN (1832-1872) verslaggever van zijn tijd OPSTELLEN VAN ALBERT CAMUS t S Zelfportret in „Mijnheer, ik schrijf in voor de aardbeving". De tentoonstelling heet „Dau mier, verslaggever van zijn tijd (1832—1872)". Het is een goede titel, want de twee honderd litho's, die tot 7 no vember in het Haagse Ge meentemuseum te zien zijn (later gaan ze nog naar Dordrecht, 's-Hertogenbosch, Arnhem en Amersfoort) geven een haarfijn verslag van het Frankrijk van die dagen. Toch zit daar iets van tragiek in. Daumier, die van zichzelf zei: „Ik heb voor geen cent am bitie, in wezen ben ik lui. Ik geef meer om mijn pijp dan om roem en eer", had wel de gelijk één grote ambitie: kunnen leven van zijn schilderkunst Hij heeft dat enkele malen ge probeerd, het liep telkens op een fiasco uit. Pas tegen het eind van zijn leven begonnen zijn schilderijen in trek te ko men. Daarvoor had hij altijd in zijn levensonderhoud moeten voorzien door het maken van litho's voor bladen. Die litho's werden voor het grootste ge deelte afgedrukt op .krantenpa pier in een forse oplaag. Ze zijn lange tijd betrekkelijk goedkoop geweest iets wat natuurlijk niet bevorderlijk was voor de naam van de kunstenaar. Toch werd zijn werk al door tijdgenoten hogelijk geprezen. Balzac zei van hem: „Deze man is van Michel Angelo bezeten" en toen zijn vriend Daubigny de schilderingen in de Sixtijnse Kapel zag zei hij: „Het lijkt wel Daumier". Zulke lofuitingen beroerden de kunstenaar nau welijks: ,Ach misschien hebben ze wel gelijk" zei hij nuchter. Meesterwerken Ze hadden ongetwijfeld gelijk. Als men de beste prenten op de Haagse tentoonstelling ziet kan men weer bemerken hoe Daumier een der alergrootste grafische kunstenaars aller tijden is ge weest. Prenten als „De wetge vende buik" en vooral zijn wel licht grootste meesterwerk „Rue Transnonain 15 april '1834", waarop hij slachtoffers van een bruut politieoptreden afbeeldt, behoren tot de allerbeste bladen die ooit gemaakt werden. Als er toch sprake is van onder waardering in artistieke zin, dan is dat eigenlijk de schuld van de kunstenaar zelf. Dau mier gaf zijn onderwerpen zo karakteristiek en zo indringend weer dat, we merkten het weer op deze tentoonstelling, het vooral die onderwerpen zijn die ons boeien, meer als de artistie ke uitwerking. Pas als hij een volkomen tijdloze plaat maakt zoals „Eenentwintig" (die ook op het affiche staat) constateert men ineens hoe verschrikkelijk knap zo'n litho gemaakt is. Honoré Daumier werd in 1808 geboren in Marseille. In 1816 verhuisde de familie naar Pa rijs waar de jonge Honoré al in 1822 zijn eerste litho maakte. In 1832 kwam hij in contact met de tekenaar-journalist Charles Philipon, uitgever van twee po litieke bladen „La Caricature" en „Charivari". Philipon was overtuigd republikein die zich de woede van Louis Philippe op de hals haalde toen hij de ko ning als een peer weergaf (het woord „poire" betekent ook suk kel). Het voorval bracht Philipon in de gevangenis en maakte zijn bladen tevens enorm populair. Daumier ging voor hem teke nen. Al in dat eerste jaar maakte hij een karikatuur van Louis Philippe, zittend op een stilletje die de welvaart van zijn land verslindt. Daumier kreeg er de gelegenheid door zijn uitgever als medegevange ne te ontmoeten. De prent maakte hem op slag beroemd. Enorm oeuvre Sindsdien kwamen er vrijwel elke week twee prenten uit zijn handen, het leidde tot een enorm oeuvre van ca. 4000 litho's voor de kranten, 1000 houtgra vures voor kranten en boeken, 300 schilderijen eri een duizend tal tekeningen. Daarnaast heeft hij, vroeg in zijn carrière, in opdracht van Philipon een aan tal geboetseerde figuren ge maakt van politici. Veel later (van 1929 af) zijn enkele ervan in brons gegoten. Die bronsj es zijn ook op de tentoonstelling vertegenwoordigd Ook op de tentoonstelling is wat documentatiemateriaal. Men kan er de „peer"-geschiedenis volgen onder meer. Maar het grootste gedeelte wordt ingeno men door een keuze uit het grafisch oeuvre, tweehonderd prenten. Die zijn uitgezocht door de Haagse Daumierkenner J. R. Kist. Hij maakte een goe de keuze waarin uiteraard de beroemdste prenten niet ontbre ken, maar waarin ook plaats werd ingeruimd voor veel min der bekend materiaal. In een aantrekkelijke opzet valt de eigenlijke expositie in drie delen uiteen. De eerste is de mens Daumier. De kunstenaar heeft zichzelf, zijn vrouw Did: tie Deze prent spot met de Franse diplomatie. Men kan er ook op zien hoe moeilijk een tekenaar het in die tijd had. De prent mocht namelijk pas worden afgedrukt als de drukker (rechtsonder) en de censor (linksboven) voor akkoord hadden getekend. en zijn vrienden vaak als model gebruikt voor zijn karikaturen. Ook jeugdherinneringen werden vaak opgehaald. Een goed zelf portret biedt „Meneer, ik schrijf in voor de aardbeving". Die plaat ridiculiseert 'commerciële bijbedoelingen bij het beoefenen van liefdadigheid, bepaald een onderwerp dat vandaag 'de dag nog actueel is. Het bijschrift is zo koddig, dat we het u faiet willen onthouden: „Mijnheer, ik schrijf in voor de aardbeving in Batignolles, als tublieft: twee franken, maar u vermeldt toch wel duidelijk mijn naam en adres in de krant: Rigolard, kantoorboek handel en filantropie, Rue St.- Honoré 345, verkoopt klokken, gipsen beeldjes van Dantan, Bo heems glasioerk, Engelse rij zweepjes, Duitse lucifers en in het algemeen van alles wat met zijn beroep niets te maken heeft". Verscheidenheid De tweede afdeling is „Typen". Men ziet er de Parijzenaars van zijn tijd in de grootste verschei denheid. Daumier tekende vrij wel nooit direct naar model en maakte nagenoeg geen gebruik van voorstudies. Het is zijn on gelooflijk scherp waarnemings vermogen en ongemene teken vaardigheid die hem- in staat stellen direct de voorstellingen op de steen te tekenen, precies zoals hij ze eens gezien had- Elke figuur met zijn eigen ka rakteristiek, om het even of het om burgers ging als hij zelf (een kaste waar hij doorlopend mee spotte), of blauwkousen (van de Dolle Mina's uit zijn tijd moest hij niets hebben) of van de figuren in het gerechtsge bouw die model stonden voor zijn beroemde reeks van advoca ten en rechters. De grootste groep behelst „Dau mier en zijn tijd". Vaak zijn het politieke onderwerpen en het was hier dat de kunstenaar het felst van leer trok. Maar vrij wel in geheel zijn werkzame pe riode heeft Daumier te maken gehad met de censuur. Daar is 't wellicht mede aan te danken, dat hij ook zoveel „gevaarloze" gebeurtenissen heeft vereenwigd. Hier is hij echt verslaggever van zijn .tijd. Hij laat de veran deringen zien die toen plaats grepen in Parijs: het aanleggen van de boulevards, de eerste spoorwegen die het de stads mensen mogelijk maèkten naar buiten te trekken, beelden uit het theaterleven, uit de kunste naarswereld. Blijvend actueel Zowel in zijn politieke prenten als in dat andere genre is Dau mier een voorvechter van de waarheid, strijder tegen onecht heid, onoprechtheid en snobis me. Vrijwel al zijn prenten wa ren actueel, al zal men zich verbazen over het feit hoe vele zaken actueel gebleven zijn. Men kijke er de prent waar hij de ,Jerse kwestie" behandelde maar op aan. Ook om die blij vende actualiteit is het een ten toonstelling waar men niet snel op uitgekeken komt. Er is geen catalogus, maar wel een Zwart Beertje met een aantrekkelijke inleiding van de samensteller van de tentoonstel ling en niet minder dan hon- derde hele-paginareprodukties (f3,50). In het aan de tentoon stelling grenzende projectie zaaltje wordt de zeer instructie ve film van Nico Crama ver toond, die in opdracht van het Gemeentemuseum gemaakt werd. Vg. „Ik heb altijd het gevoel gi te leven in vólle zee, bedn in het hart van ee gelukt". Dat zijn woorden van de bundel opJ len of essays die Albert Cffi.1" uit Tipasa, bundelde ondei ei titel L'été. Die laatste geven heel juist de toon van de twee collecties opstó L'été en Noces, De Brand te Bussum verschenen Albert Camus beschrijft geboortelandTipasa, Oran, giers. Hij laat er ziei stad als Oran, een stenen, zonder verleden is.Le] beschrijft er de lieflijkhei! |n(j Algiers van amandelbomen, in bloei en van de zee onder die men de filosoof absurde heeft genoemd, m le(.' er zich vrolijk over het absi |er] Hij verklaart letterlijk: „Eei V( teratuur van wanhoop is tegenstelling, een contradict terirtinis." Hij is overtuigd de nood en de angsten tijd, maar, stelt hij vast, „t Doo zwartste grond van ons nil noi me heb ik alleen maar ree im gezocht om boven dat nihil wij uit te komen". Hij gelood de filosofie van de duisténel zich eens oplossen zal. „Ooi ze keer zullen de verschrj aal lijke muren van de motgie stad opnieuw vallen hart, zo rustig als e zee, de schoonheid van Hffladi vrij te laten gaan". Als in i van zijn boeken, ontmoet in De zomer en Bruiloft meest Albert Camus zelf. tod Betrekkelijk kort na de eerste druk is een nieuwe druk bij de Bezige Bij te Amsterdam verschenen van Mijn Leven's Liederen van Remco Campert. Het ziet er nog niet zo slecht uit met de poëzie in Nederland in deze tijd, zou men kunnen zeggen. Dan moet men er echter wel rekening mee houden, dat Remco Campert ook een prozaschrijver is met een groot publiek en bovendien met hoe groot de eerste uitgave was. Dat laatste kan echter best meevallen. Waarschijnlijk wordt er Bij het lezen van een viertal bundels, die de laatste tijd verschenen zijn, zou men daar ook wel de waarschijnlijke reden voor kunnen vinden. Het zijn alle vier, de levensliederen van Remco Campert inbegrepen, verrassende bundels, die de lezer nu en dan doen opkijken om even na te denken hoe juist het gedicht vaak is, Dat hebben deze verzen met verzen* van vroeger en met alle goede poëzie gemeen. Maar er is meer dat de poëzie als deze, poëzie van onze tijd, onderscheidt. Hoe ver zijn we al af van de extase van de vijftigers Alleen het een tikje opzettelijke, dat de vijftigers soms vertoonden, is gebleven min of meer, de bluf die verbluffen wil. Het ergst maakt dit Frank Koenegracht in Een Gekke Tweepersoonswesp verschenen bij de Bezige Bij. Hij begint zijn bundel met een obsceniteit en dat lijkt op het stoer doen van een pas ingelichte knaap, die het zo plat mogelijk wil zeggen. Deze opzettelijkheid treft men nog op enkele plaatsen in de bundel en dan is hij het minst expressief, dan openbaart hij het minst. Toch is het Frank Koenegracht evenals de drie andere dichters om de openbaring te doen. Daardoor lijken al deze gedichten op bekentenisgedichten. Maar er is een duidelijk verschil Deze dichters vertellen alles, waaronder veel wat men vroeger niet vertelde, maar daarmee willen ze zich niet vertossen van echte of vermeende schuld noch meedelen welke bijzondere persoonlijkheden ze zijn. Ze zijn juist min of meer overtuigd,, dat ze niet zoveel van anderen verschillen dan hun „levenslied" overeenkomsten vertoont met ieders „levenslied". Dat is ook een reden waarom deze poëzie misschien meer gelezen wordt dan vroeger gebruikelijk was in ons niet erg poëzie waarderend land. Men kan er zichzelf in terugvinden, zelfs in Een Gekke Tweepersoonswesp waar over een doosmens gesproken wordt. De meesten Omdat het graan nog blauw ls Omdat je wijn kocht van een doe en huilde in de morgen Omdat het regende en regende Het meest overmoedig in de mededelende openbaring van zijn leven' is Alain Teister in De Ziekte van Chopin, eveneens verschenen bij de Bezige Bij, In zijn gedichten wordt een verblijf op het eiland Ibiza beschreven, het is een soort dichterlijk dagboek van een vakantie zou men kunnen zeggen. Er wordt veel gedronken en naar de meisjes gekeken en herhaaldelijk krijgt het vers iets brooddronkens, speciaal als Teister het heeft over de „vrouwste" vrouw, dat is Thera Westerman. Zijn vakantie wordt eerst echt goed als zij ;r is, „dronkaard geboren'in Wassenaar". zijn "zifhet i derde stoel liste Teister bluft ook wel eens en hij schuwt de obscw vei niet, maar hij heeft meer gevoel voor de betrekkelijk 'e dan Koenegracht, hij is al aan zijn zoveelste leven t Over zichzelf vertellen en tegelijk over anderen, tfi Doe over ons allen dan toch over velen van ons, doet T. i_ Deel in zijn tweede bundel, verschenen bij Queri™lijl Amsterdam: Recht onder de Merels. 'ie. Men komt hier niet op Ibiza bij Campert en TeistAi j niet bij de doosmensen van Koenegracht, men komt ai op het land, het doodgewone land van Nederland De eerste bundel van Deel Strafwerk is, geloven e met nogal „gemengde" gevoelens ontvangen, tweede bundel laat beslissend zien, dat Deel absf ert origineel is. Bij hem spelen vrouwen en drank geet thi maar wel oude mensen, merels, bloemen, dophei nee behandelt meestal gegevens, die Guido Gezelle in e leel brachten. Hij doet het echter heel andere, hij raaf e in extase, hij blijft steeds met de voeten op de F n hij houdt het gewoon, maar hij verwondert er ziet o Dat is t( prachtig hè i hier allemaal i openbaring, die i as allen aangaf joh JOS PANHUIf® (v tjiï (IÖ fr mm VM Blijvende actualiteit in „Wat men het VERENIGD KONINKRIJK noemt".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1971 | | pagina 6