Indonesië
schildert
-Reizigers
in de
anti-tijd
HOE
WIT KIJKT EEN
ESKIMO
WERKEN IN
EIGEN TRANT MAAR
OOK
AANSLUITING
MET
WESTERSE KUNST
„De expositie van Indonesische schilderkunst is een cultu
rele gebeurtenis die niet op zich zelf staat aldus stelt de
ambassadeur van de republiek Indonesia in Nederland,
zijne excellentie Taswin A. Natadiningrat vast in een
voorwoord van de catalogus die voor deze tentoonstelling
in het Amsterdamse Tropenmuseum uitgegeven werd.
Dansgroepen uit Idonesic bezochten en bezoeken ons land,
en nu zijn het beeldende kunstenaars, die nieuwe culture
le contacten komen leggen tussen Indonesië en Neder-
De boeken van Hugo Raes hebben in
Nederland succes. Hij wordt hier veel
gelezen, juist ook door de mensen die
het lezen gewend zijn. Ze vinden in
hem een schrijver, die tot de moder
nen gerekend wordt, die van deze tijd
ts, m»ar die het in tegenstelling tot
andere moderne schrijvers, zijn lezers
niet te moeilijk maakt. Dat wil niet
eeggen, dat er In zijn werk totaal
geea raadselen zouden zijn, maar dat
het raadselachtige in zijn werk geen
hinderpaal Is om hem over het geheel
te volgen.
Zijn vorige boek De Lotgevallen
noemde hij niet ten onrechte het Hu
go Raes voorleesboek. Heel moeilijke
boeken zijn geen voorleesboeken, wel
gijn dat werken waarin de vertelling
op de voorgrond staat De Lotgevallen,
ie titel duidt het al aan, Is zo'n boek.
Hugo Raes heeft nu bij De Bezige Bij
te Amsterdam een vervolg op De Lot-
tevallen gepubliceerd, wat nog meer
in die richting wijst In Reizigers iji de
Anti-tijd treden opnieuw de voor
naamste personen uit De Lotgevallen
op, namelijk Abdon, de vader, Apollo-
ila, de moeder, Timotheus, de zoon en
Dymfna, de dochter. Men heeft deze
vier tochtgenoten reeds met de vier
heemskinderen vergeleken, men heeft
erop gewezen dat him namen marte-
aarsnamen zijn. Ze zijn steeds op
~e trekken van het ene fantasti-
aar het andere,
ïoe modern deze fantasie van Hugo
laes in sommige opzichten lijken
nag, al lezend denkt men aan andere
lekende werken uit de wereldlitera-
Men heeft reeds gewezen op de avon
turen van Gargantua en Pantagruel
van Rabelais. De seksualiteit neemt in
het werk van Rabelais zowel als in
dit werk van Hugo Raes een voorna
me soms zelfs overheersende plaats in.
Er is echter een duidelijk verschil, de
ruwe natuurlijkheid van de Rabelaisi-
aanse levensdrift zal men bij Raes
tevergeefs zoeken. Kij put zich uit in
beschrijvingen, vooral als de tochtge
noten in het lustoord van de pels-
vrouw terecht komen, maar het blijft
gekunsteld en versierd, meer hip dan
uiting van een kosmische kracht. In
n interview heeft Raes aan Lidy van
Marissing v'erteld, dat de lezer door
een boek moet worden „beledigd, aan
gegrepen, dooreengeschokt, geprik
keld, gestimuleerd", en 'inderdaad
Raes doet in Reizigers in de Anti
tijd moeite om dat zijn lezer aan te
doen. Hij probeert dus voortdurend om
te schokken. Maar met schokken is
het als met veel andere verschijnselen
in de wereld, men raakt eraan ge
wend en dan blijft het resulaat uit.
Reizigers in de Anti-Tijd met zijn tem-
ponauten, die door de tijd heen drin
gen in de anti-tijd, is uiteraard ook
een satirisch boek. Raes wil de tijd en
de gruwelen die in de tijd gebeuren
in gefantaseerde werelden aan de kaak
stellen. De vidr reizigers verlaten
Vredestad, omdat Vredestad in de
handen van militairen is gevallen met
alle gevolgen vandien.
Zij worden op hun reis aan verschil
lende beproevingen onderworpen, in-
sekten vreten het haar van hun li
chaam, ze worden geheel kaal, de
insektenplaag wordt gevolgd door een
zandstorm in de onderaardse gangen
waar ze martelingen van anderen
zien. De gevolgen van het gezag wor
den getoond In die folteringen, de
gevolgen van het kerkelijk gezag in
een gefantaseerde Bruegheliaanse ker
mis. In die gezagsonthulling en ont
luistering maakt Raes niet bepaald
gebruik van heel nieuwe visies. Het is
meestal meer simplistisch dan schok-
Het is naar onze mening bepaald min
der schokkend dan dat andere boek
uit de wereldliteratuur, waarop De
Lotgevallen en De Reizigers in de
Anti-tijd misschien het meest lijken,
namelijk Guliver's Travels into Se
veral Remote Nations of the World
van die hater en hèkelaar van tijd en
mens Jonathan Swift. De satire is bij
Gulliver's reizen naar verschillende
naties in ver verwijderde gebieden van
de wereld echter puntiger en gevari
eerder en tenslotte als gezegd schok
kender dan die van Hugo Raes. Raes
noemde zijn boek zelf een transcen
dentie, een overschrijding van het le
ven, van de leefgrenzen, een poging
toti oriëntatie, tot lijfsbehoud, een be
zweringsformule. Hij wil dus zijn, rei
zigers losmaken van de tijd en de
beperkingen van het leven, zoals het
nu geleefd wordt. Er zit daarom ook
een flink stuk „science fiction" in
zijn twee laatste romans. Na het be
zoek aan de lusthof van de verleidster
een bekend motief in de epische
wereldliteratuur komen zijn reizi
gers in Nieuwland, waar de omstan
digheden inderdaad anders liggen dan
in de wereld van het ogenblik. De
seksualiteit is er tenzij men anders
wil vrij geworden van de voort
brenging van kinderen.
Beperktheid
Maar de beperktheid van de moge
lijkheden van de seksualiteit komt
daardoor eerder nog meer dan minder
uit. Apollonia krijgt er langs de gewo
ne weg 'n kind en dat blijkt dan een
„volwassen" kind en een verschrikke
lijke bruut te zijn. Intussen is dat kind
misschien de meest schokkende en ori
gineelste figuur uit het boek. De vier
reizigers blijven niet in Nieuwland,
het land der creatie, zij dringen door
de tijdmuur heen en in de anti-tijd
nemen we afscheid van hen.
Hugo Raes weet hun fantastische reis
in de verschillende fantasiegebieden
meestal met vaart te vertellen. Het is
daarbij opvallend, dat de gesprekken
van de vier reizigers soms wat uit de
toon vallen, omdat ze bepaald minder
bekwaam zijn dan de beschrijvingen
van hun wisselende omgeving.
Het zijn waarschijnlijk toch het meest
al gewoon chronologisch verder gaan
met het verhaal en de kleurigheid der
gefantaseerde werelden van Raes die
zijn vele lezers het meest boeien.
De deelnemers deelden zichzelf al
schilderend in twee partijen: die in
hun werk zoveel mogelijk de inheemse
stijlpatronen wilden vasthouden en zij
die zichzelf supra-nationaal, door mid
del van zovele ismen, trachtten uit te
drukken. Wie zou hun vrije keuze
willen betwisten? Een soortgelijk beeld
hebben wij al menigmaal op de ten
toonstellingen van buitenlanders aan
getroffen. Er was altijd de karakteris
tieke bijzonderheid van het eigen
heem en de veel bredere keuze van wat
overal ontstaat, met de vervlakking
er gewoonlijk aan verbonden. Professor
Galesbin die de collectie (eigendom van
de Mobil Oil Corporation) inleidt, zegt
dat de voorlopers van de huidige Indo
nesische schilderkunst allen een wes
terse opleiding hebben gehad en op de
Nederlandse scholen in het voormalig
Nederlands-Oost-Indië werd tekenon
derwijs gegeven op westerse voet ge
schoeid. Een tekenacademie bestond er
niet. Maar sinds 1922 werd er in de
Taman Siswaschol^n een basis gelegd
voor Javaanse kunst en veel moderne
Indonesische schilders hebben daar
hun onderricht gekregen. Pas in 1938
werd in de boekhandel Kolff te Bata
via een expositie gehouden waar voor
het eerst werk van inheemse schilders
opgenomen was, mede door toedoen
van de Nederlandse kunstenaars Jan
Frank en P. Ouborg. In-datzelfde jaar
werd door de schilder Sudjojono de
kunstvereniging Persagi opgericht.
Daarna groeide de belangstelling voor
de jonge Indonesische schilders in snel
tempo. Maar het verloop van de ont
wikkeling is op de Amsterdamse ten
toonstelling niet waar te nemen. Het
gaat daar alleen om een indruk te ge
ven van wat Indonesië nü doet.
Balinese school
Wat ons persoonlijk het meest aan
spreekt zijn de werken van de Balinese
school i.e. de kunstenaars die door de
oude Balinese cultuur beïnvloed zijn.
In het kader van de Indonesische
kunst heeft deze richting altijd op
zichzelf gestaan. Het is de epische,
buitengewoon plastische manier van
voorstellen door middel van een uiterst
afgewerkte figuurtekening die het hele
Ida Ktut Regig
vlak opvult met een oneindige afwisse
ling van personen, dieren en planten,
waarbij de sterke overéénkomst om
onze eigen middeleeuwse composities
(vooral van de Franse en Vlaamse
wandtapijten) moet opvallen. Het com
positievermogen van deze kunstenaars
kan niet genoeg bewonderd worden.
Sommigen verkiezen het grijs-wit met
enkele zachte lussentonen zoals Ida
Bagas Made Widja, anderen nemen
prachtige zachte tinten. Ida gusti Ktut
Kobot b.v. met zijn Barate-Yuda-legen-
de. Een mooie overgang van klassieke
stijl naar meer moderne expressie
schiep Ida Ktut Regig die zich aan de
Wajang-thema's vasthoudt. En dan za
gen we een „Prahu" van Arief Soe-
darsono die één der beide Javaanse
scholen volgde en speciaal met zijn
prachtig bleu een kostelijk schilderij
maakte.
Als overgang naar de moderne „ism'en"
JOS PANHUIJSEN W. C. C. Bleckmann
Aan de rivier te Djakarta
1 willen we S. Soedjojono plaatsen die
een Frans of Hollands impressionist
kon zijn. Portretten van zijn vrouw en
dochter zijn in deze collectie opgeno
men. En dan staan we voor de schil
derijen waarop materie en louter ab
stracte vormen het enige doel waren:
„Painting I" van Umi Dachlan uit
1970, een „White man Black man"
van Sriwidodo, uit het Jaar daarvoor
waarbij twee blokkoppen nog maar net
aanleiding voor een titel waren; een
„Afternoon" van Mochtar Apin of een
„Land of God III" door But Muchtar
geschilderd in een wonderlijk rood met
een fijne contoureninterventie. Voor
het merendeel werken die aansluiten
bij de hedendaagse stijlen waarin een
„zich vernieuwende cultuur" niet wil
achterblijven. Tot 13 juni blijft deze
verzameling in Amsterdam, dan gaat
zij naar Groningen (Martinihal) om de
Nederlandse kunstreis te beëindigen in
kastéél Hoensbroek.
Met Hollandse ogen
In het Etnografisch Museum te
Delft wordt een tentoonstelling gehou
den die wel iets langer duurt, n.m. tot
einde van dit jaar maar die toch ver
band houdt met de bovengenoemde.
Het is een serie van 45 schilderijen
van W. C. C. Bleckmann die de „schil
der van het oude Java" genoemd
wordt, een Nederlander die leefde van
1853 tot 1942. Hij was uit de school
van Allebé, gaf tekenlessen in Batavia
op het gymnasium Willem III, woonde
beurtelings op Java en in Nederland
en wijdde zich in zijn Indische tijd in
volle overgave aan het landschap van
West-Java waarop hij niet uitgekeken
kwam. Maar het eigenaardige is, dat
hij dit land met Hollandse ogen bekeek.
Niet alleen zijn stijl loopt parallel met
die van de beide Israëls, de Marissen,
Weissenbruch e.a. hij was dus een
impressionist bij wie het naturalisme
hoe langer hoe meer ging doorwerken
maar in zijn hele wijze van schilde
ren was hij Amsterdammer of Hage
naar hoewel hij in Indonesië was ge
boren. Het was de stijl van zijn dagen,
die boeiende gevoelige toch altijd nog
romantische stijl die hem blijkbaar
dwong de landelijke schoonheid van
Java in een Hollands kader te zetten:
Een rivier in Batavia kon de Vecht
zijn, een landschap in de Preanger
werd een Drentse heide, een rijstveld
met een zware bomenpartij op de ach
tergrond leek eerder een gouden ko
renveld ergens in Gelderland dan een
stukje Insulinde, gordel van smaragd.
Maar dit neemt niet weg dat Bleck
mann een uitmuntend schilder was. De
Delftse tentoon«telling is een bezoek
overwaard.
J. V.
Altyd zing ik hetzelfde lied, heeft Picler Cornells
Boutens eens geschreven. Het was dus een lied.
hy zong het voortdurend en het ging steeds over
hetzelfde.1 Boutens had het niet eenvoudiger en
niet beter kunnen uitdrukken. In zyn constatering
staan precies de drie verschijnselen, waarvan men
tegenwoordig niets meer wil hebben, die men
door dat altyd maar zingen danig moe is gewor
den. Het lied is in de poëzie niet meer in de mode
en van dat altyd weer hetzelfde wil men al sinds
lang af. Dat steeds hetzelfde was natuurlyk de
idee, die Boutens steeds weer verkondigde. Hy
was een leraar in de klassieke talen aanvankelijk
en hij heeft werk van Plato op zyn eigen wat
eigenwijze manier prachtig vertaald. Hij wist wat
de platonische idee betekende, daarvan was hy
overtuigd. Men heeft daarover een klein boek ge
schreven. dat uit liet komen waar het in de poëzie
van Boutens om ging
Het ging over het groeien naar de eeuwige schoon
heid, waarvan de wereld zoals wij ze zien slechts
een afschaduwing is. Maar de uitverkorenen is het
soms in deze wereld reeds gegund momentaan de
schoonheid te ontmoeten en dan wordt de ziel
van haar of hem door geluk vervuld. Hij of zij ls
Vergeten liedjes van Boutens
even in de eeuwigheid, en het blijkt hun ziel, dat
alle smart eindig is en alle vreugde eindeloos.
De platonische idee wordt bij Boutens wel vereen
voudigd, maar zij beheerst inderdaad zijn werk.
Men kan dit gewaarworden in een doodsbedje uit
de bundel Vergeten Liedjes, die onlangs bij Polak
Van Gennep te Amsterdam Qpnieuw verscheen
Met zyrf'bleke
Het is niet alleen oen lied. het is ook een soort
profetie, de dode is niet dood, de dichter is er een
ziener die het oratorische van het orakel niet
Men kan haast dezelfde eigenschappen bemerken
in de poëzie van Adrianus Roland Holst, die ook
zingen kan en wie het oratorische, profetische
niet onbekend is. In de nieuwste bundel van
Roland Holst, die bij Bakker-Daamen te Den Haag
verscheen, kan men dat zien op haast iedere
bladzijde. Roland Holst heeft het ook hier nog ovei
uitverkorenen uit dc voortijden, over trots en
schoonheid en over het eiland der gelukzaligen
Hij heeft het ook over de jeugd, het kind met wie
hij zich, ondanks alles. Juist met het groeien dei
jaren meer verwant voelt. Ook daardoor is de
toon iets anders geworden. soms haast vertederd
maar in vorm en gestalte blijft de hooghartigheid
en schamperheid om het b»derf der tijden merk
waardig en krachtig gehandhaafd. Met Losse Teu
gel is, als iedere bundel van Roland Holst, nog
altijd een verrassing.
Ook Roland Holst mag op het ogenblik, juist als
Boutens, niet zo in zijn. Maar hij verenigt het
oratorische in zijn vers met een bepaalde nuchter
heid.
Er is geen sprake van navolging in de bundel
van de veel jongere dichter Jacques Hamelink
Oudere gronden, maar er handhaaft zich in dit
moderne vers toch iets van een traditie. Ook
Hamelink mist het oratorische en het profetische
niet. ook hij schrijft als Boutens cn Roland Holst
een soort bezwerende poëzie, hij is een verkon
diger van het mysterie. Bij Boutens de platonische
ziel. bij Roland Holst de voortijden der mensen,
bij Hamelink de bewustwording van wat aan die
voortijden voorafging, het vegetatieve en dierlijke
Hij is zeer gevoelig voor het ritme, zijn vers-
zingt soms, niet als een liedje, maar meer als een
oratorium. Het ritme vinden is. zoals hij zelf zegt
•oder komen, ledig begin en waaiend worden.
Het ritme Immers is vrucht worden is sterven
ls de ziende blindheid na altijd geslapen te hebben
aandenken zijn stokstijf e
bodemloos vurig vrolijk
Het is of men ademhaalt met dit nieuw gevonden
ritme in een oude. vreemde wereld Oudere Gron
den verscheen bij Van Gennep te Amsterdam.
Bij Bernlef, die bij Querido in Amsterdam Hoe
wit kijkt een eskimo liet verschijnen, is direct
naar de vorm van het lied, lyrisch of oratorisch,
weinig te bespeuren. Hij is, zoals men weet. een
beschrijvend auteur, ook als dichter. Hij neemt
iets waar en hij tracht dit zo puur mogelijk mede
te delen, niets minder, maar vooral niets te veel.
Hij is als de dood voor emotie, die overdreven
zou worden en hij verdenkt veei mensen ook
dichters van die overdrevenheid. Een enkele
keer, - dat hij er bepaald niet buiten kan. consta
teert hij ook de emotie, maar het blijft constateren.
Toch heeft zelfs de puurste overbrenging van het
geziene iets dat naar de emotie toegaat, de ver
rassing namelijk. Beschrijvingen bij Bernlef zijn
verrassingen of, als men wil, schokken van her
kenning en dan krijgt men niet in klank, maar in
de geest toch ook muziek. Hij is in Alleen Thuis
alleen thuis.
Al die dingen zijn bij elkaar, iedereen kan ze bij
elkaar zien zoveel hij maar wil. Maar door ze puur
tegenover elkaar te stellen, stoffelijk en geestelijk,
zien we ze in het gedicht pas echt
JOS PANHUIJSEN