KOSTER
IS
GEEN
VAK
MAAR
EEN
ROEPING
„Die beeldenstorm in de katholieke kerk waait vanzelf weer over'
*ÈÉM
KOSTER
BART
VOGELAAR
BRENGT
GRAAG
WAT
FEESTELIJKHEID
IN DE KERK
By de paaskaars, dlè hy persooniyk dit jaar net even te dik vindt f„ik kryg
het ding met geen mogelijkheid meer uit, want mön domper is veel te
klein") nil koster Bart Vogelaar wel toegeven, dat de verniemvingsgolven
in het katholieke geloof hem niet geheel onberoerd hebben gelaten. Een
logische zaak \indt hy zelf. Hij heeft 25 jaar in de schaduw van het kruis
i werk verricht, alben opgevouwen, kazuifels neergelegd en afgepaste
hoeveelheden misu-yn in de ampullen gegoten. Hij heeft voor dag en dauw
de kaarsen ontstoken, de klokken geluid, de deuren ontsloten en de offer
blokken geleegd. Myn hemel, als er één man in Rijswijk is, die Gods pappen
heimers kent dan is het Bart wel.
Vanmorgen heeft hij zijn zwarte
colbert en de bijpassende streepjes
broek aangetrokken, omdat hij om
half elf een uitvaartdienst had. „Een
kwestie van een half uur", had hij
door de telefoon beloofd, „met het
kerkhof mee drie kwartier. Langer
duren zulke plechtigheden tegen
woordig niet meer. Ik kan de heren
wel vertellen, dat het vroeger anders
Toen er nog klassen waren,
stond je soms drie, vier uur op de
ladder om het priesterkoor zwart te
maken. Toen was de klant nog koning.
Ik heb de tijd nog meegemaakt, dat
je voor alles moest betalen. Dan
vroegen ze aan de pastoor: „Kan die
stralenkrans om het Heilig-Hartbeeld
branden, als we trouwen?". Dat was
an weer een tientje extra. En als
i ook het koperen hek epen wilden
hebben, kwam er nog eens vijftien
pop bij.
Ik vind het logisch, dat al die over
bodige.-franje eraf is gegaan; Vroe
ger stond de priester met zijn rug
r de gelovigen en niemand ver
stond een woord van wat hij zei. Ik
had daar persoonlijk geen weet van.
ik had mijn bezigheden toch wel.
Maar ik kan er inkomen, dat ze het
walden veranderen. Ik vind het al
leen onverstandig dat ze gelijk alles
hebben afgeschaft. Nou zeggen ze:
:t was allemaal show en het ge
loof is geen show". Maar mijn goede
God. Als ik naar een kerk ga, wil ik
toch wel een beetje gezelligheid. Ik
kom daar toch niet voor mijn ver
driet? Als ik op fesetdagen het hele
priesterkoor in de boenwas zet en
bloemstukken aan de pilaren hang,
doe ik het uitsluitend vanwege de
sfeer. Niet omdat ik zo'n geweldige
uitslover ben. Ik ga wel eens achter
i de kerk staan en dan hoor ik de
:ensen mompelen. Dan hebben ze 't
t'er mijn bloemstukken. Ze weten
donders goed, dat Bart de parochie,
niet laat zakken. Het is echt niet voor
niets, dat er zoveel trouwtjes in onze
kerk zijn. Ze weten, dat Bart
het keurig verzorgt en dat spreekt
zich door. Reken daar maar op. Ik
sta daar niet met een uitgestreken
gezicht bij, maar ik maak het geinig.
Ik zet de bruid op de bidstoel en ik
zeg: „Meid, je hoeft helemaal niet
zenuwachtig te zijn. Klamp je maar
aan Bart vast". Zo doen we dat hier
in de Bonifacius. De mensen ver
wachten in een kerk sfeer en feeste
lijke aandacht. Als je daarvoor
zorgt, dan wordt je eigen portemon-
er ook nooit minder van".
Een schande
Woensdag is hij met de pastoor naar
Rotterdam geweest om heilige olie
te halen. „Na afloop wipte ik nog
effe gauw de kerk in, want als
koster ben je nooit te oud om te
leren nietwaar. Ik wilde nou eens
weten, hoe ze zo'n kathedraal ver
sieren. Per slot van rekening staat
daar een bisschop en dat is toch
weer wat anders dan een gewone
parochiekerk. Nou geef ik de heren
te raden, wat ik daar zag. Ik heb
mijn pastoor erbij geroepen en ik
heb gezegd: „Is dat even een schan
de". Een bos chrysanten in een vaas
gekwakt en op de offertafel wat
narcissen die ze als bonestaken in
een bak zand hadden gestoken. Dat
was alles." Vogelaar wil de heren
ook nog graag zijn mening zeggen
over de beeldenstorm, die door de
Katholieke Kerk is geraasd. Hij heeft
ze ook in de Boniacius één voor één
van de pilaren zien tuimelen: de
Heilige Antonius en het Heilig Hart,
Maria van Altijddurende Bijstand
en al die andere representanten van
de zegevierdende Kerk. En steeds
heeft hij gedacht: „Dat waait wel
over, dat komt wel terug".
„Op een gegeven moment zei de
pastoor, dat het kaarsegeld alsmaar
minder' werd. Onze eigen kerk werd
op dat moment verbouwd en we
waren zolang verhuisd naar het pa
rochiehuis aan de overkant. Ik zeg:
„Dat kan kloppen pastoor, want er is
geen sterveling, die een kaars op
steekt bij een kale pilaar. Als u wat
kwijt bent, wilt u best* een kaarsje
van dertig cent bij Antonius opste
ken. Maar zolang die op zolder staat,
houdt u de centjes mooi in uw zak".
Hij zegt: „Wat moeten we doen Vo
gelaar?". Ik zeg: „Pastoor we moe
ten rustig weer wat beelden in dat
zaaltje zetten".
Ik heb nog diezelfde dag een kennis
opgezocht, die mooi dik en dun kan
schrijven en die heeft een paar
kaarten gemaakt met de prijs van
de kaarsen. Een paar dagen later
stond de pastoor in de tuin Antonius
af te spuiten. Ik heb de beelden
daarna êén voor één op mijn fiets
naar de overkant gebracht. Koppie
op 't stuur en de beentjes op de baga
gedrager. Onderweg kwam ik een
toen was het een doodserieuze
zaak."
„Wat is er eigenlijk niet veranderd?
Man. als ik nog eens terugdenk aan
de Goeie Week. Dat was vroeger ze
ven dagen aan één stuk werken.
Voor de Witte Donderdag maakte je
een rustaltaartje en dat probeerde
je mooier te^-ersieren dan de colle
ga's in andere kerken. Je ging ook
kijken, hoe ze het hadden gedaan.
Als jouw rustaltaartje mooier was.
dan had je voldoening. En voor de
Goede Vrijdag stormde je weer de
ladder op, want dan moest de hele
kerk paars zijn. En overal op het
priesterkoor moesten kussens liggen,
want in die tijd wierpen ze zich nog
plat ter aarde. Ik wist precies, welke
kussens ze wilden hebben. Als het
eindelijk Pasen was, kon ik geen
pap meer zeggen. Maar toch had ik
nooit de pest in."
Zelfportret
In de dienstwoning tussen kerk en
begraafplaats kleurt zijn vrouw
Sjaan het sober zelfportret nog wat
bij. „Mijn man heeft altijd voor zijn
kerkie geleefd. De kerk is zijn alles.
Hij kan het werk ook moeilijk aan
anderen overlaten. Hij vindt, dat hij
het zelf altijd beter doet. Als we op
vakantie zijn, roept hij de eerste drie
dagen altijd: „Zou Rinus aan dat
trouwtje hebben gedacht?", en „Zou
Rinus de goeie alben hebben klaar
gelegd?". Daar is die man vol van.
Hij sleept me ook van de ene kerk
naar de andere, want hij moet en
zal weten, hoe andere kosters het
Aan de overkant dampt Bart Voge
laar in zijn leunstoel van zoete za
ligheid. „Ik ben in die 25 jaar nog
nooit één minuut te laat geweest",
zegt hij gnuivend, „nog nooit is er
een mis over tijd begonnen om re
den. dat ik mij verslapen had. Laat
mijn vrouw spreken: Sjaan is het
ooit voorgekomen?"
Sjaan Vogelaar lacht zenuwachtig
en zegt: „Ik herinner me wel, dat er
'ns iemand aan de deur kwam. omdat
hij dacht, dat je nog in bed lag".
„Aha", roept Vogelaar, „dat is het
ware woord. Hij dacht, maar Bart
was de heren altijd één s)ag voor.
Als zij om de kerk heen liepen, was
ik allang door de tuin naar de sa
cristie gerend. Zo liggen de feiten.
Ik zat op topdagen om kwart over
zeven in de kerk, vlak na de oorlog
zelfs nog vroeger. En dan ging je aan
één stuk door. Tot negen uur de
gewone missen en dan om tien uur
en kwart over elf twee rouwtjes.
Daarna gauw eten, even een kwar
tiertje onderuit en dan weer een
trouwtje om drie en een avondmis
om half acht. Sjaan is mijn getuige.
Er zijn tijden geweest, dat ik vijf
tien missen op één ochtend had. Dan
was je blij, als er een paar priesters
tussen zaten, die een beetje opscho
ten en binnen 20 minuten weer ter
rug waren in de sacristie. Want dan
kon je zijn altaar weer voor een
ander gebruiken."
Roeping
„Ik beschouw 't kostersambt dan ook
niet als een vak, maar als een roe
ping. Wie is er vandaag de dag nog
bereid om op zeven dagen per week
te werken? Om zijn vrije zaterdag
en zijn vrije zondag op te offeren
voor de parochie? Net, toen ik met
de heren sprak, zag ik dat het altaar
weer nodig een goede beurt moet
hebben. Ik bedoel maar. Er is in de
kerk altijd werk aan de winkel. Ik
maak rustig weken van 80 uur".
Sjaan Vogelaar schudt verrast het
„De Paaskaars ontsteekt Bart
Vogelaar met de stok. Hij vindt
wel dat het exemplaar van dit
jaar te dik is: „Ik krijg 'm met
geen mogelijkheid mee uit."
parochiaan tegen, die riep: „Wat ga
jij nou met dat beeld doen Vogelaar?"
Ik haalde mijn schouders op en zei:
„Die gaat naar Antoniushove. Zijn
blindedarm moet eruit. Haha".
Mooi gordijntje
„Ik geef de heren nog 'n voorbeeld.
Elke pastoor heeft zijn eigen ziens
wijze en daar torn ik niet aan. Wat
de één mooi vindt, daar spuugt de
ander op. Dat is de gewoonste zaak
van de wereld. Ik had er dus niks
op tegen toen van hogerhand het
bevel kwam, dat het tegeltableau in
de Mariakapel moest verdwijnen.
Voor mij had het er mogen blijven,
want ik stoor me er niet aan. Ik ken
heel wat dingen, die lelijker zijn.
Maar alia, de pastoor vindt het een
onding en dus hangen we er een
mooi gordijntje voor. Mochten er dus
weer andere tijden aanbreken, dan
was het een kwestie van gordijntje
weghalen en het tableau was er
weer. Per slot van rekening heeft
het ding een hoop geld gekost."
„Op een ochtend zegt de pastoor:
„Bart, elke ochtend na de mis van
zeven uur is het gordijn in de Maria
kapel weggeschoven". Ik zeg: „Dat
kan kloppen pastoor", want ik wist
toevallig, dat we een oude dame ïn
de parochie hebben, die zich vrese
lijk opwond over de verdwijning van
het tableau. Als ze 's morgens d'r
rozenhoedje in de Mariakapel kwam
bidden, rukte ze eerst het gordijn
opzij".
Om dc pastoor een plezier te doen
heb ik 's avonds een batterij klap-
pertjes aan dc roe geplakt. De vol
gende dag ben ik achter een pilaar
gaan staan en ik moet zeggen, dat
het resultaat de verwachtingeu
overtrof. Het leek wel een slagveld.
Toen ze daarna toch doorging met
het openschuiven, heb ik het hele
gordijn volgestopt met spelden. Ik
had het net zo goed kunnen I-ten.
want het gordijn is altweer verdwe
nen en het tableau is terug. Zo gaat
dat in de kerk".
Zuster van Liefde
Vogelaar gooit er een vergevensge
zinde glimlach tegenaan. Roep dan
„De heren zeggen maar, welke fo
to's ze willen. Als ik de kaarsen op '1
altaar moet aansteken, gebeurt dal
met de hand. Ik wil wel, dat het op
de foto komt, zoals ik het altijd doe
Met de paaskaars ligt het weei
even anders. Die is te hoog en daar
om gebruik ik daarvoor de stok. Za)
ik de stok even halen of is hel
misschien leuker om een plaatje te
schieten, als ik de offertafel in ge
reedheid breng? Ik kan dan wat
lege ampullen neerzetten, want dat
ziet toch geen mens. En dan natuur
lijk de kelk. Ik heb de tijd nog
meegemaakt, dat je als koster met
ie vingers van de kelken af moest
blijven. Dat werd beschouwd als
heiligschennis. De kelken mochten
alleen worden aangeraakt door een
Zuster van Liefde, die hier in de
sacristie zo'n beetje d'r eigen win
keltje had. Nou lach je erom, maar
Vogelaar slaat met zijn hand op de
stoelleuning. „Wou jy t dan minder
maken Sjaan". zegt hij, „goed, laat
meneer er 75 van maken, maar min
der is het beslist niet. Dat weet je
heel goed Sjaan. Toén we nog com
muniebanken hadden, ben je vaak
genoeg bijgesprongen met het klaar
leggen van de dwalen. Zo is dat. Ik
wil rustig bekennen, dat ik graag
13
H
eens een dagje zou vissen. Vissen Is
mijn grote liefhebberij. Maar toen Ik
vanmorgen naar het altaar keek,
wist ik, dat het er de eerste tijd niet
van komt. Ik houd nu eenmaal 1
perfectie".
Vanwege diezelfde perfectie heeft
Vogelaar zich ook nimmer aangeslo
ten bij de kostersbond. Hij zegt: „Ik
ben één keer op een vergadering
geweest, waar een priester sprak
over de nieuwe liturgie. Hij had er
kennelijk weinig zin in, want hij zat
al maar op zijn horloge te kijken. Ik
heb toen gedacht: „Die nieuwe litur
gie haal ik wel uit een boekje. Daar
heb ik geen bond voor nodig.". Later
heb ik ook nog een formulier thuis
gekregen, dat ik moest invullen. Ze
vroegen vanwege de bond, of Ik geld
kreeg voor het luiden van de klok
en voor een sacramentsprocessie. Ik
heb dat papier verscheurd, want
daar hebben ze geen moer mee
maken. Laten ze maar zorgen, dat
de kosters wat meer vakantiegeld
krijgen."
Drie heren
Vlak na'Pasen heeft Vogelaar zijn
zilveren kostersjubileum gevierd.
Het moet hem van het hart, dat het
een stijlvolle gebeurtenis was, die
■ijem voor eens en voorgoed heeft
duidelijk gemaakt, dat Bart aan het
parochiehart vastgebakken zit. Er
was een leuke receptie met veel
dozen sigaren en een meerstemmige
Latijnse mis. waarvoor de inmiddels
afgedankte koorzangers nog eenmaal
naar het orgel waren geklommen.
„Ik heb wel van tevoren tegen de
pastoor'gezegd: „Doe me ^n lol en
houd het eenvoudig". Een koster zit
nu eenmaal in een glazen huis en ik
koop niks voor schele ogen. Ik hoor
de nog net bijtijds, dat de pastoor er
een mis met drie heren tegenaan
wilde gooien, maar dat heb ik hem
uit. zijn hoofd kunnen praten. Ik heb
de avond tevoren wel de albe met
de mooie rand en het kazuifel met
de rode rand klaar gelegd. Een beetje
feestelijkheid kan nooit kwaad. Ik
las trouwens in de kerkberichten,
dat ze zes misdienaartjes bij elkaar
hadden gescharreld en daarom heb
ik toen ook maar zes toortsen klaar
gezet. Goed, het was mijn eigen
feest. Maar een ander denkt er niet
Vogelaar geeft zijn vrouw een wenk,
dat de kelkjes nog eens gevuld moe
ten worden. Hij geeft haar ook op
dracht om meneer een fijn sigaartje
voor onderweg mee te geven. „Ik
heb mijn hele leven in de kerk
gewoond", zegt hij, „mijn vader was
hier vóór mij de koster en als hij
zondags naar huis kwam, had hij
altijd een schoenendoos bij zich met
zijn salaris. Dertig gulden in kope
ren centen. Als ik nou mijn ogen
dicht doe, zie ik hem weer aan tafel
al dat geld tellen. Hij maakte er
rijtjes van tien van. Ik ging als kind
aan de rokken van moeder het
plaatsegeld ophalen en later ben ik
misdienaar geweest. Ik vond het ei
genlijk de gewoonste zaak van de
wereld, dat de vorige pastoor vroeg,
of ik de plaats van mijn vader wilde
Als ik het nog eens over mocht
doen werd ik nooit meer Kositer.
LEO THURING
Bart Vogelaar: „Koster is geen
vak. maar een roeping."