Wonder olie ENORME VARIATIE IN rHUIS IN HUIS UIT" 3 Beeld van het leven in twee laatste eeuwen EEN PEILING VAN DE VICTORIAANSE MENS 111*-.,- een kunstmuseum worden mooie dingen i vroeger en nu bewaard en getoond. Het ard« l0"* gebeurt en honderdduizenden iten> >'<'cren ervan- Maar het is een feit dat ^)wel alles wat in een museum getoond innatuurlUke achtergrond kralgt. nstwerken z(jn meestal bestemd ring" te brengen in het dagelUkse leven, m apart gezet te worden in museu Sterker geldt dit nog voor kunstnijv d. meubelen en kleding. Dat zUn zaken ,in de vitrine" doodse voorwerpen worden, kan vaak niet anders. Toch is het een rademing om een tentoonstelling te kunst, meubelen, gebruiksvoorwerpen kleding in volkomen geïntegreerde s ig vertoond worden. Zo'n tentoonstelling „Huis in - buis uit", die tot en met 16 r zien ia in het Haagse Gemeentemuseum. leze tentoonstelling zijn er vitrines, dienen als nadere toelichting op 26 ensgrote scènes die een beeld geven leven, de mode, de woonstijl van tste tweehonderd jaar. Die twee i telkens in korte stukjes opgedeeld. Men ndelt er dus door de tijd, men gaat it huis in - huis uit, want interieurs sselen af met „stukjes buiten" dige is dat de samenstellers gezocht heb- ar enorme variatie. Zo zijn er eetka- salons, een studeerkamer van een mtenverzamelaar, een schildersatelier. vocatenkantoor. een bioscoopfoyer. n en zelfs een heel hippe boutique theaterzaaltje. In alle ruimten staan sluitend authentieke meubelen, hangen thentieke gordijnen, is elk gebruiksvoor- rp historisch verantwoord. profe vondst vormt de inbreng agse Kostuummuseum, want elke scène i ewoond", overal staan of zitten r tijd (poppen uiteraard) die gekleed gaan originele kostuums uit die tijd. Dat geeft scène iets ongemeen levendigs, het laat >ien dat de enige manier waarop de rijke :tie van het Kostuummuseum effectief md kan worden de wijze is die hier ge- >beerd werd. verscheidenheid heeft overigens niet tot olg dat men de historische draad kwijt kt. Men kan de mode bijvoorbeeld vrij- op de voet volgen en „mode" staat hier veel meer dan alleen maar kleding. Als tentoonstelling begint is die mode het *x», de Louis-XV-stijl. ze wordt al snel 'ofgd door Louis XVI, die zo graag terug- ep naar klassieke motieven. Sterker >rdt dat nog in de Empiretijd, toen het •Egyptisch was wat de klok sloeg. randeringen doen zich pas voor i, de tijd van de Camera Obscura. woonstijl wordt heel huiselijk dan en wel erg gezellig. Twintig jaar later lait die huiselijkheid om in een sfeer van h met te overdadige en te kleurige :leding van overvolle interieurs. In die past ook het museumzaaltje, propvol langen en aansluitend, met een knipoogje Allebé, een Pleistergalerij met gipsko- van antieke beelden, jjfet schildersatelier van ca. 1880 (met origi- fjfj le meubelen van o.m. Matthijs Maris en isboom) laat zien hoe men in die tijd een mantische hang had naar de zeventiende zelfs naar nog vroeger tijden. De de betimmeringen en koperen kaarsen den opnieuw populair. sseling baanbrak. Ze wordt getoond in twee hitterende interieurs en een heel kenmer- Ze bloeide slechts kort, maar '.rkwaardigerwijs toch een grote »n oed ook op onze hedendaagse stijl. md 1915 is er een breuk tussen Amster- en Den Haag. Vlak bij elkaar ziet men enorme tegenstelling tussen de logge nen van de Amsterdammers tegenover rechtlijnige van de Stijlgroep Kort na breekt de Nieuwe Zakelijkheid door ziet een Gispeninterieur en kapitale "Andsten door een vrijgehouden venster op Berlages museumgebouw, dat lardoor als het ware in de tentoonstelling ordt ingebouwd, oorlogsjaren moesten worden overgesla- Oorlog is een slechte tijd voor cultuur, eerste jaren erna worden in hun scha- elheid getoond: rotan, meubeltjes, een antenbak en een stuk zeil op de vloer; veel toen niet. Dat de welvaart snel ugkeerde toont de in de vijftiger jaren •gekomen mode van het bermtoerisme. We dan al bijna in eigen tijd, die wordt fcngeduid door het tonen van nieuwe moge- |kheid door kunststoffen, een andere allure in boutique en in de mensa van Twentse t.h. Een zebrapad voert naar het >t: door een spiegeleffect wordt de bezoe- opgenomen in het laatste tentoonstel- kigsbeeld: beeld van de mens van 1971. Het schildersatelier De muntenverzamelaar uit ca. 1820 Foto's Simon E. Smit De Pleistergalerij van het museum Muaiekmaken rond 1780. De dansmeester bespeelt de „dansmeestersvioal", het kleinste strijkinstrument ook wel „pochette" genaamd omdat het viooltje in de zak van de jaspanden kon worden meegedragen. ZATERDAG 6 MAART 1971 De nieuwste roman van Helga Rueb- samen is niet veel groter dan Lazaril- lo de Tormes en hij vertoont overeen komsten met deze eerste der schel menromans, ook wel naar het woord picaro of schelm picareske romans ge noemd. De schelm is er een vrouw en ze heet Mies Taras. Men noemt haar ook wel inplaats van Taras, Mies Misère, omdat ze zo verschrikkelijk lelijk is en zo mager als de ellende. Misère is een naam die in het gehele genre van de verloederden past. Helga Ruebsamen heeft haar verhaal bijzon der merkwaardig gecomponeerd of ge structureerd om een modewoord te gebruiken. Ze begint op Madagascar waar de vertelster of liever de bezorgster van de avonturen van Mies Taras door deze merkwaardige vrouw zowat ge vangen gehouden wordt. De vertelster had met medewerking van de hotel houdster Julia Schneider von Zahn, die in haar menopauze eens wijlen Schneider trouwde, naar de tropische eilanden gewild. Nu ze er begeleid door Mies Taras is, wil ze weer weg en niet geh>-el ten onrechte want Mies of Misère behandelt haar slecht. Ze besluit dus gebruik te gaan maken van een wapen dat ze nog altijd tegen die van Taias neeft. De vertelster is allergisch -oor begrafenissen. Ze is journaliste en haar vielen natuurlijk altijd de begrafenissen ten deel. Na zo'n ongelukkige begrafenis in Den Haag ontmoette ze Mies Taras en die heeft haar destijds een stapeltje pa pieren met het verslag van haar vrij recente verleden gegeven. Waarom ze dat deed is min of meer raadselach tig. Histoire intime Ze deed het waarschijnlijk om roman technische redenen In ieder geval de vertelster, die oo een bepaalde plaats met H.R. tekent, bezit die histoire intime en heeft ze op Madagascar zeer vernuftig verborgen. Mies Taras is zonder twijfel een loeder Ze gapt als ze kan alles wat van haar gading is en ze schijnt in voortdurend geld gebrek te leven. Mies is een raadsel als men het eerst met haar kennis maakt, en ondanks de meer dan vrijmoedige openhartig heid van haar levensverslag door haar zelf neergeschreven, blijft ze dat tot op de laatste bladzijde van Wondero lie, dat bij Querido te Amsterdam verscheen, toe. Het tweede gedeelte bestaat uit die bekentenissen en men kan er inderdaad bemerken, dat het bezit van deze bekentenissen een wa pen tegen haar kan zijn. Het is en dat klopt niet helemaal in dezelfde stijl als die van de vertelster geschreven, alleen nog meer zo. Men treft er de termen die in de wereld der schelmen vroeger gebruikt werden, maar die tegenwoor dig meer gemeengoed zijn. Zowel de vertelster als Mies Taras zijn uiter mate ruw in de mond en ze zeggen alles wat in hen opkomt bepaald onomwon den. Ook naar erotische avonturen verzwijgt Mies niet, maar heel veel weet ze er meestal niet meer van, omdat ee voor het tot erotiek kwam doorgaans zo dronken was, dat ze er zich later vrijwei niets meer van kon herinneren. Ze tracht het nu eenmaal nodige geld voor het bestaan te krij gen door telefoonlijsten te verkopen, lijsten met fcdveitenties en een ope ning om telefoonnummers die men geregeld nodig heeft in op te schrij ven De baten komen natuurlijk van de advertenties, die ze de kleine mid denstand opdringt. Ze is daar onbarm hartig in, er zijn ook klanten bij die bij wijze van spreken wonderolie moeten hebben voor ze afschokken. Mies Misère is er om hun die wonder olie toe te dienen. Ze schaamt er zich zelden voor. Als ze op zoek is om een mantel te jatten van de gasten van haar gast vrouw ontmoet ze de beeldhouwer Herman Casarés die haar meeneemt naar een oude zonderling Désiré Mo deste, ook wel Dis of Dees je genoemd. Hij heeft Herman Casarés honderd duizend beloofd, maar hij schokt niet af. Mies Taras zou Mies Taras niet zijn als ze de cheque niet wist te bemachtigen, ze neemt hem mee en ze heeft tevens een middel gevonden om Deesje te chanteren. Dat chantagegeld houdt ze, maar het geld van de cheque zet ze om in Koninklijke Olie, dat ligt klaar voor Herman. Wonderolie is een kluchtig en wat oppervlakkig boek, maar hoe kolderachtig soms het is het menselijke toch niet vreemd, JOS PANHUIJSEN als zo vaak in het voorbeeld van schit- ie tentoonstellingstechniek. Goed, de rie u>as enorm dankbaar, maar pas de inrichting kon een optimaal effect •rden bereikt. Onder leiding van conser- itrice dr. Beatrice Jansen (ze is jaren met project bezig geweest) is de tentoonstel- 3 uitgegroeid tot een evenement. Tot in kleinste onderdelen, neem bijvoorbeeld de llichfing, maar ook in de hele conceptie. moderne jonge kunstenaars zich met ithousiasme gezet hebben aan het schilde- n niet gering deel ogen van de opzet bij. en moet daarbij bedenken dat dit levendi- beeld van twee eeuwen vrijwel uitslui- ;nd kan worden gegeven aan de hand van leven van de rijke stadsbevolking. Dom- 'eg omdat er uit het leven van de „gewone te weinig materiaal over is om zonder ïcontructies tot een goed beeld te komen. hemelbed wordt nu eenmaal eerder ewaard dan een stijfselkistje. toer die maar even in de gelegenheid is >et de tentoonstelling gaan zien. De gewo- museumbezoeker komt natuurlijk vanzelf 'ri, maar als u vindt dat museumbezoek "genlijk maar een saaie aangelegenheid is: Huis in - huis uit" is totaal anders. Het is eerlijk. Neem vooral ook kinderen mee. hen is het dubbel-heerlijk. Vg. In zijn roman De minnares, een uitgave van Holkema Warendorf te Bussum, is John Fowles tot een heel subtiele confrontatie gekomen van onze tijd met de Victoriaanse. Hij heeft aan zijn boek een aan Marx ontleend motto meegegeven: „Elke bevrij ding is een verbetering van de mensenmaat schappij en de onderlinge menselijke ver houdingen". Deze gedachte die, hoe juist zij op zich ook is, niet opzienbarend en zeker niet erg origineel is, bevat als motto toegepast op Fowlers roman een ironie. Maar tegelijkertijd ook een serieuze waar dering van een werkelijkheid. De ironie is geconcentreerd op de twijfel, of er na het Victorianisme wel een bevrijding heeft plaatsgevonden Maar tegenover die twijfel wordt het beeld geschetst van de Victori aanse onbarmhartigheid en hypocrisie, en dan moet je erkennen dat de werkelijkheid van nu toch wel iets van een verbetering in bevrijding in zich heeft. Fowles heeft het aangedurfd om nu en dan persoonlijk in de roman in te grijpen; hij doet dat min of meer bespiegelend, met de waarschuwing aan zijn lezers, dat de figu ren die door hem worden beschreven nooit hebben bestaan. Zodat dus ook hun lotgeval len een fictie zijn. Het is een kunstgreep, die met name in het Victoriaanse tijdperk en kort daarna (èn kort daarvoor), door diverse romanschrijvers is toegepast. Het is een heel gewaagde kunstgreep; je moet als verteller en karakterverbeelder heel sterk in je schoenen staan, wil zij een geslaagd efefet opleveren In veel gevallen is de kunstgreep een middel geweest voor een in verhaal en verbeelding vastgelopen auteur om zijn roman weer op gang te krijgen: de wielen zijn in de modder blijven steken, even het hefboompje van de eigen zakelijke bespiegeling eronder en het zaakje rolt Fowles staat verduiveld sterk in zijn schoe nen. Zijn bespiegelende ingrepen dienen ook niet ter verklaring van contemporaine ge dachten of voor het aanbrengen van een duidelijke relatie tussen bepaalde figuren en bepaalde contemporaine opvattingen; hij verbeeldt zijn personen en lotgevallen inte graal in hun tijd, een tijd die niet zijn tijd is geweest. Maar in het onderbewuste van de auteur blijft de vraag dreinen: waarom doe ik dit? Waarom hou ik me zo intensief bezig met mensen, wier graven al zo dik wijls moeten zijn omgeschud, dat hun ge beente nergens meer is terug te vinden; zelfs niet in de lijmpot die ik me aanschaf. Met andere woorden, de auteur voelde zich min of meer onbehaaglijk door zijn geboeide belangstelling voor een verleden dat voor goed voorbij is. Maar hieiln komt jui9t het punt van wrij ving aan het licht. De door Fowles opgeroe pen figuren, die nooit bestaan hebben en die gesitueerd zijn in een voorbije tijd, zijn volop levend. Fowles voelt zich lichtelijk verbaasd over hun levende realiteit; zij be zitten een onverwoestbare actualiteit. De verbazing gaat niet zover, dat de auteur zich er onbehaaglijk onder zou hebben ge voeld. Maar de contradictie wekt wel zijn nieuwsgierigheid; hij laat voor een ogenblik de mensen voor wat ze zijn, vestigt de aandacht op hun verbeeldingsinhoud en neemt een rationeel contact op met het verleden: in dit geval het Victoriaanse tijd- Hij durft het zelfs aan om aan bepaalde aspecten een heel hoofdstuk te besteden. In hoofdstuk 35 stelt Fowles de vraagWaar zesduizend. Waarin de heiligheid van het huwelijk (en kuisheid vóór het huwelijk van elke kansel werd verkondigd(-) en waarin nog nooit (of bijna nooit) zoveel publieke figuren, de toekomstige koning voorop, een schandelijk privé-leven hadden geleid Waarin er een enorme vooruitgang en bevrijding bestond op elk (-) gebied van menselijke activiteit; en niets dan tirannie op het persoonlijkste en fundamenteelste Maar iets verder komt Fowles tot een veel betekenende uitspraak: namelijk dat we in de gedragspatronen van de mens ,,in werkelijk heid te maken hebben met een menselijke constante: het verschil is een vocabulaire, een graad van vergelijking." Het is dit besef omtrent de menselijke con stante in de gedragspatronen, dat het Fow- mee worden wij geconfronteerd in de ne gentiende eeuw? Een tijdperk, waarin de vrouw heilig was; en je een meisje van dertien kon kopen voor een paar pond een paar shilling als je haar maar een uur of twee wilde hebben. Waarin meer kerken werden gebouwd dan in de hele voorgaande geschiedenis van Engeland; en een op de zestig huizen in Londen een bordeel was (de moderne verhouding is dichter bij een op de les heeft mogelijk gemaakte om zijn figu ren, die omstandigheden uit een verleden periode meemaken, een fascinerende gees telijke en lichamelijke realiteit en actuali teit te geven. Zonder er direct op te wijzen (of het op een slinkse manier te suggere ren), laat hij voelen dat in bepaalde opzich ten (vooral sociale) bevrijdingen hebben plaatsgevonden. Maar deze bevrijdingen gaan, herleid naar onze menselijke individu aliteit. gepaard met quasi-veranderingen. Met name de spontaneïteit welke ook, de godsdienstige, zinnelijke, zakelijke, begerige, misdadige etc. is een menselijke constan te. Zij is onverwoestbaar, eeuwig modern en eeuwig ouderwets. Uit die spontaneïteit leven de door Fowles geschapen romanfiguren. Er zijn twee contactpolen, Charles Smith- son en Sarah Woodruff. De paradoxale term is juist: de twee figuren zijn tegengestelden en vormen, samengebracht, een vlammende, sterke eenheid. Hun tijd maakt het onmoge lijk, dat dit tezamenbrengen totstand komt. Maar elke tijd zou dat onmogelijk hebben gemaakt, omdat zowel de neiging tot contact als de neiging tot afwijzing van contact voortkomen uit die eeuwig ingewortelde menselijke spontaneïteit. Het verhaal is te uitgebreid en te gecompli ceerd om in enkele regels te worden samen gevat; elke samenvatting zou een onjuiste weergave bevatten. Maar uit het voorgaande zal men begrepen hebben dat, hoe levend en boeiend het verhaal door de waarachtige menselijkheid ook mag zijn, dat verhaal geen hoofdzaak is. De hoofdzaak is Fowles' melancholische confrontatie met het verle den: de confrontatie van een mens, die de wereld van nu doormaakt, met de mensen die de wereld van queen Victoria doormaak ten. In deze confrontatie blijkt het leven onverwoestbaar te zijn. Dat zou een reden voor optimisme zijn. Maar het leven heeft ln zijn onverwoestbaarheid te veel constanten: dat is weer een reden voor melancholie. En zo kan ook de toon van Fowles' uiterma te boeiende roman ook het best worden geken merkt: melancholisch optimisme. D. OUWUNDIJK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1971 | | pagina 13