DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE VAN JAPAN Aan niets wordt in Japan zoveel aandacht besteed als aan de zogenaamde industriële revolutie. Ook buiten Japan houden tallozen zich met dit fenomeen bezig. Het mag dan ook ronduit een wonder genoemd worden dat een land dat vijfentwintig jaar geleden een land van bedelaars geworden was, in nog geen kwart eeuw tijds de top van de industriële ladder wist te bereiken en daarbij grote industriële mogendheden als West-Duitsland en de Sovjet-Unie achter zich liet. Alleen Amerika ligt nog voor op Japan. In een eerste artikel over dit onderwerp neemt Bertus Aafjes de lezer mee naar een Japans heldenkerkhof omdat hij meent dat hier de sleutel voor dit merkwaardige verschijnsel te vinden is. Maar men moet nooit te hard van stapel lopen in Japan. „Wie haast heeft, make een omweg", zegt de oosterse wijze g. Twaalf jaar geleden bezocht ik voor het eerst Japan, een land dat de oorlog op vernietigende wijze verloren had. Zes jaar ge leden bezocht ik Japan voor de tweede maal en zag een land dat de morele klap van de nederlaag te boven gekomen was en dit ierde door op eigen grondgebied het grote verbroederingsfeest van de vredelievende competitie, de Dlympische Spelen, te houden. Dit keer bezoek ik Japan voor de derde maal. Weer heeft het land lich op een opzienbarende wijze vtrder ontwikkeld en taal en te- Aren over de ontwikkeling is dit keer de wereldtentoonstelling die op Japans grondgebied gehouden wordt. De bezoeker die hier twaalf jaar geleden voor het eerst kwam, ge looft vandaag zijn ogen niet. Hij dwaalt door Tokio, een stad die niet alleen de grootste stad ter wereld is zij heeft een door snee van vijftig kilometer en telt meer dan tien miljoen inwoners maar hij dwaalt ook door een stad die met geen andere stad op aarde vergelijkbaar is. Nu eens bevindt de bezoeker zich uren lang ondergronds, dan weer be weegt hij zich over wegen die als zwevende lasso's van steen over de stad heen liggen, 's Morgens kan hij zijn morgenmaal gebrui ken in de ingewanden der aarde propere eethuisjes vindt men bij honderdtallen ondergronds 's avonds kan hij dineren in een draaiend restaurant, onder de sterren en nachtelijk Tokio aan zijn voeten voorbij zien trekken met de langzame precisie van een wijzer op de wijzerplaat van een uurwerk. Men heeft doorlopend het gevoel in een stad te verblij ven waarvan het stadsplan door een schrijver van science-fiction ontworpen is. Mensen verdwijnen op raadsel achtige wijze in de grond; men sen rijzen op even raadselachtige wijze weer op uit de bodem, auto's er zijn er twee miljoen glijden geruisloos spelonken bin nen en verdwijnen in onzichtbare parkeergelegenheden. De bewo ners van Tokio bewonen hun vol gebouwde buitenplaneet met een efficiency die men op geen enkel ander stukje aardbodem aan treft. De mensenmassa's bewegen zich snel en gericht naar hun bestem ming, ieder individu heeft een zichtbaar doel; men ziet het aan zijn gedragspatroon. Onwelwil lende bezoekers zijn geneigd te menen dat het gedragspatroon van de Tokiomens dat van de robot, evenaart. Ik geloof niet dat dit waar is: het blijft menselijk en is beslist niet somber (wat zo vaak beweerd wordt). Het is eer der opgewekt. Ieder Japans indi vidu gaat gelaten lachend op zijn doel af al is dat doel mis schien zelfmoord. Want een Ja panner kent geen individuele ne gatieve instelling, zelfs zijn sprong uit de negende verdieping is een positieve stap. Het is geen zelfvernietigingsdaad, zoals bij ons het is op oosterse wijze een onbevredigende situatie rui len voor een mogelijk betere. Iedere Japanner is bezig iets te doen met volle inzet van zijn persoonlijkheid en hij doet het of hij persoonlijk de meest eervolle opdracht van hel keizerrijk uit- Opdracht uitvoeren Men hoeft geen socioloog te ziji om ademloos geïnteresseerd dooi Tokio te wandelen. De oude veel kleurige hemden met het wapen ol merkteken erop dat aangaf welk beroep men had of tot welk gilde men behoorde zijn verdwenen, maar de keurig geklede Japanse dames en heren tonen ook zonder dit merkteken door houding en gebaar dat zij bezig zijn een op dracht uit te voeren en doen dit, zoals gezegd, met opgeheven hoofd als ware 't de meest ver heven opdracht van het keizer rijk. Overal wordt gebouwd, on dergronds en bovengronds. Bijna geluidloos aan hinder voeten van de wielen auto's legt 1 derden. Onder de de voorbijgangers en van voorbijschietende dekt ondergrondse werkzaamhe den eenvoudig af met metalen wegdekken en men ondervindt niet de minste hinder van zaken die Amsterdam en Rotterdam maandenlang in plaatselijke be roering houden. Tokio is een we reldstad in voortdurende statu- nascendi. Haar beeld verandert onder de ogen van de bewoners. Bezoekers vinden na enkele jaren hun hotel niet weer, zozeer is de omgeving gewijzigd, aangenomen dan dat het hotel zelf niet heeft plaats moeten maken voor een ander. De Japanner is altijd al een bewegelijk bouwer geweest, zijn houten huis is in- en uit- neembaar en met eenvoudige middelen uit te breiden. Dit prin cipe toegepast op een stad schept een waar universum in wording dat op het eerste gezicht chao tisch aandoet maar dat bij nader inzicht toch van een onverbidde lijke logica blijkt te zijn. In een halve eeuw tijds werd de stad twe'emaal van de aardbodem weggevaagd. Als een geweldige bonte feniks verrees zij uit haar as de as van de aardbe ving en de as van de oorlog. Van Tokio zou men bijna zeggen dat het een stad is die men even gemakkelijk opbouwen kan als vernietigen ware het niet dat men zich bij iedere stap verwon dert over de geweldige technische prestaties en de architectonische inventiviteit van haar makers. Maar misschien is dit wel de paradox van de feniks: door zichzelf levend in het vuur te laten verteren, herrijst zij scho ner (en in ieder geval technisch volmaakter) uit haar as. Vanzelfsprekend is ook de creatie van Tokio evenals rlc creatie van het Japanse industriële wonder een schepping die typisch Japans is en die niet los te denken is van de typische mentaliteit van de Japanse mens. Werken wordt spelen Overal rijzen geraamtes van gi gantische bouwwerken omhoog 'en als de bezoeker even rustig op een stalen balk gaat zitten om eens toe te kijken dan ziet hij hoe iedere bouwvakker met helm en in smetteloos kostuum zijn taak verricht met de liefde en de ijver van een jongen die een dure meccamodoos gekregen heeft en aan een werkstuk bezig is, waarbij het nuttige zich zo duidelijk met het aangename verenigen laat, dat met een kleine variatie op het kinder rijmpje het werken hier spe len wordt. De geringste geünifor meerde werkman is geen kleine grauwe proletariër, hij gedraagt zich eerder op zijn eigen vier kante meter als een directeur. Men komt vrijwel onmiddellijk tot de bevinding dat iedere Ja panner als bedrijfslid deel uit maakt van een geheel, maar dat hij zijn onderdeel uitvoert als was hij op dat punt de baas zelf. In een groot bedrijf is iedere werkman, iedere bediende, iedere ambtenaar een wezen dat een stuk verantwoordelijkheid draagt. Jan Gemak die bij ons om de minste reden ziekteverlof viert of bij de eerste vrieskou van zijn bouwwerk klimt en naar moeders potkachel verhuist is in Japan ondenkbaar. In Japan is het on mogelijk te spreken van een in dustrieel proletariaat, men moet er spreken van een industriële elite, die zich met hoofd en hart inzet voor een bovenpersoonlijk ideaal: de grootheid van Japan. Deze elite heeft Japan in vijfen twintig jaar tijds van een platge gooide natie tot een van de in dustriële reuzen van de wereld gemaakt. Het vormt op de we reldmarkt een machtig klaver blad van vier met Amerika, Rus land en West-Duitsland en het is op menig punt deze landen reeds voorbijgestreefd. Makers van prognoses houden er ernstig re kening mee dat Japan nog deze eeuw zijn medereuzen op de lad der voorbij zal streven. En dat, rond het jaar tweeduizend, een klein mannetje op de hoogste sport van de industriële ladder zal staan, zwaaiend met een klei ne witte vlag, waarop de oranje bol van de rijzende zon is afge beeld. Men kan daar blij om zijn of droevig, men kan daar een goed voorteken in zien of een slecht, duidelijk is dat de kaarten zo liggen. In duizenden artikelen in de wereldpers hebben experts op sociologisch of financieel ge bied dit met cijfers en getallen aangetoond. Zij hebben daarbij verklaringen gegeven die de lezer aan het thuisfront enig idee moeten geven over het hoe en waarom van de industriële revo lutie van Japan. Het zijn verklaringen die vaak zeer gedocumenteerd zijn maar die toch niet tot de verbeelding van de lezer spreken omdat zij eigenlijk nauwelijks tot het we zen van de zaak doordringen. Het zijn nauwelijks verklaringen voor westerse lezers volgens het gang bare westerse gedachtepatroon Men komt daarbij vaak tot be spottelijke en ook minderwaardi ge conclusies. Conclusies als zouden de Japan ners 's werelds meest volmaakte imitators zijn, wier begaafdheid 'm iets na te maken zo uitermate groot is, dat hun voornaamste kracht erin schuilt uitvindingen van anderen over te nemen en deze te verbeteren. Men be schouwt hen dan als geniale apen die vanuit hun boom de kunstjes der aardbewoners hebben afgeke ken om ze daarna, hooj en droog in hun boomkruin, zodanig te vervolmaken dat zij er dezelfde aardbewoners mee tot vertwijfe ling brengen. Dit is natuurlijk <*cn nauwelijks verholen vorm van jaloezie, de vos die niet bij de honing kan zegt „Hü is bit ter". De fout in de beoordeling van de wonderbaarlijke Japanse succes sen berust op het feit, dat deze successen bezien worden door westerse rationalisten die de re delijkheid van het westen toepas sen bij de analyse van oosterse methoden en werkwijzen. Wil men de industriële revolutie van Japan begrijpen dan moet men vooral niet uitgaan van een wes ters denkpatroon. Men moet daarentegen uitgaan van het Ja panse denkpatroon dat geheel verschilt van het westerse en waarbij men het westerse begrip „denken" beter vervangt door het oosterse begrip „doen". Want de Japanner denkt meer vanuit een gedragspatroon dan vanuit een denkpatroon en zijn gedachtegan gen ontleent hij niet aan redene ringen van speculatieve aard, maar aan zijn oosters levensge voel en zijn geheel eigen oosters- Japanse moraal Wie over „het Japanse wonder" op westerse wijze gaat filosoferen verdwijnt geheel in de mist. Wil men een verklaring geven van het fenomeen Japan, dan kan men d.t het best doen door zijn ogen de kost te geven en door voortdurend te letten op het we zenlijke in het leven van de Ja panner. Het is een synthetische methode die in wezen even een voudig is als de analystische me thoden van het westen ingewik keld, omdat de laatste vastloopt in een oerwoud van feiten, getal len en verklaringen, die in hun abstractie geneigd zijn het con crete probleem eerder van zijn duidelijkheid te ontdoen dan het scherp te stellen. voorstelt, een geharnaste figuur in koper geplet. De tempelingang is een poort met twee hoge voor hoofden, waarop honderden blau we duiven in dodelijke ernst een zoete muziek koeren. Achter de tempelingang bloeit nog een Ja panse kers, de laatste bloem blaadjes dwarrelen aarzelend om laag maar men zou zioh met recht met de Japans0 Haikoe- dichter kunnen afvragen of het de eerste vlinders zijn die om hoogvliegen. Voor ons bevindt zich nu de hondo: de hoofdhal van deze tempel. Het is een ver maarde tempelhal waaar genera ties van monniken kwamen en gingen om in deze hal de ware beoefening van Zen te leren. Ons doel is echter niet de hal. wij slaan voor de hondohal af en gaan naar het kloosterkerkhof. Wij passeren een kleine bron, lie felijk omrankt door rietstengels, een oude Zenartiest zou er met zijn penseel een meesterlijke te kening van hebben kunnen ma ken. In deze bron wiesen de 47 dolende ridders het bloedige hoofd van hun vijand om het vervolgens op het graf van hun heer te plaatsen, die hier naast zijn vrouw op dit vredige kerkhof begraven ligt. Maar hij ligt er niet alleen met zijn vrouw. Hij ligt er met zijn 47 getrouwen, ridders of samoerai, die na zijn dood dolende ridders werden en daarom ronin genoemd worden. Zij pleegden alle 47 harakiri na dat zij de dood van hun heer gewroken hadden en dat is de reden waarom zij, in keurige rijen Kaboeki-opvoering Wierook Naast de zojuist genoemde bron, waarin het bloedige hoofd werd schoongewassen staat een vrolijk vrouwtje en verkoopt bosjes groene wierookstokjes. Tien yen kost zo'n bosje, een Nederlands dubbeltje. Iedere bezoeker koopt een bosje, ik ook. Onafgebroken schuifelen mensen aan, boeren mensen van buiten met tomaatro de gezichten, schooljongens in zwarte uniformen, keurig geklede burgermensen met even keurig geklede kinderen, mannen en vrouwen in kimono; men ziet er nog vele op dit eerbiedwaardi ge kerkhof. Alle bezoekers bege ven zich naar de graven van de 47 ronin, buigen zich voor de grafstenen en leggen eerbiedig een groen wierookstokje op de berg van wierookstokjes die reeds smeult op de stenen offertafeltjes voor de grafstenen Heel het kerkhof met zijn donkerbladige Japanse mispelbomen en zijn bloeiende cameliastruiken is ge huld in zoete wierookgeur. Ook op het graf van heer Asano en zijn vrouw worden steeds maar brandende wierookstokjes gede poneerd. De wierook golft tussen de krui nen van de loof- en naaldbomen door naar de hemel als een geu rige bede om zielerust voor deze doden. Ook ik leg een wierook stokje op het graf van heer Asa no en zijn vrouw. En vervolgens deponeer ik brandende wierook stokjes op de zevenenveertig gra ven van de dolende ridders, waarop in voor mij onleesbare leestekens hun namen en leeftij den gebeiteld staan. Bij het graf van hun aanvoerder OisJ! Koer a- nosocke verblijf ik iets langer. Ik voel iets als ontroering, een zelf de gevoel dat men ondergaat bij een hevig dramatische scene in een kaboekispel. Japanse mannen rond mij buigen ingetogen voor het graf. Japanse vrouwen bren gen zwijgend de handen bijeen in gebed. Het zijn vooral de ouderen die bidden en buigen. De jonge ren fotograferen... Ook op het graf van Oisji Yosji- kane, de jongste ronin, vijftien jaar oud en zoon van aanvoerder Koeranosoeke leg ik mijn bran dende wierookstokje De Japan ners bezien het vanuit hun oog hoeken zonder iets te laten blij ken. Maar het is voelbaar dat zij mijn daad appreciëren. Ik brand wierook op de graven van zeven enveertig dolende ridders, die ha rakiri pleegden. Wie mij dit ooit in hot verleden zou hebben voor speld zou ik voor gek versleten hebben. Vandaag doe ik het. Niet zonder ontroering. Ik weet het goed dat de lezer mij tot hier toe maar moeilijk volgen kan. Hij kent dan ook waar schijnlijk de .eschiedenis van de ze zevenenveertig hnrakiriplegers niet. Zij behoren tot de meest bewonderde figuren van Jt^an. men beziet ze als heiligen of halfgoden. Ieder kind kent hun geschiedenis; rond nieuwjaar worden hun lotgevallen in het kaboekitheater ten tonele ge bracht en dat kaboekispel is in Tokio een evenement gelijkwaar dig aan dat van de Gijsbrecht in Amsterdam. Met dit verschil dat dit kaboekispel de toeschouwer even sterk ontroert als de Gijs brecht hem verveelt en dat het eerste stuk voor de Japanner een bron van geluidloze tranen is, terwijl het laatste voor de Am sterdammer meestal aanleiding is voor een nauwelijks onderdrukt gegeeuw. Waarom? Als men dat begrijpt, begrijpt men de Japanse ziel. De geschiedenis van de ze venenveertig dolende ridders is zo Japans dat de kennis er van meer bijdraagt tot de kennis van ho' Japanse volk dan alle boek werken die door westerlingen over dit volk geschreven wei-den Het is daarom noodzakelijk dat wij deze geschiedenis een andere maal iets uitvoeriger verhalen Want wij zijn er zeker van dat hij, die deze geschiedenis kent. de sleutel bezit tot het geheim van de veelbesproken Japanse indus triële revolutie. Oplossing Laat ons de euvele moed hebben om te trachten het probleem van de Japanse industriële revolutie op een mooie Japanse lentemor gen op te lossen. Op oosterse wijze. Wij werpen alle werken van de sociologen en technicolo- gen voor een ogenblik in de prul- Iemand met al hun feitenmate riaal en cijfertabellen en gaan naar een tempel. Het is een klei ne tempel, de Sengakoejetempel een tempel die iedere Japan ner kent. Wij reppen gedurende lange tijd geen woord meer over het probleem van de Japanse in dustriële revolutie, al is dit het probleem waar het ons tenslotte om gaat. Maar ook dit is de juist.- sterse wijze van benade ring van een probleem. Men moet nooit overijld te werk gaan, wil men een moeilijk probleem op de juiste wijze ter hand nemen ..Wie haast heeft, make een om weg". zegt de oosterse wijsgeer. Het is een mooie zondagmorgen in Tokio. De Sengakoejetempel ligt verscholen tussen de huizen var het dorp Takanawa dat echtei sinds lang opgeslokt is door 's we relds grootste stad en daarvar een onderdeel geworden is. Men betreedt de tempel door een klei ne -straat vol kleurige snuiste- -ijenwinkeltjes. waar men van alles kopen kan, van parelmoeren eet stokjes tot een asbakje, dat d» leider van de 47 dolende ridders Directeur op zijn eigen Tokio: met geen enkele andi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 11