Rijks
museum
DE ZIEKTE VAN
MIDDLETON
HIP HIP HIP VOOR
DE ANTIKRIST
ZATERDAG 28 MAART 19T0
verlegt grens
van zijn
verzamelgebied
Directeur E. de Wilde van het Stedelijk
Museum in Amsterdam vertelde ons al weer
een tijdje geleden dat hij voor zijn museum
nog nooit een werk had aangekocht dat
ouder was dan vijf jaar. Hij ging er daarbij
van uit dat op deze wijze een boeiende col
lectie hedendaagse kunst bijeen kon worden
gebracht binnen het kader van de mogelijk
heden die er budgettair zijn. De bestaande
collectie afronden achtte hij bij de stand
van zaken op de huidige kunstmarkt niet
mogelijk. „Eén Picasso eet het hele jaar
budget op"! Al is ook de heer De Wilde
uiteraard wel blij als via schenking of
legaat een ouder kunstwerk aan de ver
zameling kan worden toegevoegd.
Tussen het Rijksmuseum en het Stedelijk
Museum bestond een afspraak, dat de scheidslijn
■tussen beide collecties op rond 1910 zou worden
1 gelegd. Gezien het bovenstaande zal er van de
kant van het Stedelijk Museum weinig bezwaar
zijn gerezen tegen het feit, dat het Rijksmuseum,
het bezit van een aantrekkelijke collectie
op het gebied van de art nouveau, zich de
laatste jaren sterker is gaan toeleggen op het
Tli liijeenbrengen van kunst uit deze periode en in
verband daarmee de grens van de verzamelingen
verlegde naar ongeveer 1920. Voor andere
collecties geldt dit bezwaar wel degelijk. Met
hame mr. Wijsenbeek van het Haagse
Gemeentemuseum is er weinig gelukkig mee.
„Wij verzamelen sinds jaar en dag art nouveau
ec els een van de specialiteiten van ons museum",
zei hij ons. „Als nu het Rijksmuseum als
verzamelaar en koper gaat optreden, kan dit
alleen maar verbrokkeling in de hand werken
en ook prijsverhoging want het kan niet anders
moeten als concurrenten tegenover elkaar
itaan als er wat aan de markt is".
Duitse belangstelling
„/Het vervelende daarbij is, dat we hebben het
e al eens betoogd die verhoogde prijzen moeten
0 leiden tot minder aankopen voor het openbaar
kunstbezit uit de belastingmiddelen. Drs. K. G.
j Boon, directeur van het Rijksprentenkabinet,
had daar ook wel oog voor. Hij redeneerde
t echter: „Als nationaal museum is het onze taak
s om het gehele gebied van de Nederlandse kunst
"jj te verzamelen, speciaal bij de art nouveau is
dat van belang omdat met name in Duitsland
;ci veel belangstelling is voor Nederlandse kunst
uit die tijd en er veel over de grens dreigt te
er d wijnen". Bijkomend argument van de heer
Boon was ook dat uitbreiding van de collectie op
gebieden die het Rijksmuseum als
.specialiteit," kan rekenen bij de huidige prijzen
vrijwel onmogelijk is.
Met hartstocht
Vu hebben we er alle begrip voor; dat een goed
nuseumdirecteur alle eigenschappen heeft van
rasverzamelaar. Dus ook dat hij met
lartstocht probeert om te verzamelen wat hij
naar kan en daarbij met afgunst kijkt naar wat
ollega-verzamelaars weten te verwerven. Maar
situatie als hier ontstaat, waarbij dus musea
hetzelfde belastinggeld tegen elkaar
domweg slecht voor het openbaar
zunstbezit van ons land. Een wel bestaande,
naar niet functionerende Museumcommissie
C.R.M. zou moeten trachten hiervoor
ievredigende richtlijnen op te stellen.
nmiddels kan men tot 19 april in het
lijksprentenkabinet van het Rijksmuseum de
entoonstelling „Art Nouveau in de Nederlandse
>rentkunst" zien. Opgebouwd uit de eigen
ollectie vormt ze een uiterst aantrekkelijk
feheel. Men kan er het eigene van de art
ïouveau zien. Dat zit niet alleen in de typische
lingerlijnen, die zo sterk blijken uit Toorops
lefaamde slaolieaffiche, die ertoe leidde, dat
nen hier van slaoliestijl ging spreken, maar ook
het ambachtelijke, het dienende element, dat
ze kunst vaak kenmerkte. Veel van
t er in Amsterdam te zien is, behoort
ot de gebruiksgrafiekaffiches, boekomslagen,
:alenders, behangselpapier zelfs.
Ambachtelijk
Iet merkwaardige is, dat, onder invloed van de
deeën van de Engelsen Crane en Morris, dat
mbachtelijke niet minderwaardig werd geacht
waren niet de minste kunstenaars, die zich
dat werk leenden. Men kan in Amsterdam
verk zien van Derkinderen, Van Konijnenburg,
'horn Prikker en Molkenboer. En natuurlijk
'an Toorop, die wisselvallig gewerkt heeft, maar
op zijn best toch een groot kunstenaar mag
[enoemd worden. Van hem is overigens slechts
kleine keuze te zien omdat zijn werk
:ortgeleden op een aparte tentoonstelling
jetoond werd.
|r is heel mooi werk te zien van sierkunstenaars
Nieuwenhuis (de man 'die het eerste
lolieaffiche maakte), van Lion Cachet zijn er
Ier meer merkwaardige kalenderbladen met
i „moeilijke" belettering. Ook zijn er fraaie
Bladen van Dijsélhof, de man wiens kamer in
Bet Haagse Gemeentemuseum werd ingebouwd.
dat werk doet wat verouderd aan,
e dat van Thorn Prikker en ook toch
loei grappige affiches als van Van Cassel en
|)aarnaast is er ook werk te zien, dat nog volop
waardering kan hebben. We noemen de
brachtige illustraties van Theo van Hoytema, de
[ijïizinnige litho's van Edzard Koning met
ook die hij maakte voor „De kleine
Bohannes" en een heel mooie houtsnede, De
ssen, van Veldheer. Maar met de laatste
al haast in onze eigen tijd aangeland.
|let is een mooie tentoonstelling die u als het
nkan beslist moet gaan zien. En dat niet
llleen omdat art nouveau „in de mode is", maar
|>ok omdat ze behalve een tijdsbeeld ook kunst
i minder vergankelijk karakter toont.
Vg.
R. Roland Holst, Anangke.
C. A. Lion Cachet. Kalenderblad
J. C. Veldheer. Twee figuren, houtsnede.
A. J. Derkinderen, Illustratie gedenkboek 1893.
Nieuw werk van Gerrit Krol
De Ziekte van Middleton van Gerrit Krol is een van de merkwaardigste boeken
die de laatste tijd verschenen zijn. Men kan het nauwelijks een roman noemen,
daarvoor gaat het te snel en te grillig van het een op het ander onderwerp over,
wordt het verhaal, het relaas, te vaak onderbroken door beschoiLWingen over
wiskunde en getallen en over concrete verschijnselen. Het herinnert soms even
aan Tristram Shandy van Lawrence Sterne. Ook zo'n boek, dat men nauwelijks
een roman kan noemen en dat zich vermeit in bespiegeling en citaten. Krol, die
in 1962 debuteerde met de novelle of kleine roman De Rokken van Joy
Scheepmaker, toonde in zijn werk van het begin af een opvallende
oorspronkelijkheid. Die oorspronkelijkheid zag men terug in de volgende werken,
in de verhalen, die hij in Kwartslag bijeenbracht, in de novelle De Zoon van de
Levende Stad, in zijn gedichtenbundel Een Morgen in Maart en in Het
Gemillimeterde Hoofd, dat in 1967 verscheen en dat zeer grote eisen stelt aan de
lezer, die het geheel begrijpen wil. Dat doet zijn nieuwste werk, zij het misschien
in mindere mate, ongetwijfeld ook.
Men zou het als een boek van persoonlijke herinneringen kunnen opvatten, een
soort memoires dus. Maar men moet, dunkt ons, daarbij wel bedenken, dat de
verteller in het boek niet Gerrit Krol heet, maar John Pippex', al is hij evenals
Krol zelf, die twaalf jaar bij de Shell gewei-kt heeft, de laatste vijf jaar in
Caracas, programmeur van computers.
Motief
De eerste zin van het boek geeft het motief aan van het hele werk. Die eerste
zin is vrij ontleend aan het tijdschrift Life Er wox-dt op gewezen, dat mannen
overdreven gesteld kunnen zijn op een overdreven ontwikkeling van het
vrouwelijk lichaam, zowel voor als achter. Deze overdrevenheid in beide
opzichten kan men als de ziekte van Middleton een naam geven naar aanleiding
van het sterk ontwikkelde bovenlichaam van Margaret Middleton, een
Amerikaanse jonge vrouw. Haar portret
is evenals dat van de andere vrouwen
met wie John of Jan Pipper kennis
maakt in het boek opgenomen. Die
eerste zinnen van het relaas zijn
uiteraard objectief en zo goed als
wetenschappelijk gesteld en deze
zuiver logische, dus gevoelsvrije toon
hoort men telkens weer terug in de
beschouwingen en de uitweidingen, die
in hét vei-haal zijn ingelast. De
verteller beschouwt in die stukken de
verhouding tussen man en vrouw dus
louter verstandelijk, de vrouw wordt
dan alleen van de seksuele zijde
beschouwd. Dat maakt haar dan in
zekere zin tot minder dan een menselijk
wezen, omdat haar zelfstandig bestaan
buiten de seksuele verhouding om, niet
nader wordt onderzocht. Zij komt dus
niet tot haar recht. Min of meer is dat
ook het geval als de avonturen van de
verteller met bepaalde concrete
vrouwen worden beschreven, uit de
herinnering opgehaald.
Het gevoel
Dan speelt uiteraard het gevoel wel
mee en verliest het verstandelijke aan
belang. Ook in de praktische ervaring
in de omgang met vrouwen is de
verteller haast uitsluitend seksueel
geïnteresseerd. Hij noemt zichzelf bij
gelegenheid een viezerik. Het eex-ste wat
hij doet als hij weer in een andere
plaats in Amex-ika aankomt, is
naaktfoto's kopen of tijdschriften met
dergelijke foto's die aan de ziekte van
Middleton tegemoet komen. Er is dus
in De Ziekte van Middleton, dat bij
Querido te Amsterdam verscheen, een
tendens van gelijkschakeling van alle
vrouwen naar hun lichamelijke
kenmerken, die in wezen vernederend
is en ook niet volledig en juist. Maar in
niet geheel uitsluitend de vrouw als object van lust. Hij denkt in de meeste
gevallen met een zekere vertedering aan de vrouwen, die hij ontmoette, terug,
zij het gewoonlijk ook met spot.
Dood
„Ja, ik heb er flink de spot mee gedreven. Dit hele boek is één reeks van
spotternijen ten aanzien van de vrouw, begrijp je wel. Spot of ironie (goedaardige
spot) is het enige waarmee je een vrouw kan treffen omdat de ironie haar
vastlegt op haar woorden, die precies tegengesteld zijn aan haar daden. Daarom
moet je nooit kwaad worden op een vrou'w, want daar gaat ze dood van. Niet
boos worden en nooit rekenschap vragen van wat ze hebben beloofd, want dat
weten ze niet meer. Nee, je blijft heer, je steekt ze alleen maar de gek aan met
het gevolg dat ze bij je komt en het verdrietige hoofdje tegen je schouder legt
(want ze weet: deze man begrijpt me) en vraagt om geld".
De programmeur John of Jan Pipper staat niettemin toch telkens anders tegenover
de vrouwen, die hij ontmoet, anders tegenover zijn vrouw Regina, die hij verlaat,
de wild ontwikkelde slet Annie Vogelaar, de ambassadeursdochter Salomé,
Nora Nxxnjez, die verliefd is op haar kleine voeten, en Judith, die eerder mager
dan dik is. Een geval apart is Kathy, die zeer verheugd is over de avances van
Pipper, maar alleen om hem af te wijzen. Daarom wordt het onderwerp toch
niet te eentonig en het wordt door Krol voortreffelijk en met humor beschreven.
JOS PANHUIJSEN
1 Heere Heeresma
de praktische ervaring ziet de verteller
Beklemmend werk van Heere Heeresma
In een interview voor de radio heeft Heere Heeresma zelf verklaard, dat zijn
laatste publikatie met de wonderlijke titel Hip Hip Hip voor de Antikrist
allesbehalve een geijkt boek is. De informatie erin dient volgens hem niet
opgevat te worden als zodanig, maar moet gezien worden als evenzoveel
kapstokken, waaraan de beschrijving van een in wezen decadent en pervers
milieu is opgehangen. Geen verhaal, maar, los van enige traditie, de neerslag
van een sfeer. Zoals in de popmuziek bijvoorbeeld Led Zeppelin doet. Hip Hip
Hip, op het omslag in drie verschillende kleuren gedrukt, geeft het tijdperk aan.
waarin de handelingen, die slechts ten dele worden verklaard, zich afspelen. Het
kleine boek van slechts ruim. honderd bladzijden, ivaarvan er verschillende maar
zeer gedeeltelijk zijn bedrukt, is verdeeld in korte stukjes soms zelfs zeer
kort waarin die handelingen omschreven worden voor zover dit door de auteur
nodig iverd geacht. Als men een paar van die stukjes uit het boekje zou
wegnemen, waarin de handeling duidelijk seksueel sadistisch is, zou het mogelijk
zijn dat een lezer het voor een argeloos, onschuldig verhaal zou houden.
Maar het is geen verhaal of het verhaal op zich doet er weinig toe. Het is
inderdaad de weergave of 7neer dan dat de sterk gespannen en toch
nuchtere en heldere evocatie van een ivereld, die de wereld verzichtbaart,
waarin we leven zonder ze te zien, of althans geheel te zien.
Prentbriefkaarten
Hij vertelt daarin wat aanleiding tot het schrijven van Hip Hip Hip voor de
Antikrist was. Dat waren een serie pornografische foto's op
prentbx-iefkaartformaat, waar ook kinderen wei-den afgebeeld in seksuele situaties,
een genre dat zelfs in het vrijgemaakte Denemarken tot een verboden gepre
behoort. Heeresma viel de ongespeelde opwinding op van de gefotografeerden.
Ze ondergingen klaarblijkelijk een
onversneden en hevig gevoel. Deze
foto's begonnen voor Heeresma in de
geest inderdaad levend te worden. Hij
poogde ze te lokaliseren. De situaties
kwamen tot stand in drie vertrekken,
witgekalkt, smetteloos, die door
poortachtige deurtjes met elkaar in
verbinding stonden. Hoofdbedx-ijvers in
deze situaties waren behalve de
kinderen een kol van een wijf
van rond vijfenveertig en een besnorde
onaantrekkelijk geproportioneerde heer.
Heeresma wist dat na het ondergaan
van de drift van de ouderen, de
kinderen gedoemd waren ten onder te
gaan, te sterven. Hij herinnerde zich
toen ook, dat een joods man ongeveer
anderhalve eeuw geleden de komst van
de Messias voorspeld had. Deze zou
komen als er geen enkele onschuldige
meer onder ons zou zijn. De voorspeller
predikte dus de totale ontucht, om de
komst van d? Messias sneller naderbij
te brengen.
Verdorven sfeer
Uit deze sfeer van decadentie en
ontucht is het boek Hip Hip Hip voor
de Antikrist, dat bij de uitgeverij
Contact te Amsterdam verscheen,
ontstaan. Heeresma gebruikt in zijn
korte voorwoord een merkwaardige
term. Hij stelt namelijk vast, dat hij
zijn boek heeft „genoteerd". Dat wil
zeggen hij hoefde tijdens het schrijven
niet te zoeken, het beeld in zijn geest
was zo sterk en zo precies, dat hij het
als vanzelf kon neerzetten. Hij hoefde
alleen maar na te gaan wat er al was.
Dat geeft zijn boekje juist de
onherroepelijke vex-schrikkelijkheid en
juistheid van visie. Men kan geen
woord aan de tekst, aan de kleine
stukjes, die soms haast los van elkaar lijken te staan, veranderen zonder de
helderheid van het beeld aan te tasten, Heeresma vertelt en tex-echt dat hij het
over een decadente wereld heeft. Maar terwijl men leest gaat het daar niet om.
Het lijkt er zelfs nauwelijks iets mee te maken te hebben. Men wordt, zou men
kunnen zeggen, onvoorwaardelijk en onverbiddelijk in deze wereld opgenomen,
al ziet men ze voortdurend alleen aan de buitenkant. Er is moeilijk een
duidelijker indringender beeld te geven van deze debiele jongen, deze jonge
broer en zuster, deze ouders man, Senior en diens vrouw dan hier geschiedt. Men
ziet hun gedragingen precies, al worden ze soms niet eens meer beschreven,
maar slechts aangeduid, maar men wordt geen ogenblik geconfronteerd met wat
er in hun binnenste, in hun geest zich afspeelt
Daarom hebben ze enigermate het karakter van marionetten, hoe helder hun
lust- en onlustgevoelens ook beschreven worden. Ze doen alleen datgene waartoe
ze gedreven worden van het begin af tot aan de ontploffing, die Senior
veroorzaakt. Er zijn duidelijk verschillen tussen hen die zijn er tussen
marionetten ook maar ze hebben allen ook iets van de debiel, die huilt of
kraait naar de toestand van het ogenblik. Men kan zich afvragen welke
bedoeling Heere Heeresma met zijn boekje gehad kan hebben of het inderdaad
een zedelijke afwijzing zou kunnen inhouden. Maar terwijl men het leest, is dat
van geen belang. Hier werd een fantasiewereld geschapen met een graad van
werkelijkheid of overwerkelijkheid die zeldzaam is. En dat geschiedde in een
uiterst subtiele, volkomen aangepaste, adequate stijl. Men kan het wellicht zonder
genoegen en met weerzin, men kan het echter niet zonder bewondering lezen als
men voor die adequaatheid en die stijl gevoelig is.
JOS PANHUIJSEN