van bloei via crisis naar welvaartstijd 60 JAAR DRAMA'S EN BLIJSPELEN IN ROELOFARENDSVEEN „Gouden tijd is voorbij, maar het is zo'n mooi werk dat toneelspelen" „Je begon om zeven uur en het was nooit vóór twaalven afgelopen" ZATERDAG 14 MAART 1970 ROELOFARENDSVEEN „Er leefde eens in een groot, donker paleis, waar 's avonds de wind langs de muren kreunde, een Ko ning, een echte. Hy had een baard als een pilaar en een stem als de donder. Meer heeft een Koning niet nodig. ZJjn naam was Aristocratio. Waar hy kwam lagen de onderdanen in het stof; trouwens, als ze er niet lagen werden ze erin geslagen. Ge ziet hoe machtig de Koning was. De ze Koning nu had een zoon, De- mocratio. En deze zoon had een hol hoofd. Zyn hoofd was hol. Er zat niets in, niets. Het is voor ons moeilyk dat te begrypen, om dat. onze hoofden gevuld zyn. Overigens, ware dit niet het ge- vul, dan was het nog moeilijker. Op zyn twintigste jaar stormde hy eens de trappen af stootte zyn hoofd tegen een balk. Het gaf de sonore klank van een champagneglas. De Prins bleef verrast staan. Hij tikte tegen zyn hoofd: het gaf een lichte heldere galm. „Wat nu", zei de Prins verbaasd, „zou myn hoofd, dit kostbare staatshoofd, soms leeg zijn De hofarts nu vas een svys man. Hij zat gebogen over tün boeken toen de Koningszoon binnentrad. „Onderzoek dit hoofd", sprak de Prins kort. Zo deed de arts, de wjjxe. Hy tikte aiet een zilveren hamertje op het kostbare hoofd en luisterde scherp naar de prachtige klank. „Sire", sprak hij verheugd, „ik feliciteer u, het is hol. En dan die sublieme klank. U hebt een machtig hoofd om te regeren. Wanneer er een twist is in het land, handel dan zo: lioor eerst de ene partij, en stuur hen weg". „Jawel", zei de Prins. „Nu, dat is alles", sprak de hofarts glim lachend. „Maar", vroeg de Prins, „welke party heeftg elyk?" De hofarts keek om zich heen en luisterde. Toen boog hy snel het hoofd voorover: „De grootste", zei hy. TH. WESSELMAN: schilder-regisseur, die hondje In verleiding bracht Een toppunt in het bestaan van „Sint-Pancratius"styfjes op de kiek mèt de dames by het dertigjarig bestaan. Vierde (zittend) van linies, de heer Wesselman, derde van rechts de heer Hoogenboom, links zittend toneelschryver- eigen-lid Herman de Jong en ook op voorste ry de moderator van de laat-dertiger jaren, kapelaan Von Fisenne, die een censurerende taak had. Tussen Th. Wesselman en de kapelaan een broer van de heer Wesselman, tweede voorzitter en stuwende kracht by de groep (inmiddels overleden). De huidige voorzitter is Hein de Jong, secretaris Wim Klein. Het citaat dateert van februari 1934, ruim 35 jaar geleden. Het is een onderdeel van een „prak tisch" sprookje, geschreven door Godfried Bomans: in die jaren nog een „broekje", „een jong student", en een beginnend, doch veelbe lovend schrijver. Het heeft een beetje met „Sint Pancratius" te maken, de toneelvereniging in Roelofarendsveen, die al 60 jaar lang mensen in een andére huid doet kruipen om weer andere mensen een paar uur per jaar in een andere wereld verzeild te doen raken. Godfried Bomans en „Sint Pancratius" hebben in dë dertiger jaren van deze lang zamerhand ten einde spoedende eeuw een raakpunt. In 1938 namelijk voerden verschillende amateurtoneelverenigingen in de Leid- se Stadsgehoorzaal een stuk van Bo mans ten tonele „Bloed en liefde" heet te het. Bomans had toen al een kri tische geest en schreef een parodie over vorstelijke personen. Drie leden van de Veense toneelgroep werden naar de op voering afgevaardigd. Er werd fiks ge repeteerd. Bomans kwam op de laatste repetitie en schudde zijn toen nog niet zo begroeide hoofd. Het was allemaal tè serieus. Het kon beste lolliger, vond hij. Maar daar moet je niet op de aller laatste repetiie mee aankomen. Het stuk zat er „geheid" in en het blèèf serieus. De notulen uit die jaren vermelden niet veel meer dan een succesvolle uitvoe ring. Het h&d leuker gekund met die gekroonde figuren, die elkaar op een plezierige manier ertussen namen. Bloed en Liefde Ik leid dit verhaal in met een nog jonge Bomans, omdat er via „Bloed en Liefde" een vluchtige relatie heeft be staan tussen acterende Veenders en hem. Een momentopname uit het zes tigjarig bestaan van „Sint Pancratius", dat in de winter van 1909 werd opge richt en vanavond en morgenavond een creatie de zoveelste in een diamanten reeks op de planken zet. „Stuur me geen bloemen" heet het blijspel, maar ik dacht, dat deze groep, die een men- senleeftijd anderen en zichzelf heeft vermaakt en ook tegen heel wat klip pen op heeft moeten varen, door an deren echt wel eens in de bloemetjes gezet mocht worden. In Roelofarendsveen 'speelde men al tientallen jaren vóór 1909 toneel, óók op het podium... Dat waren dan de leden van de plaatselijke jongelingen vereniging „St. Pancratius". Toneel- stof werd geleverd door de seminaries, waar men d§ retorica graag aanvulde met zware dramaturgie. De spelen werden voor eigen gebruik door pro fessoren geschreven en als ze dan goed door de seminaristen waren ingespeeld kwam de kapelaan van St. Petrus' Banden, die ook regisseur van „St. Pancratius" was, met de geladen dra ma's het repertoire verrijken. Vondels Lucifer en Jozef in Dothan waren daar ook bij. De heer Th. Wesselman dit jaar wordt hij 70 weet er nog alles van. Ik ben bij hem op bezoek. Een paar honderd meter verder je ziet vanuit Wesselmans huiskamer het water grijs en oneindig kabbelen strekt zich de Braasemermeer uit tot aan Rijn- saterwoude. De beurtschippers drijven voorbij alsof ze eeuwig de tijd hebben. Sint Pancratius kabbelde zestig jaar mee. In andere woorden gesproken: van Couperus' „risée" tot aan de on rustige, alarmerende welvaartsdagen, die ieder jaarwende begroeten als het einde van een episode, die „maar weer meegenomen is". In 1916 kwam Th. Wesselman al schil derend aan het toneel. H(j legde op een gegeven ogenblik de verfkwast neer en kreeg een rolboekje in handen. Se dertdien kan hy er gewoon niet meer mee ophouden, „ofschoon ik de jaren begin te voelen," vertelt hij me; maar hij ziet er niet naar uit. Th. Wesselman schilderde zelf de decors voor de to neelzaal van gebouw „St. Pancratius", die een prachtige accommodatie bezat. „Ik schilderde zelfs de hemel, die wij (waarschijnlijk in vrome onwetend heid) met onze eigen kerk in verband brachten, met engelen, pilaren en alles erbij." De heer Wesselman maakte uitzonder lijk goede coulissen, zó goed, dat op het toneel eens een hondje tegen een groene decorboom het pootje hief. Het gevolg daarvan destijds was zeer grote waardering bij kapelaan Buis (nu pas toor te Leidschendam). Het hondje kwam niet meer terug, maar de heer Wesselman bleef tot meerdere glorie van zijn toneelvereniging schilderen. Ze konden hem niet meer missen en in 1921 werd hij voorzitter, welke functie bekleed werd tot 1947. Regisseren zit hem helemaal in het bloed. In zijn jonge jaren was het kapelaan of Kobus van Berkel, maar in 1936 regisseerde hij zelf zijn eerste stuk „Metamorfose". Ook de laatste vier jaar is Th. Wessel man regisserend actief. „Daarvóór hadden we een tijd lang een beroepsregisseur, de heer Riens. Die deed het ze maar voor en voor, maar daar bereik je niet veel mee. Meneer Riens deed het zó graag, dat je als speler niet meer aan bod kwam. Je moet je spelers begeleiden. De een moet anders worden aangepakt dan de an der. Je moet je mensen kennen, anders maak je niets klaar; ze moeten zélf spelen." Toneelspelen doet hij niet meer. „Als je nog decorschilder moet zijn ook, komt er nset veel van je rol terecht." Afgestampt „D'r is me wat gebeurd in die zestig jaar..." Wie er ook veel van weet te vertellen is de heer H. J. („Manus") Hoogenboom, die 48 jaar geleden voor het eerst bij „Sint Pancratius" op de planken stond en 25 jaar secretaris was. „Toneel was in die tijd het enige dat je in de omgeving had. Iedereen kwam hier naar toe, „Sint Pancratius" stond bekend. In de zaal konden eigen lijk 340 mensen, maar soms zat-ie afgestampt tot 400. Eerst een drama en na de pauze een blijspel. Je begon om 7 uur en de voorstelling was nooit vóór twaalven afgelopen. De mensen kregen waar voor hun geld, meneer. En dat voor 50 cent op de eerste rang en 35 cent de tweede. Huur betalen voor de zaal was er niet bij. Vier avonden achtereen zaten we vol. Eens per jaar. Iedereen was welkom, maar de eerste rijen waren steevast gereser veerd voor de schapenhouders, die fokten voor de kerk. Ze zaten vooraan, maar kwamen lekker te laat, omdat ze wisten dat ze toch wel de beste plaatsen hadden. Vervelende mensen," zegt de heer Hoogenboom, nog wat mistroostig, al is het weer heel wat jaartjes geleden. De eerste tijd waren er geen finan ciële zorgen; tekorten werden door de pastoor bijbetaald. Bovendien waren «r zo'n halve eeuw en nog korter ge leden wel 1100 donateurs. In de crisis jaren liep alles terug. En dan die be roerde auteursrechten, „elke rib uit het lijf": 60 gulden auteursrecht voor een stuk,' daar sloegen ze van achter- Tot 1937 was er alleen herentoneel, daarna kwamen de vrouwen op het podium. Het „gemengde" tijdvak werd geopend met „Ingesneeuwd", geschre ven door eigen lid Herman de Jong. Ik hoor van regisseur en secretaris, dat het werkelijk een succes werd. „Toen de repetities begonnen waren er pas twee bedrijven klaar. Samen met Wesselman die in die crisistijd toch niet veel te doen had werd het stuk in allerijl afgemaakt," ver telt Manus Hoogenboom. „Bedrijven- lang moest het sneeuwen. Een bijna hopeloze opgave. Tientallen kranten hebben we in heel kleine stukjes ge scheurd. Iemand klom het trapje op en liet de „sneeuw" langs het raam naar beneden dwarrelen. En die ge vallen snippers maar weer oprapen en van voorafaan beginnen. En snééuwen dat het deed..." Men dééd het nu wel zo, met die vrouwen óp het toneel, maar in feite was gemengd spelen nog episcopaal verboden. „In 1937 echter was pastoor Onel de baas in huis: „als ik het goed vind, gebeurt het ook" (al hield de pastoor niet van meisjes met lichte kousen. Hy zag de benen voor bloot aan en waarschuwde: „die meisjes moeten wèl kousen aan, hoor." Opleving Gemetogd toneelspelen betekende in de Veen een jarenlange opleving voor de vereniging. In de oorlog haalde de Kul tuurkamer er een streep door, maar als DOSR-leden bleef men acteren. Direct na de oorlog beleefde „Sint Pancratius" een gouden tijd met Gouden Kalf, dat blééf maar lopen; 28 uitvoeringen in én jaar van 7 verschillende stukken. „En wij maar vangen", wrijft Manus Hoogenboom met duim over wijsvinger. „We speelden ook eeh stuk naar het boek Hof ter Hoven van Marie Koenen. De kapelaan, die moderator was, had het niet Ingezien „dat zal wel goed zitten", dacht-ie maar het zat niet goed, want pastoor Onel was in een verheven toorn ontstoken. „Mooi ge speeld", zei de pastoor gedecideerd, „maar da's eens en nooit meer". Wer kelijk meneer, dat stuk hebben we prachtig gespeeld, alleen stak het vol dronken kerels en bartaferelen. We de den het zo goed mogeiyk, als een me- loet... En er werd gedanst. Maar dan sen, daar had pastoor Onel een hekel aan." Een verder was daar bijvoor beeld Schillers „Maria Stuart" („heel mooi, hoor"), met een legertje decor- wisselaars, uitstekend gedrild. Dat wa ren dan de spelers zelf. „Als je van het toneel verdween na op te zijn ge- •weest, moest je achter de coulissen meteen weer aan de slag. Op adem komen was er niet bij. Vroeger had je achter het toneel veel werk. Lampen aan en uit draaien, met een ijzeren bal over de planken rollen by wyze van donder, Je produceerde een loeiende storm of liet een paard al dyenkletsend een geluidsbydrage leveren. Mooie tyd meneer, al liep het wel eens uit de hand". De heer Hoogenboom heeft nóg De gouden tijd is nu, in 1970, wel voor- by. De heer Wesselman vindt het spij tig. „A ja, vroeger, dan werd er in de winter hard gewerkt, niemand had dan iets te doen (heel wat anders dan tegenwoordig), ook de tuinders niet. En dan maar timmeren en schilderen en hard repeteren („beter dan nou", zegt Manus Hoogenboom). De mensen zijn nu kieskeurige. Ze hebben weinig tijd meer en de rollen zyn moeiiyk te be zetten. Men heeft zoveel om handen: laat op de repetities en zo vroeg mo- geiyk weer weg. Ze hebben allemaal wat anders. Over het publiek hebben niet te klagen. By anderen hoor je wel wat anders. Over 't publiek hebben we lukkig nogal wat donateurs, een paar honderd, van wie er veel graag komen." Actieve mensei. „Sint Pancratius"-regis8eur Th. Wes selman: „Je moet het met actieve to neelmensen doen en daar zyn er steeds minder van. We zouden wat jongeren willen hebben; het is zo'n mooi werk. dat toneelspelen. Interesse is er wel hoor, maar het zyn er nog maar zo weinig. Ja, ja, het komt heus weer eens terug. Het is toch heel wat anders dan dat kastje kijken, hoor ik wel eens van mensen, die van ons spel ge noten hebben". TON PIETERS Tegenwoordig gaat het by de Veense acteurs en actrices (heel wat geslonken in aantal) wat minder vormelyk aan toe. Regisseur Th. Wesselman is met zyn groepje van 1970 (by een repetitie van het jubileumstuk ..Stuur me geen bloemen", maar daaraan hoeft niemand zich te houdennet zo biy als dertig jaar geleden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 13