MULTATULI 1 50 jaar geleden geboren BRILJANT EN VRUCHTBAAR SCHRIJVER „SLECHTS BIJ ONGELUK" ARTIEST „Zeg maar aan de vrienden dat mijn grootste ambitie geweest is een goed mens te zijn... Kerkgangers willen overplaatsing van kapelaan verhinderen Handgemeen na hoogmis PAGINA 6 DE LEIDSE COURANT MAANDAG 2 MAART 1970 Op zekere ochtend in het jaar 1862 vond Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg, die onder de firmanaam R. C. Meijer in de Kalver- straat te Amsterdam zijn uitgeverij en boekhandel dreef, een kleine envelop in zijn bus, geadresseerd aan Den Heere E. D. Dekker. Al sedert het begin van dat jaar gaf Multatuli zijn boeken uit bij Meijer en zo kon het gebeuren dat zijn post in de Kalverstraat werd bezorgd. De tekst van het briefje luidde als volgt: Multatuli zeg eens iets goeds van de maatschappij, en zeg eens wat ge eigenlijk wil, wat uw doel is kan afleiden: de voortdurende strijdba re menselijke waardigheid. Ondanks het feit dat men de regel volkomen murw heeft geciteerd, is de zin niet diep doorgedrongen en men heeft niet begrepen dat hij met zijn menselijke roeping niets anders bedoelde dan de zuivere gezindheid die een daadwerke lijke hulde bevat aan de simpele trits van normen, als daar zijn: eerlijkheid, waarachtigheid en toewijding. Eigenlijk was het ideaal van: mens te zijn, een al te eenvoudig streven en daardoor in het geheel niet aanlokke lijk- Het is ook niet makkelijk te aan vaarden dat men z'n beperktheden, als het werkelijke grenzen zijn, niet mag verdoezelen, maar z'n capaciteiten als het echte kwaliteiten zijn, ook niet be hoeft te verbergen. Het is kortweg: de moed om zichzelf te zijn. Dit stijlprincipe der menselijke waar digheid is inderdaad niet zo handzaam, niet zo imposant en herbergzaam als de duizend en een sociale, politieke of godsdienstige idealen. De onophoudelij ke aandacht voor het essentiële, de scherpe consequentie van het mense- Het huis dat Multatuli als assistent-resident in Lebak bewoonde. (Van onze correspondent) GENT Rijkswachters moesten gis teren versterkingen aan laten rukken toen in St.-Gillis-Dendermonde (Gent, België) kerkgangers betoogden tegen de overplaatsing van de kapelaan. Visser Neerlandia- prijzen uitgereikt ANTWERPEN (ANP) Aan 30 Neder- landslaligen als persoon of als ver- tenwoordiger van een orgaan of stich ting heeft de voorzitter van het Al gemeen Verbond, dr. W. H. van den Berge, zaterdagmiddag de Visser Neer- landiaprijzen 169 uitgereikt. In het Ant werpse stadhuis. Het prijzenbedrag was f 72.500 en daarmee komt het totaal tot nu toegekende prijzenbedrag op 772.500. Het prijzenbedrag werd naar de aard van de beloning als volgt verdeeld: voor karakterprijzen (beloningen van voor beeldig werk voor de medemens of de gemeenschap) f 17.000, voor culturele prijzen f 12.000, voor welzijnsprijzen 29.000, voor hoorspelen 6.500 en voor muziekprijzen f 8.000. gen in en rond de kerk: toen er vorig jaar onenigheid ontstond tussen de con servatieve pastoor De Brouwer en zijn vooruitstrevende kapelaan Verhagen, nam een grote groep gelovigen het op voor de kapelaan. De bisschop van Gent plaatste kape laan Verhagen over naar een andere pa rochie, maar in St.-Gilles onketende die beslissing hevige reacties: weken lang was praktischiedere zondagmis onmo gelijk, omdat de opstandige gelovigen via spreekkoren de kerken ontevreden heid tegen de pastoor uitten. Eenmaal moest de bisschop van Gent begeleid door rijkswachtescorte; gered worden uit de pastoorswoning waarin hij had moe ten vluchten voor de woedende menig te. Er wordt nu opnieuw betoogd legen pastoor De Brouwer. Gisteren organi seerde Verhagens bewonderaars een protestactie tijdens de hoogmis: zij wil len dat de pastoor ontslag neemt. Rijkswachters probeerde na de mis de betoging te verhinderen, maar konden de menigte niet in bedwang houden. Ver sterking uit Gent slaagde, na enig hand gemeen, erin de rust te herstellen. Registratie- en zegelrechten afgeschaft DEN HAAG Een groot aantal thans geldende registratie- en zegelrechten zal worden afgeschaft. Er zullen slechts vier heffingen overblijven. Zij zullen worden ondergebracht in één belastingwet, te weten de wet op belastingen van rechts verkeer. Een ontwerp voor deze wet is thans bü de Tweede Kamer ingediend. Het dient ter vervanging van de Re- gistratlewet 1971 en Zegelwet 1917. Het gaat bij de herziening registratie- en zegelbelasting in d plaats om modernisering diging. Vele van de^e belastingen zijn namelijk verouderd en staan een voort schrijding van rationalisatie en efficien cy in de weg door hun heffingstechniek. In de nieuwe wet is door deze schrap pingen nog slechts sprake van vier hef fingen: de overdrachtsbelasting, die in grote lijnen overeenkomt met het even redig registratierecht; een assurantiebe lasting op schadevezekeringen, die in de plaats treedt van het thans geldende poliszegelrecht; de. kapitaalbelasting, te vergelijken met het bestaande registratie recht wegens plaatsing en storting van aandelenkapitaal. Het thans geldende tarief van 2,5 procent wordt, op grond van EEG-richtlijnen, verlaagd tot 2 pro cent. Tenslotte is er dan de beursbelas- ting, die materieel overeenkomt met het bestaande beurszegelrecht van 1,2 pro cent, Minister Witteveen van Financiën en zijn onderminister Grapperhaus die het wetsontwerp hebben ingediend, ra men dat de voorgestelde wijzigingen de staatskas netto 61 milj, gulden per jaar jaar zal kosten. Dit hele bedrag kan men toeschrijven aan de EEG-voorschriften want overigens zijn de voorgestelde cor recties netto even voordelig als nadelig voor de schatkist. een spoor van zijn instinctief verzet tegen zekere verkeerde gevolgtrekkin gen. Afgezien van het feit dat er ver band is tussen zijn uiterlijke zindelijk heid en zijn propere denken, heeft hij naar ik meen met de bijzondere zorg voor zijn gedrag en verschijning het besef getoond voor het gevaar: dat men zijn openbare optreden allicht verkeerd zou begrijpen. Het persoonlijke risico van zijn kritiek op de moraal van zijn tijd stond hem min of meer duidelijk Hij was geen revolutionair in de socia listische of communistische betekenis van het woord Men mag dat nu spij tig vinden of niet. Hij heeft in zijn gedrag zijn hardnekki ge vrees getoond om in de troebele sfeer van de zelfkant te belanden waar iedere kritiek rancuneus moest klin ken en elke poging tot maatschappelijk herstel bezwaarlijk anders kon worden beschouwd dan als de opstand van het rauwe zelfbehoud. Men moet niet ver geten dat hij leefde omstreeks 1870. „Literatuur": een walging Dezelfde neiging om de eenheid van zijn figuur voorbij te zien trad aan de dag bij de waardering voor de wijze waarop hij zijn denkbeelden tot uit drukking bracht. Ik bedoel zijn schrij verschap. Van het. moment af dat hij met publiceren begon, in het bijzonder na verschijnen van de Max Ha- veaar, heeft men zijn zui ver-li teraire vermogens losgemaakt van zijn overige persoonlijkheid. Natuur lijk heeft het hem gelukkig ge maakt te ervaren dat zijn taal met gemak zich vormde tot prachtige pro za. Maar denkende dat dit schone voer tuig van zijn ideeën de snelle en greti-, ge aanvaarding van zijn standpunt zou bevorderen, heeft hij na de aanvanke lijke roes van de roem spoedig onder kend dat hij op het meeslepende rit me van zijn ongewone stijl wegdreef van de vaste grond zijner stellingen. Men vroeg om meer verhalen als van Saidjah en Adinda, omdat ze ontroe rend waren, exotisch en in hun sprook jesachtige inkleding vrij ongevaarlijk. Ettelijke briljante gelijkenissen heeft hij gewijd aan de teleurstelling van zijn eenvoudig vertrouwen. Op het ein de van zijn leven bekende hij, het woord literatuur niet meer zonder walging te kunnen lezen of schrijven. Want hij meende het werkelijk toen hij schreef: „Wel ik ben slechts bij onge luk artiest". Hij gevoelde zich geen kunstenaar, geen dichter, geen genie. Hij achtte zich een „eenvoudig mens die recht zoekt". Dit lijkt een volkomen onmogelijke op vatting. Dekker was immers een bui- gewoon briljant en vruchtbaar schrij ver: hij heeft eigenlijk van zijn prille jeugd af zijn denkbeelden en gevoelens schriftelijk verwerkt. Maar hij zei ook: „Ik ben zo'n'goed schrijver, omdat ik geen schrijver wil wezen". En dat is juist. In hem steekt geen schrijver, geen literator in de beperkte zin van dit woord. Hij is moralist, politicus zonder partij, voor alles. Het is veel meer waar, dan men denkt: dat wij aan het drama van Lebak de schrijver Multatuli danken. Het is een onnozele vraag: wat zou er zonder dat conflict van hem geworden zijn. Een feit is *t, dat de schrijver Multatuli als zodanig, zonder de kwes tie van Lebak of „een" kwestie van Lebak. om er een zegswijze van te ma ken niet voorstelbaar is. De verbijs terende indruk die zijn proza op vele plaatsen wekt is de zuivere weerklank van de verbijsterende realiteit die hij onder woordei^ bracht. Het wanbegrip omtrent zijn werk zelf heeft zovele verschillende vormen aan genomen, dat alleen de wetenschappe lijke uitgave van alle stukken, brieven en documenten in strikt chronologi sche volgorde de basis kan geven voor 'n verantwoorde reconstructie van zijn levenscurve. En dan zal' men zich verbazen over allerlei; dan zal men aanvankelijk versteld staan voor de be vestiging van wat men in de anekdöres van zijn nichtje Sietske Abrahamsz zo kinderlijk leuk heeft gevonden: dat hij naar Insulinde terug wilde om daar te regeren als een despoot van de mense lijke waardigheid. Want dit was geen fantastische gril. De stukken op 'n rij zullen onbetwistbaar bewijzen dat hij met dit doel voor ogen conspireerde met Huet, met Rochussen, met Roor- da en Eysinga.' Men zou dan menen meteen door deze heimelijke diepere bedoeling de oor zaak te hebben gevonden van het veel vuldige misverstand. Hij zou zijn ware intenties altijd verborgen hebben ge houden en het lag dan voor de hand dat Potgieter, om er een te noemen, na „Pruisen en Nederland" gelezen te hebben, aan Huet schreef het boekje wel waardevol te vinden, maar niet te begrijpen waar Dekker heen wilde. Hoogste roeping Toch wordt het wanbegrip niet gerecht vaardigd doordat Douwes Dekker niet alles zei wat hij koesterde aan gedach ten en verlangens. Want na de aanvan kelijke verwondering over het verzwe gen© zal men 'zich opnieuw kunnen verbazen over de duidelijke eenvoud van het geopenbaarde. Dan zal men gaan inzien hoe zijn gehele activiteit in woord en daad gedefinieerd kan worden met zijn eigen formule: „De hoogste roeping van de mens is, mens te zijn". De politieke voornemens zijn maar willekeurige uitingsvormen van een veel wezenlijker men taliteit geweest, die men met enig inzicht uit al zijn geschriften Een maat in de dingen Niets was minder waar. De anekdotes die het conflict in beeld brengen tus sen hem en zijn aanhangers op hel stuk van de omgangsmanieren en hei uiterlijke gedrag zijn talloos. In feite was hij streng en, wanneer hij onna denkende inbreuk waarnam, zelfs be slist vormelijk. „Est modus in rebus", (er is een maat in de dingen), voegde hij een jonge vereerder toe. die hem met een sigaar in de mond kwam be zoeken en hem terstond tutoyeerde. Al le vrienden getuigen van een uiterst zorgvuldige netheid in kleding en van correctheid in omgangsvormen. Maai zij doen dit op een toon van verwonde ring en bevreemding. Zijn vriend dr Titus Bruinsma brengt het misver stand precies onder woorden: „fooien geven, handschoenen dragen zonder dal de koude het noodzakelijk maakt, zelfs in een hoogst interessant gesprek toch zorgvuldig van plaats verwisselen als zijn dame niet aan de rechterzijde loopt, pakjes of parapluie voor zijn da me willen dragen, ook als het hem bij zijn bewegelijkheid meer moest hinde ren dan haar enz. enz.; dat was voor „Twee schrijvers" stond er boven deze tekening in „De Amsterdammer" van 22 juni 1890 Hij toont de kom- fortabele wijze waarop Busken Huet kon werken met als tegenstelling het koude zolderkamertje waar Multatuli zijn schrijverij in moest verrichten. Zonder ,een' kwestie van Lebak niet denkbaar lijke, alsmede de voortdurende zelf kritiek vormen als het ware de krijgs artikelen van deze dienst van het le ven. De eenheid van Dekkers leven kan men het beste bespeuren 'als men zijn gepubliceerde werken vergelijkt met zijn intiemste correspondentie. Er is geen verschil in toon, sfeer of verzor ging. Zijn idee der menselijke waardigheid het streven een goed mens te zijn Alleenstaand Temidden van het opkomende moder ne kapitalisme in ons land omstreeks 1870, toen de liberalen waarlijk histo risch, revolutionair functioneerden en de arbeiders zich hun kracht en taak nog niet bewust waren, stond Douwes Dek ker met zijn menselijkheid vrijwel al leen. In de evolutie van zijn uitingen weerspiegelde zich de toenemende ver nauwing van zijn positie. Luidt zijn eerste Idee: „misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet" - een van zijn laaste brieven kort voor zijn dood geeft de verzuchting: „Als ik macht had gekregen waarnaar ik uit bestwil gestreefd heb, zou ik honderd koppen hebben laten vallen. Misschien duizen- de". Door de teleurstellende lotgevallen van zijn werk, door het misverstand om trent zijn denkbeelden - om het wanbe grip niet te vergroten verzweeg hij z'n diepste verlangens zowel als zijn diep ste verachting werd hij een verbit terd man die niet meer zeggen wou en alleen nog nu en dan een trieste sneer kon lozen in de voetnoten bij de correc tie van de herdruk zijner boeken. Er restte hem niets dan de bedoeling Toen Vlaamse vrienden hem kort voor zijn sterven bezochten in zijn vrijwil lige ballingschap, zei hij bij het af scheid: „zegt maar aan de vrienden dat mijn grootste ambitie geweest is, een goed mens te zijn....". En in deze ontroerende belijdenis van het zedelijk pathos, in dit vrijwarend streven om een goed mens te zijn, ligt de enige oplossing voor dat „vat vol tegenstrijdigheids". p. SPIGT Multatuli's geboortehuis in Amsterdam, in de Korsjespoortsteeg tussen Singel en Herengracht. De ondertekening ontbrak en misschien is dit maar beter ook, omdat nu des te duidelijker de algemeenheid en vooral ook het bedekte van het verwijt is vastgelegd: dat men de bedoelingen van Multatuli niet begreep, maar er toch eigenlijk ook niet goed voor uit durfde te komen. Aan stof had hij het werkelijk niet la ten ontbreken. Zijn geloofsbeleide- nis, de Max Havelaar, het Gebed van de onwetende, Minnebrieven, Over vrije arbeid en vermoedelijk de eerste bun del ideeën had hij al gepubliceerd. Er aan twijfelen dat hij bepaalde bedoelin gen had was dus zeker uitgesloten, maar wat hij voor had met zijn veel zijdige activiteit is kennelijk voor ve len in den lande een grote vraag ge weest. En het is mijn overtuiging dat er ook op dit moment nu zijn geboor te, hondervïjftig jaar geleden, aanlei ding is hem en zijn werk in gedachte te roepen, in bredere kringen nog geen voldoende kennis van en derhalve geen duidelijk begrip is gevormd voor de bedoelingen van Douwes Dekker, die zichzelf immers al kenschetste als een vat vol tegenstrijdigheids. Zelf heeft hij gedurende zijn gehele schrijversleven herhaaldelijk verzuch tingen geslaakt over het vermoeiend veelsoortig misverstand ten opzichte van zjn persoon zowel als van z'n werk zaamheid. Daar trof van zijn per soon allereerst de uiterlijke verschij ningsvorm. De wijze waarop hij de le venswijze van zijn tijd in vrijwel iedei opzicht aan een grondige kritiek onder wierp, heeft prompt de indruk gewekt dat hij elke code van menselijk ge drag, alle voorkomendheid en beleefd heden, kortom alle „vormen" als ir rationeel verwierp. mij niet in overeenstemming met zijn ware aard om door allerlei kleinighe den heen slechts naar 't grote te zien". Maar dezelfde vergissing bemerken wij ook bij lieden die wij scherpzinni ger mogen achten dan Bruinsma, die er toch wel een zonderlinge opvatting van het grote en het kleine op nahield. Ik heb hier het oog op Busken Huet, die evenmin het verband zag tussen zijn strengheid van denken en zijn nauwgezetheid van gedrag. Uitvoe rig luchtte Huet zijn verwonde ring over Dekkers verzorgde uiter lijk en ik geloof dat hij die ele gante beeldenstormer eigenlijk een verwarrend curiosum achtte. Persoonlijk risico Zij hebben er niet aan gedacht, dat de scrupuleuze denkkracht, waarmee hij dc lust tot berusten in bestaande opi nies en overtuigingen overwon en zijn werken als even zovele mokerslagen uitgaf, een bron moest hebben die ook zorgvuldig gedrag opleverde. Daarbij kwam nog een factor. Zijn vormelijk heid, voor zover deze wellicht nu en dan al te formeel leek, was ongetwijfeld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 6