BROEDER JOZEF GEEF MIJ EEN KLEURTJE KERSTMIS 1969 T ANG geleden toen er op de heuvel te midden van bossen en velden nog een rijk landhuis stond, woonde daar een strenge heer met zijn vrouw. Het ontbrak hun aan niets en zij hadden heel gelukkig moeten zijn. Maar de man was niet alleen streng, hij was bovendien bijzonder gierig- Dat deed zijn vrouw verdriet om de armoede, die geleden werd door de mensen aan wie haar man hun loon onthield: aan de boeren, die zijn velden bewerkten, beloofde hij geld en een deel van de oogst. Het geld betaalde hij wel, maar het deel van de oogst bleef far zijn eigen schuren. Aan de pachters, die land van hero huurden en in zijn hutten en huizen woonden, beloofde hij hun woningen goed te onderhouden. Als de huurprijs voldaan moest worden, liet hij die ophalen en wee degene die het geld niet klaar had liggenl Maar aan de huizen liet hij niets hei stellen, hoe guur regen en wind ook door gaten en kieren naar binnen kwamen. En aan de monniken, die midden in het grootste boa een klein klooster bewoonden, onthield hij de jaarlijkse aalmoezen waartoe zijn familie zich van oudsher bad verplicht- "TENS in het jaar bezocht de heer het klooster. Op kerstnacht reed hij mot zijn vrouw in de arreslee de heuvel af, de vélden langs en het grote bos door om in de kapel van de monniken de nachtmis bij te wonen. Elk jaar hoopte vader abt, dat de landheer zijn verzuim zou inhalen en een ruime gift zou achterlaten, zoals zijn vader, zijn grootvader en zijn overgrootvader hadden gedaan. Maar ook in de kerstnacht ging de landheer heen zoals hij gekomen was en liet geen geld of goed achter. was het kerstavond en de arreslee werd klaax gemaakt voor de tocht naar de kapel. De winter was vroeg ingevallen en strenger dan sinds mensenheugenis was voorgekomen- Het had eerst dagenlang gesneeuwd en daarna hard gevroren De paarden met pluimen en bellen hadden scherpe ijzers onder de hoeven, de koetsier trok de muts diep over het hoofd en sloeg een- jas met dubbele kragen om. Twee fakkels brandden aan weerszijden van de slee, toen de landheer en zijn vrouw er in plaats namen en de warme bontvachten dicht om zich heen trokken. Daar ging het mat suizende vaart langs de wegen. Als de helling naar beneden liep, moest de koetsier de remmen aanzetten- Maar ging het wat steil naar boven, dan stapte hij uit en hield de paarden aan de teugels tot de weg weer vlakker werd- Het was 'n wonderlijke nacht. Vanuit de naaldbomen die op de besneeuwde rotsen stonden, klonk een geruis en geklingel alsof er duizenden glasstaafjes tegen elkaar stootten en hun geluid in de lucht lieten verklinken. Zij reden verder en naderden steeds dichter het bos, waarvan de witte kruinen afstaken tegen de donkere hemel vol sterren. Daar was de duistere tunnel al te zien, het begin van de weg die door het bos leidde naar het kleine klooster- De paarden liepen nu in gelijkmatige draf, de bellen klingelden zachtjes, de fakkelvlammen bogen door de vaart naar achter en de walm bleef hangen om te vervagen in de Lucht. Nu kwam da slee aan de ingang van het woud, maar nauwelijks hadden de paarden de bosweg ingeslagen of een lange denneboom versperde de weg. Hij stond krom als een ereboog over het pad, maar aan zijn besneeuwde takken, waarop de toppen als zilveren kaarsen overeind stonden, hingen stralende Ijspegels tot op de bevroren weg. Verschrikt steigerden de paarden. Zij weigerden verder te gaan- De landheer richtte zich op in de slee. Juist wilde hij al de koetsier opdragen een doorgang te maken onder de boog van de denneboom, toen daar een monnik tussen de glinsterende sneeuw en Ijspegels als door een gordijn te voorschijn kwam, en steunend op een staf de slee naderde. «Komt u naar de nachtmis?",vroeg hij „Ja", antwoordde de landheer kortaf. „Wacht u dan even, tfc =tal de weg vrij maken", bood de monnik gedienstig aan. De paarden schuifelden met voorzichtige hoeven achterwaarts. De koetsier riep „Hola!", de landheer viel terug op de zitplaats van de sleeen intussen stortten met doffe ploffen dikke pakken sneeuw van de gebogen boom- De pegels rinkelden en braken met het gekraak van scherven en witte wolken dwarrelden als fladderende vogels rond. Toen de stuifsneeuw ging liggen, was de weg weer te zien: recht overeind stond de denneboom! De monnik kwam terug bij de slee en zei: „Kijk, deze lege meelzak hing san de boom". De heer nam de meelzak aan, stopte hem onder de bontvacht achter zijn rug en vroeg: „Wie bent u eigenlijk?" „Ik ben broeder Jozef", was het antwoord. De broeder nam de paarden bij de teugels en trok ze met zachte drang het bos in. Zonder er verder een woord aan te wijden, liep hij zo voort en leidde de arreslee verder op het hert hele bos. Maar ook het geluid van krakende takken en stammen vervulde de lucht. Kristallen schittering flitste voor de ogen van de inzittenden. Bij een kromming van de weg zetten de paarden zich schrap: daar lag een brede berk dwars over het pad: de boom was bezweken onder de krachten van sneeuw «n ijs. „Wilt u toch nog naar de nachtmis?", vroeg broeder Jozef „Ja", antwoordde de landheer kortaf. Maar zijn vrouw werd angstig en legde haar hand op zijn arm. „Zouden we niet omkeren?", drong zij aan. Maar haar man schudde de bajid af. „Wacht u dan even ik zal de weg vrümaken". zei broeder Jozef gedienstig. De koetsier had de remmen al weer aangezet. De landheer en zijn vrouw keken vol spanning toe. Maar terwijl de sneeuw met doffe ploffen op de grond viel, wolkite het stuivend wit zo warrelend om hen heen, dat zij mets meer zagentotdat de wolken waren gaan liggen en de weg zich vrij voor hen uitstrekte. De gevallen berk stond overeind t« leunen tussen het geboomte langs de kant. De broeder kwam terug bij de 9lee en zei: „Kijk, deze plank hang met een touw aan de berk gebonden"- De heer nam de vermolmde plank aan en legde hem op de bodem van de slee, onder zijn bontvachten „Voorwaarts!", riep hij. Dt» broeder nam de paarden bij de teugels en trok ze met zachte dwang verder het bos in- De muziek, die de kou met sneeuw en ijs, met takken en stammen maakte, werd aldoor veelstemmiger. Maar zoals de instrumenten in een orkest een onheilspellend moment kunnen aankondigen, zo werd een hevig gekraak gehoord, daarna een ruisen en suizen, bijna een geschrei en tenslotte een zwar© dreun- Daar. vlak voor de slee stortte een zware eik dwars over d» weg. „Wilt u toch nog naar de nachtmis?", vroeg broeder Jozef. „Ja", antwoordde de landheer kortaf. Zijn vrouw legde aaar hand op zijn arm en een traan viel op zijn mouw. Maar de heer schudde de hand af- „Wacht dan even, ik zal de weg vrijmaken" en de broeder verdween in de dichte witte wolk, die dwarrelde als een vlucht vogels. Toen de stuifsneeuw was gaan liggen, bleek de weg vrij voor de slee. De eik was verdwenen, maar de monnik reikte de landheer een lege geldbuidel aan. „Kijk", zei hij, „die hing aan een tak van de eik". De heer nam de buidel en srtak hem in zijn zak- Nu hoorden zij allen hoe het klokje van de kloosterkapel luidde. De nachtmis zou gaan beginnen en tussen de bomen door konden zij hert gouden licht van de venstors al J)E slee reed voor de deur van het kerkje, waar vader abt zijn gasten stond op te wachten. „Hebt u de tocht wel aangedurfd?", vroeg de abt. „Hert is gevaarlijk in het bos bij deze zware vorst"- „Uw brave broeder Jozef heeft ons uitstekend geholpen", antwoordde de heer neerbuigend. ,3roeder Jozef? Wij hebben hier geen broeder Jozef...-" Maar nu greep de vrouw van de landheer haar man vast bij de arm en liet haar hand niert afschudden ..Zie dan toch!", hijgde zij, „zie dan naar de kerststal 1" De landheer keekhet beeld van Sint-Jozef in zijn donkere pij met de reisstaf in de handleek precies op broeder Jozef. „Het is de Heilige Jozef zélf geweest die ons hierheen heeft gebracht!", zei de vrouw- „En wèrt was dat met die meelzak en die plank en die beurs?", vroeg zij mart standvastige stem. Dc landheer haalde de meelzak van achter de bontvacht en de plank van de vloer uit de slee. Op de meelzak stond geschreven: „De lege meelzakken van de boeren zijn vofl met uw schuld. Een sterke den buigt onder dat gewicht". En op'de vermolmde plank stond geschreven: „De hutten van de pachters zijn bouwvallig door uw schuld- Een sterk® berk kan het gewicht van die schuld niet dragen". Toen greep de landheer naar de lege buidel in zijn zak. Hij maakte hem open en vond een brief. Daarop stond geschreven: „Deze lege buidel is zwaar van ontberingen in het klooster. De sterke eik kon die schuld niet dragen"- Zonder een woord te zeggen stak de landheer de lege beurs weer in zijn zak. Maar uit de andere zak haalde hij zijn eigen lijkgevulde buidel en gaf hem aan de abt. „Hier is mijn kerstgave. Ik belijd mijn schuld, en zal voortaan ieder het zijne gtven", zei hij- En als terloops voegde hij eraan toe: „Ik zal zorgen dat er elke dag een kaars voor Sint-Jozef wordt opgestoken. En laat nu de mis beginnen". Met opgericht hoofd stapte hij de kapel binnen naar de voorste bank. En met een gezicht dat straalde van geluk volgde zijn vrouw- AN MAC GILLAVRY „Dag, ik ben Phillovan de kerstm: et) en ik kom uit verre landen. M v_, baard het is net een kerstbooi vind je niet? hangt vol met kle. p rige ballen en elektrische kaarsj* Ja, helaas vloog vorig jaar mijn sn< iei in de brand, toen heb ik maar bi ,,e| sloten op elektriciteit over te ga a >o( Mijn rendier Kloris vindt het n< Qa maar een vreemd gericht. Zie je he niet verwonderd omkijken? Of zc irn hij misschien een tikkeltje jaloe a(! rijn? Hij heeft wel mooie kerstbal!» in zijn gewei, maar kaarsjes.ne die heeft hij niet. Nu hij zo omkijl ziet hij niet dat twee aardige jongei brood voor hem meegebracht hebbei Ikzelf zit op een gestroomlijr arretje, vol pakjes met lekkers, m cadeautjes en prachtige spulletje a° Kijk maar! de kinderen uit de bi hebben me al ontdekt. Ze kom» gauw naar me toe. Maar de deftig burgemeester, die net zijn tekkel liet had me het eerst in de gate Genoeglijk trekt hij aan rijn pijp en zijn zoontje Bastiaan heeft wanten al uitgedaan! En daar ztt i op mijn arretje en ik ben blij dat i hier ben. Maar, en nu komt er e< V hele dikke maar.ik heb iets geten: ik heb mijn kleurenbril meegenomen en nu zit ik wel Holland, maar alles is wit en z\ en ik houd zo verschrikkelijk van kleuren. Wat zouden mijn kers ballen dan mooi zijn en het rendi» Kloris, zou hij niet vriendelijker gas kijken als hij een bruin vacht kreeg? Nou, ik weet het wel zeke Pak maar gauw je kleurpotloden c je viltstiften (maar wel met een dunn punt, anders ga je gauw over lijnen heen en dan wordt het n zo mooi!) en help me maar gau met mijn kleurenbril. Het vogelt' rood, de daken blauw, de tekk- groen, Je mag helemaal zelf wete hoe je het doet! Als het maar mooi wordt! Misschien heb ik da voor jou in mijn arreslee Doe je best hoor! Dag! De groete^ van mij, Philiovan de kerstman". P.s. Stuur de plaat met Je naai en je leeftijd maar voor 5 januari nad het bureau van ons blad, dan komt hl vanzelf bij mij. Dag. Denk om je naam en je leeft ijl hoor! ;1 uB ate* ni)(

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 18