Jan Altink
KUNST
EN
WERKWIJZE
VAN
IVO MICHIELS
GRONINGER
SCHILDER
DIE
EIGEN
STIJL
TROUW
BLEEF
Weer Nederlands in Indonesië
Uit
hoofde van
de
hoeden
Als het om
beeldende kunst gaat
ligt Groningen
verschrikkelijk ver
van Den Haag
verwijderd. Verder
dan Parijs of New
York, vanwaar elke
nieuwe stroming, elk
nieuw -isme, elke
pasontdekte
kunstenaar snel zijn
weg naar onze musea
vindt. Waardoor we
wèl alles afweten
kunnen van wat in de
„grote centra" gebeurt,
maar slechts
nauwelijks op de
hoogte zijn van wat
zich voordoet in die
ver-afgelegen
provincie. Toch heeft
Groningen een geheel
eigen inbreng gehad,
vooral sinds 1918, het
jaar dat de
schildersvereniging
De Ploeg werd
opgericht.
I Oprichters van die Vereniging
w-aren Jan Wiegers, Johan
j Dijkstra en Jan Altink. Later
maakten onder meer Wobbe
Alikema, Jan Jordens, Jannes
d» Vries, Hendrik Werkman
en Jan van der Zee er deed
van uit- De naam De Ploeg
werd bedacht door Jan Altink.
Ploegbaas, litho 1925
„Omdat er in Groningen niiet
zoveel te doen was op
kunstgebied dacht ik aan
ontginnen en dus ook aan
ploegen...." Belangrijk voor
de Groninger schilders was
het feit dat Jan Wiegers rond
1920 gedwongen was om
tijdlang in Davos te verblijven.
Hij maakte er kennis met de
Duitse expressionist Kirchner
wiens werk hij bewonderde.
Wiegers introduceerde
Kirchners -werkwijze en vooral
zijn kleurgebruik in De Ploeg.
Met name voor Jan Altink
was dit aanleiding om zijn
stijl te wijzigen, niet in de zin
dat hij een Kirchnerepigoon
werd, maar wel dat het bij
hem leidde tot een eigen
expressionistische wijze van
schilderen, minder „hard" dan
bij Kirchnen, niet zo explosief
in het gebruik van kleuren.
Daardoor wellicht ook minder
sterk-aansprekend, maar
opvallend door voor alles een
blijheid van kleur.
Vakmanschap
Men kan dit constateren in
het Haags Gemeentemuseum
waar tot en met 16 november
een tentoonstelling van
Altinks werk wordt gehouden.
Er zijn een paar charmante
impressies van vóór de
Ploegtijd en een paar vroege
tekeningen van een
ouderwets-degelijke opzet, die
Laten zien, dat Altink het vak
goed geleerd had voor hij tot
zijn eigen stijl lowaim- Altink,
die 21 oktober vierentachtig
wordt, leerde dat vak op de
Academie Minerva. Hij weid
daar als vijftienjarige
OVERZICHT
IN
GEMEENTE
MUSEUM
Paard en boerenkarretje in landschap, penseeltekening 1948
toegelaten. Later zou hij er
zelf ook les geven.
Na die allereerste werken
breekt in 1923 zijn
expressionisme door. In een
fel, heel raak getroffen
portretje. Later zijn er meer
portretten, heel snel gemaakt
soms. Anna Wagner schrijft
catalogusinleiding hoe het
portret van Job Hansen in
twintig minuten buiten
genoteerd werd en dat Altink
er nooit meer op terug is
gekomen.
Hij heeft veel landschap
geschilderd, ook dierfiguren
en in het landschap vaak
mensen- Die werden dikwijls
in tegenlicht gezien, het licht
dus waarin de eigenlijke
kleur verandert. Dat gaf
Altink de mogelijkheid om
andere dan de werkelijke
kleuren toe te passen en toch
binnen het kader van de
natuurlijkheid te blijven.
„Koopvrouw op een landweg"
is er een goed voorbeeld van.
Vrij met kleuren kon hij ook
omgaan bij zijn
dierschilderingen, paarden
werden rood bijvoorbeeld.
Daar zit wellicht een
ontlening in aan Duitsers als
Mare, maar het zijn bepaald
wel Groninger paarden im. een
Groninger land.
Behalve door de losse trant,
het vermogen om snel tot zijn
opzet te komen, valt Altinks
werk vooral op door een blij
kleurgebruik. Vaak in
ongemengde kleuren, die een
directe werking hebben. Men
ziet meteen als men de zaal
binnenkomt dat een lichte,
feestelijke toets overheerst-
Opmerkelijk is ook, dat er
nauwelijks iets van een breuk
is tussen het begin van de
dertiger jaren, toen hij door
zijn les geven minder in de
gelegenheid was te schilderen
en het begin van de vijftigjer
jaren, toen na zijn
pensionering die tijd er weer
wèl was. Hij herneemt dan,
ongestoord door moderner
stromingen, -wat hij bijna
twintig jaar nagenoeg had
moeten laten rusten.
Tekenaar
Behalve schilderijen laat de
tentoonstelling ook aquai-ellen
en tekeningen zien, ook hier
wordt gedemonstreerd dat
zijn degelijk vakmanschap
hem in staat stelde om snel
en heel doeltreffend te'
noteren wat hij van belang
vond, vooral waar hot
landschappen en dieren
betrof. Als graficus toont hij
zich evenzeer vakbekwaam,
al mist men hier die lichte
toets, die de sdhilderijen
vaak zoveel charme geven.
Jan Altink heeft ook
gebrmksgrafiek gemaakt.
Illustraties en oök wel
reclamewerk in de jaren '20
en '30. Ter completering is
ook daarvan wat te zien. Het
doet nogal verouderd aan-
Dat is met de schilderijen
en tekeningen niet het geval,
ongeacht of het werk zo'n
veertig jaar geleden of
betrekkelijk recent is
ontstaan. Want Jan Alftónk is,
toen hij eenmaal zijn eigen
stijl gevonden had, steeds
zichzelf gebleven. In
bescheidenheid zeker van
zichzelf. Schepper van werk
dat geen geschiedenis zal
maken, maar dat heel
prettig is om te zien. Het is
daarom goed dat het
Gemeentemuseum Groningen
en Den Haag wat dichter bij
elkaar heeft gebracht.
De schrijver Ivo Michiels, de man van Journal Brut, Het
Boek Alfa, Orchis Militaris, redacteur van Randstad en
het Nieuw Vlaams Tijdschrift, staat op het ogenblik
sterk in de belangstelling. Raam wijdde bijna een geheel
nummer aan hem. Het nummer begint met een In merao-
riam van dc schilder Lucio Fontana, van Michiels zelf.
Michiels is namelijk zeer geïnteresseerd in de moderne
beeldende kunst en heeft daar, naar eigen zeggen, zeer
veel invloed van ondergaan.
In dat In Memorlam kaai men al veel van zijn
eigenaardig schrijftalent ontdekken, met zijn
herhalingen, zijn litanie, met zijn geleidelijk dieper
doordringen in waar het eigenlijk om gaat In het
interview met Lddy van Marissing vertelt Michiels onder
meer hoe hij te werk gaat-
Het gaat vrij traagHet incuberen duurt vrij long-
Eens dat ik echt bezig ben, dan probeer ik het wel
iedere dag door al echte disciplinaire arbeid te doen. Ik
kan wel een keukengeheimpje verklappen. Het Boek
Alfa is grotelijks nog nachtwerk geweest en 's nachts
schrijven geeft je bepaalde hallucinatoire potenties. Men
kon zich nog enigszins door zijn schriftuur laten
meeslepen. Welnu: bij Orchis Militaris heb ik ook nog
één of twee keer geprobeerd 's nachts te schrijven* maar
dit ivas volkomen onmogelijk Dit heb ik met het harde
middaglicht moeten schrijven- Koel en helder en zeer
beredeneerd".
A. Bogaard gaat uitvoerig ook op het vorige wérk van
Ivo Michiels in. Hij laat de band zien tussen dat vorige
werk en het nieuwere. Hij bewondert het nieuwere werk
zeer, maar geheel zeker van de waarde ervan, is hij niet
„Ik vrees echter dat Ivo Michiels zal gaan behoren tot
de soort kunstenaars die worden vergeten ten voordele
van de begenadigden, die feilloos de mogelijkheden
exploreren die zij, de zwoegers, hebben aangeboord.
Ware ik de oorlogsgod Ares, ik zou Ivo Michiels om
zijn Orchis Militaris een groot compliment maken; ik
zou hem danken om het bijna liturgische karakter van
dit zoenoffer, ik zou hem niet, zoals ik weleer met
Sisyphus deed, uitleveren aan de dood Ware ik de God
Ares, ik zou zeggen: heel knap, Ivo Michiels, maar nog
steeds de eeuwigheid onwaardig- Daarom: opnieuw".
Het nummer van Raam wordt besloten met een
interview met Louis-Paul Boon en daar komen jury's
ter sprake.
„En als ze een jury samenstellen waarin je helemaal
betrouwen hebt", verklaart Boon, „met Van het Reve
bijvoorbeeld of noem maar op, mensen die je stuk voor
stuk betrouwt, dan wordt het interessant. Maar neem
nu bijvoorbeeld die prijs van de stad Aalst. Het
stadsbestuur moet rekening houden met politieke
schakeringen. Dus moeten daar twee mensen rechts in
zetelen, en twee van links, en één van 't midden die de
jury overkoepelt maar natuurlijk nooit overkoepelt.
Maar die mynheer van rechts is dani André Demedts en
die mijnheer vcun links Raymond Brulez, maar 't zijn
allebei ouwe peekens Die mensen geven de voorkeur
aan zo'n klassiek gebouwd romannetje en als je dan
zegt, ja, laat ons dat verhaal van Van Maele bekronen,
dan zeggen ze, ja, maar wat staat daarin
Van het Rove, G. K., komt ook ter sprake dn Streven,
waar Ben Hemelsoet een soort modem mysticus van
hem maakt.
Vg. Koopvrouw op landweg, 1925
„men" weet aangaande seksualiteit en aangaande God,
uit zichzelfuit anderen hoofde, dan is de tijd aan de
lezing van deze werken besteed, overbodige moeite,
tijdverlies".
De schrijver weet hiervanwant de prijs is toegekend
aan de hunkering naar het Boek dat alle andere boeken
overbodig maaktDe Icons van dit verlangen wil hij
waarnemen, het onmogelyke waar maken, de woorden
ten laatste definitief, besluitend zo rangschikken, zo
schrijvend bijeenbrengen dat de kans aanwezig is, dat
er iets onzegbaar nieuws gehoord kan worden, waarin
alle verlangen tot stilstand komt- Deze droom, dit
verlangen, romantisch getint, decadent beschreven, laat
de woorden voor- zich uitgaan, exploreren waar ze
ogenschijnlijk niet kunnen gaan volgens sommigen
niet mogen gaan en er worden woorden gesproken,
in zinsverband gezet, die van God meer waar wilden
hebben dan de overgeleverde beelden, naar het heet,
toestaan".
In het dubbelnummer van Maatstaf staat
interessant interview met Godfried vain Benthem van
den Bergh, een opvallend vers van Victor E. van
Vriesland en Indonesië een nieuw Vietnam? van Jan
Boonstra.
„Het ziet ernaar uit", sdhirijt Boonstra", d'at president
Soëharto de waarheid heeft gesproken, toen hij de
economische ontwikkeling van zijn land beschouwde als
een wedloop met het weer opkomend „communisme".
De recente geschiedenis van vele landen in Azië:
Pakistan, waar ondanks de economische groei het
bewind van Ajub Khan is ineengestort door gebrek aan
evenwicht tussen de economische sector en de
sociaal-politieke, en vooral Vietnam zal hem dat wel
geleerd hebben-
Hij dreigt deze wedloop bij voorbaat al te verliezen,
aangezien de massa van dc bevolking niet meeloopt.
Door zich verder geheel afhankelijk te maken van
westerse geldschieters (en politieke plannenmakers), die
hun bekwaamheden, hun vermogen en hun relaties
inzetten om er winst en meer winst dan elders, mee te
maken en voor hen naar niet-nationale maatstaven een
zo gunstig mogelijk investeringsklimaat te scheppen, is
hij op weg een tweede voorwaarde te stellen waaronder
een nieuw Vietnam mogelijk wordt.
De heersende elites hebben niet alleen geweigerd de
corruptie te bestrijden en de noodzakelijke sociale en
economische hervormingen tot -stand te brengen van
landhervormingen is in Indonesië al bijna even weinig
leieohtgekomen als in het gebied van Saigon zij
hebben tevens het land weer geheel afhankelijk gemaakt
van westers en Japans kapitaal, voor de levering
waai-van een best deel van de nationale rijkdommen
(olie, nikkel, hout, vis) moet worden prijsgegeven.
Zelfs het bij deze situatie vaak voorkomend proces van
vervreemding van de bevolking van de elite is door
velen in Indonesië reeds gesignaleerd. Zo merkte
Deoomoy op dat in de betere kringen in de hoofdstad
het tot de bon ton behoort in het Nederlands te
converseren over de laatste ptaat van de Beatles en de
Nederlandse ambassadeur in Djakarta, mr, Schdtema,
was „van zijn aankomst af onder de indruk geweest
van de grote belangstelling die in Indonesië voor de
Nederlandse cultuur bestaat".
SATERDAG 18 OKTOBER 1969
Berlijn in en onmiddellijk na de tweede wereld
oorlog. wordt beschreven in lm Namen der Hiite.
dat onder de titel IJlt hoofde van de Hoeden ver
scheen bij J. M. Mculenhoff te Amsterdam. De
auteur ervan is de dichter Günter Kunert, die met
dit werk als romancier debuteerde. Hij beschrijft
dc toestanden in Berlijn zeer drastisch en plastisch
in een barokke stijl, die bijzonder beeldrijk is.
Günter Kunert wordt door die beelden van het een
naar het ander gestuwd, zijn vergelijkingen
lijken soms een beetje willekeurig of ver gezocht,
maar er stroomt steeds een sterk ritme door, dat
de beeldkracht nog verhoogt, dat het ontredderde
Berlijn levend in zijn verwarring voor ogen voert.
De verhouding tussen het werk en de auteur a?
veel directer dan dit gewoonlijk het geval is,
vooral de laatste tijd, Kunert schept dit alles,
werpt het als het ware uit zijn geest en het zijn
Kunerts gedachten veel meer vaak dan van zijn
figuren die voortdurend de toestand verduidelijken.
Die toestand is in verschillende opzichten
afschuwelijk en hij wordt als zodanig odk
weergegeven, rauw en onverbiddelijk, maar niet
zonder een zekere galgenhumor, die de roman een
nog groter levendigheid verleent.
Hij doet in zijn rauwheid, in zijn weergave van
de ellende, waarin de Berlijnens rondtobben éoms
denken aan de Spaanse picareske romans als
Lazarillo de Tornes en Quevedo's Levens
geschiedenis van Buscön. Het is een wereld waar
de moraal niet bijzonder in acht wordt genomen,
omdat men alle krachten moet inspannen en vaak
wel moet huichelen om het vege lijf te redden.
Henry
De Lazarillo de Tormes van dit verhaal üs de
jonge Volksstürmer Henry, die terwijl Berlijn nog
niet gevallen is, plotseling tot de ontdekking
komt, dat hij paranormale eigenschappen heeft.
Als hij namelijk de pet van zijn aanvoerder op
het hoofd zet, ziet hij in zijn geest hoe zijn
aanvoerder, die gezegd had de Russische tanks
tegen te houden, er vandoor gegaan is.
Henry volgt zijn aanvoerder daarin na. Hij is de
zoon van Walter Krohn, wiens familie oor
spronkelijk Kohn heette Hij is een buitenechtelijk
kind. De familie van zijn moeder Elisabeth wilde
niet dat ze met een jood trouwde. Hij weet dart.
zijn vader vermoord werd- De romanheeft, als
intrige de dwaaltocht om de moordenaar van zijn
vader te ontdekken. Telkens krijgt Henry een
ander hoofddeksel op zijn hoofd en daarmee
visioenen. Hij gaat van zijn gaven ook gebruik
maken. Hij vestigt zioh als helderziende. Hij
gebruikt daarbij een kapje dart eerst door zijn
cliënt of zijn cliënte gedragen moet worden Als
het daarna op zijn hoofd terecht komt, ziet hij
precies wat er in de gee9t van de ander omgaat
en kan dus zeer verrassende uitspraken doen.
Henry wordt in een liefdesbetrekking verstrikt,
die hem een tijd lang het leven wat dragelijker
maakt. Maar Katerina laat hem in de steek voor
dr- Jochem Belmer. Als Henry de hoed van zijn
rivaal op zijn hoofd krijgt, ziet hij dat Belmer
tijdens de oorlog ds goederen van zijn vader
beheerde en in diens kamer woonde. Maar boven
dien dat hij zijn vader onmiddellijk na de val
van Berlijn vermoordde.
Hominisme
Henry, die evenals Belmer meedoet aan een nieuw
soort heilsleer zonder God, aan het hominisme,
besluit Bieflmer op een openbare bijeenkomst neer
te schieten. Hij krijgt er echter de
niet toe en als hij later in de
zijn zoontje huiswaarts keert, begrijpt dart
het met de avonturen van Henry udit is, hij Is een
burger geworden.
De stijl van Uit hoofde van de hoeden brengt een
bepaalde onduidelijkheid met zich mee, maar het
is niettemin een boeiend boek.
The Saddest Summer of Samuel S. in hed
Nederlands vertaalt onder de titel De Somberste
Zomer van Samuel S. door Salvador Hertog en
eveneens verschenen bij J- M. Meulenhoff -te
Amsterdam, is, vergeleken met Uirt hoofde van
de hoedien, helderder, duidelijker. J. P. Danleaivy
slaagt er in het beeld zo precies mogelijk te
maken, volkomen klaar. Zijn stijl Is uiteraard
veel minder barok zonder de soms vergezochte
vergelijkingen, die Kunert gebruikt De Som
berste Zomer van Samuel S. is eerder een novelle
dan een kleine roman, ze speelt zich af in Wenen.
Samuel S-, die financieel nogal aan de grond zit
beleeft er verschillende liefdesavonturen, die uit
voerig beschreven worden en daartussen door gaat
hij naar een psychiater, die hij Hen- Doktor noemt
en met wie hij als gebruikelijk vrij lange
gesprekken voert. De verhouding van specialist en
patiënt wordt door Donleavy uitermate exact te
voorschijn gebracht en de verhouding van Samuel
S. tot de verschillende vrouwen die hij ontmoet,
Wenen wordt er als terloops beschreven, maar
toch zo. dat men er met Samuel S. rondwandelt
in het licht van de Weense zomer. Men heeft deze
novelle liederlijk genoemd, eer. stuk fantasie in
psychologisch en seksueel opzicht- In, bepaalde zin
is dat juist, het is een fantasie van de werkelijk
heid, vooral zo goed geslaagd omdat Donleavy
beschikt over een grote zin voor humor, die hem
niet belet vlijmscherp te zijn in zijn ontleding-
Men kan begrijpen dat Herr Doktor op het laatst
tegen zijn patiënt bekent: Herr S. u maakt me
gek. Een teken dat u wel en goed genezen bent.
JOS PANHUIJSEN
Günther Kunert